ECLI:NL:RBMNE:2024:3382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/16/569470 / HL ZA 24-30
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure over onverschuldigde betaling van facturen voor niet-uitgevoerde keuringswerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had in een eerdere verstekprocedure vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, een zzp'er die keuringswerkzaamheden verrichtte. De eiseres stelde dat de gedaagde spookfacturen had gestuurd voor werkzaamheden die niet waren uitgevoerd en vorderde terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde geen recht had op betaling voor de facturen, omdat hij na 16 mei 2022 geen werkzaamheden meer had verricht. De rechtbank vernietigde het eerdere verstekvonnis voor een deel en veroordeelde de gedaagde tot terugbetaling van een bedrag aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten van de verzetprocedure veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde ontvankelijk was in zijn verzet, omdat het verstekvonnis tijdig aan hem was betekend. De eiseres werd in de proceskosten van het incident veroordeeld, omdat zij ongelijk kreeg in haar vordering tot niet-ontvankelijkheid van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/569470 / HL ZA 24-30
Vonnis in incident en verzet van 29 mei 2024
in de zaak van
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geopposeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.J.W. Pijls te Nijmegen,
tegen
[opposant],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam,
Partijen zullen hierna [geopposeerde] en [opposant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde processtukken (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding van 17 november 2023 met producties 1 en 2;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid tevens akte overlegging producties 15 t/m 17 van [geopposeerde] ;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • het e-mailbericht van 28 maart 2024 van [geopposeerde] met producties 18 t/m 21.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2024. Namens
[geopposeerde] zijn verschenen de heer [A] (operationeel directeur) en de heer [B] (finance controller), bijgestaan door mr. Pijls. [opposant] is verschenen en is bijgestaan door mr. Tosun. De spreekaantekeningen van mr. Pijls zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. [geopposeerde]
produceert verse, bevroren en voorgegaarde kipproducten.
2.2.
[opposant] verricht vleeskeuringen met zijn eenmanszaak ‘ [handelsnaam] ’.
2.3.
Partijen zijn mondeling een overeenkomst van opdracht overeengekomen. In de periode tussen 2016 en 2023 heeft [opposant] als zzp’er keuringswerkzaamheden voor [geopposeerde] verricht.

3.Het geschil in het verzet

3.1. [geopposeerde]
heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [opposant] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 116.683,56 te vermeerderen met de wettelijke rente en [C] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 149.062,25 te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [geopposeerde]
heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat [opposant] en [C] spookfacturen hebben gestuurd zonder dat daar opdrachten of werkzaamheden aan ten grondslag lagen. [geopposeerde] heeft de door haar betaalde spookfacturen op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) dan wel onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) teruggevorderd.
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [geopposeerde] grotendeels toegewezen en zijn [opposant] en [C] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
[opposant] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van [geopposeerde] alsnog worden afgewezen en dat [geopposeerde] wordt veroordeeld in de proces- en nakosten van het verzet.
3.5.
[opposant] heeft hiertoe aangevoerd dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen niet is ontbonden of opgezegd en hij daarom facturen mocht blijven sturen aan [geopposeerde] . Van een onverschuldigde betaling of onrechtmatige daad is geen sprake.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[geopposeerde] vordert bij incidentele conclusie dat [opposant] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzet, omdat de verzetdagvaarding niet binnen de termijn van vier weken uit artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is uitgebracht.
4.2.
[opposant] voert verweer tegen de incidentele vordering van [geopposeerde] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Voordat de rechtbank toe kan komen aan de inhoudelijke beoordeling van het verzet, dient eerst beoordeeld te worden of [opposant] zijn verzet tijdig heeft ingesteld.
Standpunt [geopposeerde]
5.2. [
geopposeerde] stelt dat zij op 5 en 6 oktober 2023 het verstekvonnis per
e-mailbericht aan mr. [D] , de voormalig advocaat van [opposant] , heeft gestuurd. Tussen de advocaat van [geopposeerde] en mr. [D] zijn schikkings-onderhandelingen gevoerd en er is een vaststellingsovereenkomst opgesteld. In de vaststellingsovereenkomst wordt het vonnis expliciet genoemd. De vaststellings-overeenkomst heeft mr. [D] meermaals inhoudelijk besproken met
[opposant] en op zijn verzoek zijn er wijzigingen voorgesteld. Op 12 oktober 2023 liet
mr. [D] aan de advocaat van [geopposeerde] weten dat het vonnis niet aan zijn kantooradres betekend kon worden. Uit deze omstandigheden volgt volgens [geopposeerde] dat [opposant] in ieder geval op 12 oktober 2023 bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Omdat de verzetdagvaarding niet binnen vier weken na 12 oktober 2023 is ingesteld, moet [opposant] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt [opposant]
5.3.
[opposant] heeft gemotiveerd betwist dat hij op 12 oktober 2023 bekend was met het verstekvonnis. Volgens hem was hij niet op de hoogte van het vonnis.
Wat oordeelt de rechtbank?
5.4.
Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt onder meer dat het verzet moet worden ingesteld bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na het door de veroordeelde plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
5.5.
Uit de rechtspraak volgt dat terughoudend moet worden omgegaan met het aannemen van een daad van bekendheid. De veroordeelde moet zelf een handeling hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (ECLI:NL:HR:2009:BJ0652). Het enkele feit dat een vonnis de veroordeelde ter ore is gekomen, is onvoldoende (ECLI:NL:HR:2005:AT4071). Daarbij mogen daden van bekendheid van de advocaat buiten rechte niet aan de veroordeelde worden toegerekend, ook niet als de advocaat daarbij namens de veroordeelde is opgetreden (ECLI:NL:HR:1994:ZC1325).
5.6.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [opposant] zelf niet een handeling verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Weliswaar heeft de voormalig advocaat van [opposant] geschreven dat hij de vaststellingsovereenkomst met zijn cliënt heeft besproken, maar daaruit volgt niet ondubbelzinnig dat [opposant] bekend was met voldoende gegevens uit het vonnis om zich daartegen adequaat te kunnen verzetten. Daar komt bij dat mr. [D] [opposant] enkel buiten gerechte vertegenwoordigde en dat zijn daden daarom niet aan [opposant] mogen worden toegerekend.
5.7.
Het verstekvonnis is op 20 oktober 2023 aan [opposant] betekend. Dat betekent dat het verzet binnen de termijn van 4 weken uit artikel 143 lid 2 Rv is ingesteld en [opposant] ontvankelijk is in zijn verzet. De rechtbank zal de oorspronkelijke vorderingen van [geopposeerde] jegens [opposant] inhoudelijk beoordelen.
5.8.
Het instellen van verzet door [opposant] werkt niet door in de verhouding tot medegedaagde [C] . Door het instellen van het verzet wordt ingevolge artikel 147 lid 1 Rv de met het verstekvonnis geëindigde instantie weliswaar heropend en voortgezet, maar, gelet op de processuele zelfstandigheid van de zaken tegen ieder van de (eerder) niet verschenen gedaagden en het rechtsmiddelkarakter van het verzet, uitsluitend tussen de oorspronkelijke eiser en de gedaagde die het verzet instelt (ECLI:NL:HR:2020:1546). Dit betekent dat dit vonnis uitsluitend betrekking heeft op [opposant] en niet op [C] . Zijn veroordeling is vervat in het verstekvonnis van 4 oktober 2023.
Proceskosten incident
5.9.
[geopposeerde] krijgt ongelijk en wordt daarom in de proceskosten van het incident veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [opposant] moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in het incident aan de zijde van [opposant] vastgesteld op € 614,00 (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat en € 178,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

6.De beoordeling in het verzet

6.1.
Dit geschil gaat om de vraag of er een rechtsgrond bestaat voor de betalingen van
[geopposeerde] aan [opposant] voor de door hem gestuurde facturen in 2022 en 2023.
Standpunt [geopposeerde]
6.2.
[geopposeerde] stelt dat [opposant] als zzp’er in 2022 en 2023 spookfacturen heeft gestuurd voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht. Deze facturen heeft [opposant] gestuurd voor werkzaamheden die hij als pluimveecontroleur zou hebben verricht bij [geopposeerde] . In de periode 2022-2023 heeft [opposant] hoogstens voor 105 uur gewerkt voor [geopposeerde] terwijl hij 255 uur in rekening heeft gebracht. Vanaf mei 2022 heeft [opposant] überhaupt geen werkzaamheden meer verricht terwijl hij wel facturen is blijven sturen. [geopposeerde] heeft deze facturen ten onrechte betaald. [geopposeerde] vordert de betaling van de facturen daarom terug.
Standpunt [opposant]
6.3.
[opposant] betwist dat hij spookfacturen aan [geopposeerde] heeft gestuurd. De overeenkomst van opdracht tussen [opposant] en [geopposeerde] is niet opgezegd of ontbonden. Daarom is de overeenkomst door blijven lopen en mocht [opposant] facturen aan [geopposeerde] blijven sturen ook al stonden daar geen werkzaamheden tegenover. [opposant] was beschikbaar om werkzaamheden uit te voeren en als hij was opgeroepen zou hij zijn komen werken. Als zzp’er heeft hij zes jaar lang voor [geopposeerde] gewerkt en daarna werd er geen opdracht meer aan hem verstrekt. Daarom zijn de wettelijke bepalingen over het doorbetalen van loon aan werknemers in een arbeidsrechtelijke situatie ook van toepassing op zijn situatie.
Wat oordeelt de rechtbank?
6.4.
Artikel 7:400 BW bepaalt dat de overeenkomst van opdracht de overeenkomst is waarbij de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten.
6.5.
Het is niet in geschil dat [geopposeerde] , als opdrachtgever, met [opposant] , als opdrachtnemer, mondeling een overeenkomst van opdracht is aangegaan voor het keuren van vlees. Het werkrooster van [opposant] werd wekelijks door [geopposeerde] vastgesteld en [opposant] mocht zelf bepalen of hij voor [geopposeerde] kwam werken.
6.6.
[geopposeerde] stelt dat al haar zzp’ers per uur betaald worden.
[opposant] heeft dat niet betwist. [opposant] heeft geen werkzaamheden uitgevoerd maar wel facturen gestuurd alsof hij gewerkt zou hebben. De rechtbank ziet geen reden waarom [opposant] recht zou hebben op betaling van deze facturen. [opposant] werkte als zzp’er, mocht zelf weten of hij kwam werken en kreeg in lijn met zijn functie als zzp’er betaald voor gewerkte uren. Dat er in feite sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst heeft [opposant] verder niet onderbouwd. Als [opposant] vond dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was, had het op zijn weg gelegen om daarover het gesprek aan te gaan met [geopposeerde] en zich beschikbaar te houden voor arbeid. Dat is niet gebeurd. Sinds mei 2022 heeft hij niet meer gewerkt en heeft hij dus geen recht op betaling. Dat de overeenkomst van opdracht niet is opgezegd of ontbonden en dat hij al zes jaar werkzaamheden voor [geopposeerde] verrichtte is niet relevant. De situatie blijft namelijk dat [opposant] alleen betaald hoefde te worden voor gewerkte uren, en niet voor uren die hij niet heeft gewerkt. Kortom, [geopposeerde] heeft de facturen van [opposant] onverschuldigd betaald en [opposant] moet dit terugbetalen.
6.7.
[opposant] heeft erkend dat hij na 16 mei 2022 geen werkzaamheden meer heeft uitgevoerd voor [geopposeerde] . Dat betekent dat de facturen van [opposant] voor werkzaamheden van na 16 mei 2022 door [geopposeerde] onverschuldigd zijn betaald.
6.8.
Voor de periode tussen 1 januari 2022 en 16 mei 2022 geldt het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geopposeerde] gesteld dat [opposant] in de periode tussen 1 januari 2022 tot 16 mei 2022 105 uur heeft gewerkt en 255 uur heeft gefactureerd. [geopposeerde] heeft haar stelling onderbouwd met een uitdraai uit haar financiële administratiesysteem. Daarin heeft [geopposeerde] de tijden dat [opposant] zich met zijn persoonlijke toegangsbadge heeft aan- en afgemeld op haar terrein vergeleken met de tijden waarvoor [opposant] facturen heeft gestuurd. [geopposeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij in geval van twijfel, bijvoorbeeld bij een storing van het systeem, [opposant] voor een volledige dag aan gewerkte uren heeft meegeteld. [opposant] heeft de stelling van [geopposeerde] slechts betwist door aan te voeren dat hij geen invloed heeft op de administratie van [geopposeerde] . In het licht van de onderbouwde stelling van [geopposeerde] is dat onvoldoende.
6.9.
Op de mondelinge behandeling heeft [geopposeerde] verklaard dat zij met haar vordering in de verstekprocedure geen rekening heeft gehouden met de 105 uur die
[opposant] tussen 1 januari 2022 en 16 mei 2022 wel gewerkt heeft. Zij heeft verklaard dat het bedrag voor die gewerkte uren in mindering moet worden gebracht op haar oorspronkelijke vordering. De rechtbank stelt dat bedrag vast op 105 (gewerkte uren) x 32 (uurloon [opposant] in 2022) x 21% (btw) = € 4.065,60. Dit brengt met zich mee dat het verstekvonnis voor dit gedeelte zal worden vernietigd. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
6.10.
[opposant] krijgt grotendeels ongelijk en wordt daarom in de proceskosten van het verzet veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [geopposeerde] moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in het verzet aan de zijde van [geopposeerde] vastgesteld op € 1.929,00 (1 punt x tarief V) aan salaris advocaat en € 178,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
6.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals
vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
verklaart zich bevoegd om van het verzet van [opposant] kennis te nemen,
7.2.
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten van € 614,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [geopposeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [geopposeerde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in het verzet
7.3.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 4 oktober 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/16/561973 / HL ZA 23-246 gewezen verstekvonnis, voor zover daarbij:
7.3.1.
[opposant] hoofdelijk is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op € 8.605,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.2.
[opposant] hoofdelijk is veroordeeld in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en
- € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
7.3.3.
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
7.4.
vernietigt het door deze rechtbank op 4 oktober 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/16/561973 / HL ZA 23-246 gewezen verstekvonnis voor zover [opposant] is veroordeeld om aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van € 116.683,56,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 113.053,45 vanaf
16 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
en opnieuw beslissend
7.5.
veroordeelt [opposant] om aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van
€ 112.617,96 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
€ 108.987,85 vanaf 16 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
7.6.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van de verzetprocedure aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op € 2.107,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [opposant] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.7.
veroordeelt [opposant] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
7.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.