ECLI:NL:RBMNE:2024:3495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/3789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor taxichauffeur wegens verdenking van deelname aan criminele organisatie en witwassen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser had de VOG aangevraagd voor een chauffeurskaart bij Kiwa Register BV te Rijswijk, maar de aanvraag werd afgewezen door de minister op 23 februari 2023. De afwijzing was gebaseerd op justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn vallen, waaronder de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en witwassen, gepleegd tussen 16 november 2020 en 4 maart 2021. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister handhaafde zijn besluit op 21 juni 2023.

De rechtbank behandelde het beroep op 15 mei 2024. De rechter oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de justitiële gegevens een belemmering vormden voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van passagiers in het geding is wanneer een taxichauffeur betrokken is bij criminele activiteiten. Eiser voerde aan dat de minister niet voldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de afwijzing onevenredige gevolgen had. De rechtbank oordeelde echter dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.R. Jonk),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: mr. C.M.A.V. van Kleef).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
1.1.
Eiser heeft deze VOG aangevraagd voor een chauffeurskaart bij Kiwa Register BV te Rijswijk. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 februari 2023 afgewezen, omdat er binnen de terugkijktermijn justitiële gegevens van eiser op zijn justitiële documentatie (strafblad) staan. Zo wordt eiser verdacht van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van witwassen in de periode van 16 november 2020 tot en met 4 maart 2021. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een VOG bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 21 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser om een VOG kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank niet dat eiser recent is veroordeeld voor de strafbare feiten die aan het nu voorliggende bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat de weigering van de VOG in stand kan blijven en dat het beroep van eiser dus ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het objectieve criterium
5. De rechtbank overweegt dat de minister voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels heeft opgesteld. [1] In deze beleidsregels is bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd. [2]
6. De minister heeft voor zijn beoordeling het screeningsprofiel van een chauffeurskaart in de taxibranche gebruikt. Volgens de omschrijving van dit screeningsprofiel is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s behorend bij dit profiel is dat de veiligheid van passagiers en medeweggebruikers in gevaar kan worden gebracht. Verder is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers en moet de houder van de kaart kunnen omgaan met contant en giraal geld. Door de één op één relatie in de auto is volgens het risicoprofiel ook het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
7. Eiser voert aan dat hij verdacht wordt van twee strafbare feiten, maar dat er feitelijk maar één verdenking is. Bovendien gaat de minister uit van de juistheid van de verdenking, maar met het uitbrengen van de dagvaarding is er geen wettig en overtuigend bewijs. Ook voert eiser aan dat de omstandigheden die genoemd worden in het screeningsprofiel voor een ondernemingsvergunning zich niet voordoen. De delicten waarvan eiser wordt verdacht worden niet genoemd in het screeningsprofiel van een chauffeurskaart. Ook zijn de omstandigheden van het geval door de minister niet meegenomen in de beoordeling. De gestelde risico’s worden alleen onderbouwd met de verdenking van witwassen en deelname aan een criminele organisatie in zijn algemeenheid.
8. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat witwassen en deelname aan een criminele organisatie, indien herhaald in de functie van een taxichauffeur, een risico vormen voor het welzijn en de veiligheid van de personen die aan de chauffeur in de taxi zijn toevertrouwd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relatie tussen de feiten waar eiser van wordt verdacht en de functie. Zo zijn de veiligheid en het welzijn van passagiers in het geding als een taxichauffeur geld vervoert dat verkregen is door middel van witwassen. Hierdoor bestaat een verhoogde kans dat passagiers onveilig zijn en/of in aanraking komen met criminaliteit. Ook is de minister er terecht van uitgegaan dat eiser wordt verdacht van twee feiten, namelijk witwassen en deelname aan een criminele organisatie. Dat die feiten samenhangen en in één strafzaak worden behandeld, maakt de beoordeling niet anders. [3] Verder hoeft de minister zich niet te beperken tot feiten waarvoor een aanvrager is veroordeeld. Ook een beslissing om over te gaan tot dagvaarden mag de minister in zijn beoordeling betrekken. Zoals de minister terecht stelt, is er sprake van een ernstige verdenking waarvoor eiser in voorlopige hechtenis heeft gezeten en biedt dat voldoende grondslag om de aanvraag te weigeren.
9. Anders dan eiser meent, heeft de minister voor de screening niet het screeningsprofiel voor een ondernemersvergunning toegepast. Eisers gronden die daarop zien, kunnen daarom niet slagen. Ook kan de minister een aanvraag weigeren op grond van een justitieel gegeven dat niet in het screeningsprofiel wordt genoemd. [4]
10. Anders dan eiser meent, worden de omstandigheden van het geval niet meegenomen bij de beoordeling van het objectieve criterium. De objectieve beoordeling staat immers los van de persoon van eiser. Van belang is de beantwoording van de vraag of de delicten waar eiser van verdacht wordt, als zij herhaald worden een gevaar vormen bij de uitoefening van de functie van taxichauffeur. Zoals hiervoor al is overwogen, gaat het erom of er sprake is van een relatie tussen de feiten en de functie. De minister heeft mogen vinden dat die relatie er is.
11. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium
12. Bij het subjectieve criterium beoordeelt de minister, als is voldaan aan het objectieve criterium, of de omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven. Het gaat dan om omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager, toch niet zou moeten leiden tot een weigering van de VOG. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de manier van afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. [5]
13. Eiser voert aan dat gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2023 de toets aan het subjectieve criterium tot een onjuiste beslissing heeft geleid, althans dat die beslissing onvoldoende is onderbouwd. [6] De minister heeft niet gekeken naar de specifieke omstandigheden van eisers zaak. Zo stelt eiser dat hij slechts een kleine rol heeft gespeeld in een korte periode en dat hij niet meer dan een loopjongen is geweest. Ook voert eiser aan dat hij zijn leven weer op de rit heeft. Hij heeft een gezin, een eigen woning en een eigen bedrijf. Wanneer de VOG wordt afgewezen, kan hij deze stabiliteit verliezen. Eiser meent dat de afwijzing van de VOG onevenredige gevolgen heeft ten aanzien van het met de VOG te dienen doelen.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en dat de weigering van de VOG niet onevenredig is met de te dienen doelen. De belangen van eiser zijn hierbij voldoende gemotiveerd meegewogen. De rechtbank stelt voorop dat zij ziet dat eiser belang heeft bij het krijgen van de VOG. De rechtbank vindt het ook goed om te zien dat eiser zijn leven weer op de rit heeft gebracht. Daartegenover staat echter een verdenking van ernstige strafbare feiten en een kort tijdsverloop sinds de gestelde pleegdatum van de feiten. De minister heeft aan die ernstige strafbare feiten een groter gewicht mogen toekennen dan aan de persoonlijke omstandigheden van eiser. Hierbij heeft de minister niet ten onrechte betrokken dat eiser ook werk kan vinden waar hij geen VOG voor nodig heeft. De minister heeft er belang aan mogen hechten dat de strafbare feiten waar eiser van wordt verdacht zich niet verenigen met het werk van een taxichauffeur.
15. Uit de door eiser genoemde uitspraak (van na datum van het bestreden besluit) volgt dat de minister thans, aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Daaronder vallen – anders dan voorheen – ook de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden. De bijzondere omstandigheden waaronder de strafbare feiten zich hebben afgespeeld, zoals aangevoerd door eiser, zijn meegewogen door de minister en maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat de weigering van de VOG onevenredig is met de te dienen doelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering van de VOG niet disproportioneel is. Daarbij merkt de rechtbank op dat het verder verstrijken van de tijd in de toekomst mogelijk tot gevolg kan hebben dat aan eiser wel een VOG voor een chauffeurskaart kan worden toegekend.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van D. Migchelsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2022
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn justitiële gegevens
[…]
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van deze terugkijktermijn van vier jaren wordt slechts afgeweken wanneer sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen. In dat geval geldt de daar genoemde terugkijktermijn. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
e. de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan. In dat geval wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de terugkijktermijn bestaat uit in totaal vier jaren, dan wel de termijn als bedoeld onder a, b, c of d, waarin geen sprake is geweest van vrijheidsbeneming.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.1. Justitiële gegevens
[…]
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. […]
Paragraaf 3.1.4. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.1.) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.1.4.2. van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.2)
Verklaring Omtrent het Gedrag: Screeningsprofielen VOG NP en VOG P
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.

Voetnoten

1.Beleidsregels VOG-NP-RP 2022,
2.Paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:744.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2991.
5.Paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1249.