Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verstekvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde processtukken (hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van 17 november 2023 met producties 1 en 2;
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid tevens akte overlegging producties 15 t/m 17 van [geopposeerde] ;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- het e-mailbericht van 28 maart 2024 van [geopposeerde] met producties 18 t/m 21.
[geopposeerde] zijn verschenen de heer [A] (operationeel directeur) en de heer [B] (finance controller), bijgestaan door mr. Pijls. [opposant] is verschenen en is bijgestaan door mr. Tosun. De spreekaantekeningen van mr. Pijls zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
2.De feiten
3.Het geschil in het verzet
4.Het geschil in het incident
5.De beoordeling in het incident
e-mailbericht aan mr. [D] , de voormalig advocaat van [opposant] , heeft gestuurd. Tussen de advocaat van [geopposeerde] en mr. [D] zijn schikkings-onderhandelingen gevoerd en er is een vaststellingsovereenkomst opgesteld. In de vaststellingsovereenkomst wordt het vonnis expliciet genoemd. De vaststellings-overeenkomst heeft mr. [D] meermaals inhoudelijk besproken met
[opposant] en op zijn verzoek zijn er wijzigingen voorgesteld. Op 12 oktober 2023 liet
mr. [D] aan de advocaat van [geopposeerde] weten dat het vonnis niet aan zijn kantooradres betekend kon worden. Uit deze omstandigheden volgt volgens [geopposeerde] dat [opposant] in ieder geval op 12 oktober 2023 bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Omdat de verzetdagvaarding niet binnen vier weken na 12 oktober 2023 is ingesteld, moet [opposant] niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.De beoordeling in het verzet
[geopposeerde] aan [opposant] voor de door hem gestuurde facturen in 2022 en 2023.
[opposant] heeft dat niet betwist. [opposant] heeft geen werkzaamheden uitgevoerd maar wel facturen gestuurd alsof hij gewerkt zou hebben. De rechtbank ziet geen reden waarom [opposant] recht zou hebben op betaling van deze facturen. [opposant] werkte als zzp’er, mocht zelf weten of hij kwam werken en kreeg in lijn met zijn functie als zzp’er betaald voor gewerkte uren. Dat er in feite sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst heeft [opposant] verder niet onderbouwd. Als [opposant] vond dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was, had het op zijn weg gelegen om daarover het gesprek aan te gaan met [geopposeerde] en zich beschikbaar te houden voor arbeid. Dat is niet gebeurd. Sinds mei 2022 heeft hij niet meer gewerkt en heeft hij dus geen recht op betaling. Dat de overeenkomst van opdracht niet is opgezegd of ontbonden en dat hij al zes jaar werkzaamheden voor [geopposeerde] verrichtte is niet relevant. De situatie blijft namelijk dat [opposant] alleen betaald hoefde te worden voor gewerkte uren, en niet voor uren die hij niet heeft gewerkt. Kortom, [geopposeerde] heeft de facturen van [opposant] onverschuldigd betaald en [opposant] moet dit terugbetalen.
[opposant] tussen 1 januari 2022 en 16 mei 2022 wel gewerkt heeft. Zij heeft verklaard dat het bedrag voor die gewerkte uren in mindering moet worden gebracht op haar oorspronkelijke vordering. De rechtbank stelt dat bedrag vast op 105 (gewerkte uren) x 32 (uurloon [opposant] in 2022) x 21% (btw) = € 4.065,60. Dit brengt met zich mee dat het verstekvonnis voor dit gedeelte zal worden vernietigd. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
7.De beslissing
€ 112.617,96 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
€ 108.987,85 vanaf 16 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,