ECLI:NL:RBMNE:2024:3359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/3352
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van politiegegevens met betrekking tot hulp bij zelfdoding en euthanasie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 7 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing van de korpschef van de Nationale Politie behandeld. Eisers hebben op 17 december 2020 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten te ontvangen die betrekking hebben op hulp bij zelfdoding, euthanasie en aanverwante onderwerpen, met een focus op documenten van 2010 tot 2016. De korpschef heeft een aantal documenten openbaar gemaakt, maar heeft delen van de processen-verbaal geweigerd op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat de korpschef het verzoek te beperkt heeft opgevat en dat de weigering om de documenten openbaar te maken onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van de korpschef, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, wat betekent dat de documenten niet openbaar gemaakt hoeven te worden. De rechtbank concludeert dat de processen-verbaal politiegegevens bevatten die niet openbaar gemaakt kunnen worden, en dat de korpschef terecht heeft geweigerd deze documenten openbaar te maken. De eisers krijgen hun griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3352

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1] , en [eiser 2] uit [plaats 2] , eisers

(gemachtigde: mr. M. van Weeren),
en

de korpschef van de Nationale Politie, de korpschef

(gemachtigden: mr. N.N. Bontje en mr. R.S. Venema).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over het verzoek van eisers van 17 december 2020 om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten vanaf 2010 tot het jaar 2016 te ontvangen die, in de breedste zin van het woord, gaan over (vraagstukken over) een gekozen levenseinde, (zelf)euthanasie, hulp bij zelfdoding, voltooid leven en (de preventie van) suïcide in Nederland, en ook over (de handhaving van) regels over chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor het zelfgekozen levenseinde en over beleid(svorming) over de (regulering van) verkoop van zulke chemische stoffen. Het verzoek ziet nadrukkelijk ook op beleid en speerpunten ter zake (strafvorderlijke) handhaving van deze problematiek.
1.2.
De korpschef heeft met zijn besluit van 11 november 2021 een overzicht openbaar gemaakt met daarop het aantal incidenten ‘hulp bij zelfdoding’ per veiligheidsregio per jaar. De korpschef heeft ook processen-verbaal aangetroffen, waarin informatie is neergelegd die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. De korpschef heeft delen van die processen-verbaal geweigerd openbaar te maken, enerzijds omdat de processen-verbaal politiegegevens bevatten als bedoeld in de Wet politiegegevens (Wpg) en anderzijds omdat er informatie in staat die, als deze openbaar wordt, de opsporing en vervolging van strafbare feiten kan belemmeren. [1] Wat overblijft aan informatie is zinledig en daarom weigert de korpschef openbaarmaking van deze processen-verbaal integraal.
1.3.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 2 juni 2022 houdt de korpschef vast aan de genoemde weigeringsgronden uit de Wpg en de Wet open overheid (Woo), de opvolger van de Wob. De korpschef heeft het besluit verder uitgebreider gemotiveerd. Bij het besluit heeft hij een inventarislijst gevoegd. Daarbij heeft de korpschef als voorbeeld twee processen-verbaal overgelegd, waarin hij met toepassing van de weigeringsgronden gegevens heeft weggelakt, ter onderbouwing van zijn standpunt dat er na weglakking van de politiegegevens geen zinnige informatie meer overblijft om openbaar te maken. De korpschef vindt het ook niet nodig om de weigeringsgronden per document te motiveren, omdat dit tot onnodige herhaling zou leiden. Het beroep van eisers richt zich tegen het bestreden besluit.
1.4.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de korpschef en [A] , werkzaam bij de korpsstaf van politie. Eisers zijn – na voorafgaand bericht – niet op de zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers hebben op 17 december 2020 twee Wob-verzoeken ingediend. Het hiervoor onder 1.1 beschreven verzoek en een vergelijkbaar verzoek dat ging over een latere periode, namelijk van 2017 tot en met 2020. De korpschef heeft naar aanleiding van dit laatste verzoek met zijn besluit van 29 maart 2021, een lijst met incidenten per veiligheidsregio openbaar gemaakt. Ook heeft hij het document ‘Nationale inzetcriteria en inzet Overlijdensonderzoeken’ van onbekende datum en het document ‘Versnelde Afhandeling Aanrijding Spoor’ van december 2020 openbaar gemaakt. De korpschef heeft pas later ingezien dat eisers óók informatie wilden verkrijgen over de periode van 2010 tot en met 2016 en hij heeft dat verzoek toen alsnog opgepakt.
2.1.
Omdat de korpschef niet over andere beleidsdocumenten beschikte dan die al openbaar waren gemaakt in zijn besluit van 29 maart 2021, heeft er op 26 augustus 2021 een gesprek (het preciseringsgesprek) plaatsgevonden tussen eisers, hun gemachtigde en twee inhoudsdeskundigen van de Forensische Opsporing en een Wob-coördinator om te achterhalen welke documenten eisers nog wilden hebben. Op verzoek van de rechtbank heeft de korpschef de rechtbank voorafgaand aan de zitting een interne terugkoppeling van dit gesprek toegestuurd.
2.2.
Eisers hebben in dit gesprek toegelicht dat zij met hun verzoek ook openbaarmaking willen bereiken van informatie over de procedure die wordt gevolgd en de stappen die worden ondernomen vanaf het moment dat een agent ter plaatse wordt geroepen in geval van een (vermoedelijke) hulp bij zelfdoding. De inhoudsdeskundigen hebben laten weten dat hierover geen andere documenten bestaan dan die al openbaar zijn gemaakt, maar dat wat de politie doet bij een vermoedelijke hulp bij zelfdoding wordt vastgelegd in het proces-verbaal dat in zo’n geval wordt opgesteld. Omdat eisers ook geïnteresseerd zijn in die informatie, heeft de korpschef gezocht op processen-verbaal die gaan over ‘behulpzaamheid bij zelfdoding’. In het primaire besluit en het bestreden besluit heeft hij gemotiveerd waarom openbaarmaking van de gevonden processen-verbaal integraal wordt geweigerd.
2.3.
De korpschef heeft de processen-verbaal aan de rechtbank toegestuurd. De weigering van de korpschef om deze documenten openbaar te maken berust, zo blijkt uit het bestreden besluit, op bepalingen uit de Wpg en de Woo. Weliswaar is het verzoek om openbaarmaking gedaan op grond van de Wob, maar deze wet is per 1 mei 2022 ingetrokken en de Woo is per die datum in werking getreden. Het bestreden besluit is van ná die datum en daarom is de Woo in beginsel op dit geding van toepassing.
2.4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de processen-verbaal waarover dit beroep gaat.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de korpschef het verzoek te beperkt heeft opgevat en als gevolg daarvan onvoldoende heeft gezocht naar de gevraagde documenten en – vervolgens – of hij openbaarmaking van de aangetroffen processen-verbaal integraal heeft mogen weigeren. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Het wettelijk kader is verder vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Heeft de korpschef het openbaarmakingsverzoek te beperkt opgevat?
4. De eerste beroepsgrond van eisers gaat over de reikwijdte van het verzoek om openbaarmaking. Volgens eisers heeft de korpschef hun verzoek te beperkt opgevat. De korpschef gaat er volgens hen ten onrechte vanuit dat het verzoek alleen ziet op de procedure die wordt gevolgd en stappen die worden ondernomen vanaf het moment dat een agent ter plaatse wordt geroepen in geval van een (vermoedelijke) hulp bij zelfdoding. Eisers wijzen op de tekst van hun verzoek, dat veel meer omvat. Zij hebben verzocht om meer informatie dan alleen de procedure die wordt gevolgd door de politie ter plaatse. Eisers hebben er verder op gewezen dat er meer informatie bij de korpschef moet berusten dan nu is aangetroffen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat wat eisers bij de beroepsgrond over de reikwijdte van het openbaarmakingsverzoek hebben aangevoerd voor een deel gaat over de door de korpschef uitgevoerde zoekslag en niet over de reikwijdte van het verzoek. De rechtbank zal de beroepsgrond die gaat over de verrichte zoekslag hierna bespreken en zich eerst buigen over de vraag of de korpschef het verzoek te beperkt heeft opgevat.
4.2.
De rechtbank geeft eisers op dit punt gelijk. In rechtsoverweging 1.1 van deze uitspraak is het Wob-verzoek van eisers beschreven. Zij hebben een breed Wob-verzoek ingediend, waarbij zij alle informatie willen verkrijgen die gaat over een gekozen levenseinde, (zelf)euthanasie, hulp bij zelfdoding, voltooid leven en (de preventie van) suïcide in Nederland, en ook over (de handhaving van) regels over chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor het zelfgekozen levenseinde en over beleid(svorming) over de (regulering van) verkoop van zulke chemische stoffen. De korpschef heeft eisers nog voordat hij een primair besluit heeft genomen, gesproken over de inhoud van het Wob-verzoek en heeft, naar aanleiding daarvan gezocht op informatie die gaat over de processtappen die de politie volgt bij een mogelijke (hulp bij) zelfdoding. Dat neemt niet weg dat het Wob-verzoek niet alleen maar over die processtappen gaat en de korpschef mocht zich daartoe dan ook niet beperken. Hij heeft de processen-verbaal vervolgens ten onrechte beoordeeld alsof alleen de daarin neergelegde informatie over de processtappen relevant zou zijn. De korpschef had moeten bekijken of de processen-verbaal informatie bevat die onder de reikwijdte van het ruim geformuleerde Wob-verzoek valt.
4.3.
Dat de korpschef te beperkt heeft gekeken naar de inhoud van de processen-verbaal heeft op zichzelf nog niet tot gevolg dat de rechtbank oordeelt dat er meer documenten zouden moeten zijn dan de korpschef nu heeft gevonden. Het kan echter wel tot gevolg hebben dat de door de korpschef gemaakte beoordeling van de processen-verbaal anders uitpakt, omdat hij ten onrechte over delen van de processen-verbaal heeft overwogen dat zij niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen. De rechtbank zal deze door de korpschef gemaakte beoordeling verder bespreken onder rechtsoverweging 7 e.v. van deze uitspraak en daar zal vervolgens ook aan de orde komen wat de gevolgen zijn van het feit dat de korpschef het openbaarmakingsverzoek te beperkt heeft opgevat.
Is de door de korpschef verrichte zoekslag in orde?
5. Zoals hiervoor is uiteengezet, richt het beroep van eisers zich ook tegen de door de korpschef verrichte zoekslag naar documenten. Eisers hebben aangevoerd dat in het preciseringsgesprek door medewerkers van de Forensische Opsporing is gezegd dat er oude operationele informatie van de regionale korpsen moet zijn en informatie over de verschillende uitgangsposities van de regionale korpsen, cijfers in het bedrijfsprocessysteem van collega’s die bij een lijkvinding komen en terugkoppelingen bij de forensisch arts. Hier kan verder naar gezocht worden. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is dit volgens eisers nogmaals aan de orde gekomen, maar er zijn desondanks toch geen documenten boven water gekomen, die er gelet op deze uitlatingen wel moeten zijn.
5.1.
De korpschef ontkent dat er meer documenten zouden zijn dan hij nu heeft overgelegd. Hij heeft in het bestreden besluit onder het kopje ‘Inventarisatie documenten’ toegelicht hoe er is gezocht naar aanleiding van de twee Wob-verzoeken van eisers over de verschillende periodes. Naar aanleiding van de verzoeken is een uitvraag gedaan bij (forensische) adviseurs van de directie operatie van de politie, specialistische opsporing en ondermijning en de afdeling Forensische Opsporing van de Dienst Regionale Recherche. Deze medewerkers hebben onder meer hun persoonlijke en functionele mailboxen en werkmappen onderzocht. Ook is gezocht op het politiekennisnet. De wijze en uitvoering van hun onderzoek is gebaseerd op hun ervaring en expertise binnen dit vakgebied. De zoektermen die zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, zijn onder meer “zelfdoding”, “hulp bij zelfdoding”, “suïcide” en “zelfmoord” geweest, in combinatie met “werkprocessen” en “richtlijnen”. De inhoudsdeskundigen van de Forensische Opsporing hebben hierop aangegeven dat bij de politie geen andere documenten (zoals richtlijnen of werkwijzen) met dergelijke informatie berusten dan bij het besluit van 29 maart 2021, over het tijdvak van 2017 tot en met 2020, al openbaar zijn gemaakt. De korpschef heeft toegelicht dat dit verklaarbaar is, omdat in geval van mogelijke (hulp bij) zelfdoding telkens contact wordt opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM), waarbij de desbetreffende officier van justitie handelt op grond van de wet en de aanwijzingen van het OM. Het beleid over dit onderwerp wordt op- en vastgesteld door het OM en niet door de politie. De politie handelt in concrete zaken zorgvuldig, maar heeft dus verder geen specifiek beleid over dit onderwerp.
5.2.
Als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2]
5.3.
De rechtbank vindt het standpunt van de korpschef dat er niet méér documenten onder de hem berusten, niet ongeloofwaardig. Hij heeft uiteengezet hoe hij heeft gezocht, waar hij heeft gezocht en welke trefwoorden hij heeft gebruikt. Er is geen aanleiding om deze zoekslag gelet op het Wob-verzoek te summier te vinden. Het is dus, gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak, aan eisers om aannemelijk te maken dat er toch meer documenten moeten zijn die onder de korpschef berusten en dat de zoekslag niet compleet is geweest.
5.4.
In dat verband wijzen eisers naar de mededelingen die zijn gedaan in het preciseringsgesprek.
5.5.
De rechtbank ziet hierin echter geen aanwijzing dat er inderdaad meer documenten zouden moeten zijn dan de korpschef nu heeft gevonden. De korpschef heeft namelijk op de zitting toegelicht dat hij niet alleen heeft gezocht op het door de politie te volgen werkproces (de hiervoor al genoemde processtappen), maar dat hij in de verschillende systemen ook heeft gezocht naar beleid en speerpunten en dergelijke. Als dat type informatie bij de politie zou berusten, dan was deze informatie met de gegeven zoektermen volgens de korpschef ook gevonden. De rechtbank vindt dat aannemelijk gelet op de gegeven toelichting over de rolverdeling tussen politie en OM en de genoemde trefwoorden. De rechtbank ziet verder geen aanwijzingen in de gevonden documenten dat er ingeval van een vermoeden van (hulp bij) zelfdoding gehandeld zou worden volgens een algemene gedragslijn of een specifiek protocol dat ten onrechte niet is overgelegd. De processen-verbaal wijzen daar namelijk (ook) niet op. Ook heeft de korpschef nog een factsheet van politie, FMG [3] en OM over zelfdoding door een middel van 7 april 2021 aan eisers verstrekt, dat strikt genomen niet onder het Wob-verzoek valt omdat het van een latere datum is. Uit de factsheet blijkt niet dat er eerdere versies zijn van dit document. De rechtbank ziet hierin ook geen aanwijzing dat er meer documenten zouden moeten zijn dan de korpschef heeft benoemd. De uitlatingen tijdens het preciseringsgesprek zijn niet zodanig concreet, dat daaruit volgt dat er specifieke documenten zouden moeten zijn, die nu ontbreken. De beroepsgrond van eisers dat de zoekslag van de korpschef niet in orde is, slaagt daarom niet.
Heeft de korpschef een volledige inventarislijst overgelegd?
6. Eiseres voeren aan dat er pas in het bestreden besluit een gedeeltelijke inventarisatielijst is overlegd. Dat had eerder gemoeten en de inventarislijst moet alsnog in zijn geheel worden overgelegd.
6.1.
De korpschef heeft in reactie hierop aangevoerd dat het feit dat hij in bezwaar pas een inventarislijst heeft overgelegd, het bestreden besluit niet onrechtmatig maakt. Het is namelijk niet verplicht om zo’n inventarislijst op te stellen en openbaar te maken, maar als er al een verzuim zou zijn, dan is dat in bezwaar hersteld. Eisers stellen volgens de korpschef verder dat de inventarislijst in het geheel overlegd had moeten worden, maar zij zeggen niet waar de onvolledigheid op ziet. Als het gaat om de nummers van de processen-verbaal, dan geldt dat de korpschef die niet kan opnemen op de inventarislijst, omdat het om Wpg-gegevens gaat.
6.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inventarislijst die de korpschef aan de rechtbank heeft toegestuurd niet volledig is, omdat daarop maar 58 processen-verbaal staan genoemd, terwijl er 263 processen-verbaal zijn overgelegd. Er ontbreken dus processen-verbaal op de inventarislijst.
6.3.
De korpschef heeft op de zitting gezegd dat er een fout is gemaakt en dat de inventarislijst ten onrechte niet volledig aan de rechtbank en aan eisers is toegestuurd. Deze fout zal de korpschef zo spoedig mogelijk herstellen. Het gaat hier om de feitelijke uitvoering van het besluit. Dit wordt hersteld en de rechtbank ziet hierin dan ook geen grond voor vernietiging van (een deel van) het besluit nu niet is gebleken dat eisers zijn benadeeld. Er is ook geen grond voor de conclusie dat de korpschef op de inventarislijst ten onrechte delen heeft weggelakt of dat er – anders dan de hiervoor genoemde ontbrekende processen-verbaal – meer informatie op de inventarislijst zou ontbreken. Dat de korpschef de nummers van de processen-verbaal niet heeft genoemd op de inventarislijst, maakt de inventarislijst niet incompleet. Hij heeft de processen-verbaal voorzien van een documentnummer.
Heeft de korpschef openbaarmaking van de processen-verbaal mogen weigeren?
7. De korpschef heeft in het bestreden besluit openbaarmaking geweigerd onder verwijzing naar de Wpg en de Woo. Hij stelt zich verder op het standpunt dat, als alle passages die onder die wetten vallen zijn weggelakt, er geen zinnige informatie overblijft om openbaar te maken.
7.1.
In het verweerschrift en op de zitting heeft de korpschef zijn standpunt verduidelijkt: de weigering berust geheel op de Wpg, omdat de relevante passages in de processen-verbaal politiegegevens zijn. Deze politiegegevens worden met toepassing van de Wpg niet openbaar gemaakt. Er is daarnaast geen ruimte meer om nog passages aan de Woo te toetsen. Wat er rest, nadat de politiegegevens zijn weggelakt, is zinledige informatie. Daarom heeft de korpschef openbaarmaking integraal geweigerd.
7.2.
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg bevat de definitie van politiegegevens. Een politiegegeven is - voor zover hier van belang - elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak. In artikel 8.8 van de Woo is geregeld dat bijzondere openbaarmakingsregimes, die zijn opgenomen in de bijlage die bij de Woo hoort, in de weg staan aan toepassing van de Woo. In de bijlage zijn de artikelen 3, derde lid, en 7 van de Wpg opgenomen als een openbaarmakingsregime dat voorgaat op de Woo. Dit betekent dat, voor zover de gegevens in de processen-verbaal als politiegegevens moeten worden aangemerkt, er geen plaats is voor een beoordeling van die gegevens aan de Woo en voor openbaarmaking op basis van die wet.
7.3.
In de rechtspraak over artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg [4] is voor de beoordeling of een gegeven een politiegegeven is, bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij moet worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. [5]
7.4.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat als het risico op spontane herkenning redelijkerwijs is uitgesloten, mag worden aangenomen dat er geen sprake is van persoonsgegevens. Het is volgens hen dus niet nodig om spontane herkenning absoluut uit te sluiten en er zou daarom met anonimisering van de processen-verbaal kunnen worden volstaan.
7.5.
De rechtbank geeft eisers hierin ongelijk. Het is, gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak, juist de bedoeling dat herkenning van personen al dan niet spontaan wordt voorkomen. Het enkel anonimiseren van documenten is in dit geval niet voldoende om die herkenning tegen te gaan. De processen-verbaal zien op meldingen van hulp bij zelfdoding en zij bevatten naar hun aard en inhoud per definitie gegevens die tot personen te zijn herleiden. In zoverre is sprake van een vergelijkbare situatie als in de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, [6] waar de korpschef naar verwijst. De informatie in de processen-verbaal bestaat in veel gevallen uit contextuele gegevens die zo kenmerkend zijn voor de bij de zaak betrokken personen, dat die personen met die gegevens geïdentificeerd kunnen worden. Hierbij is van belang dat het aantal gevallen van hulp bij zelfdoding relatief klein is. Het gaat maar om gemiddeld 1 à 1,5 geval per jaar per regio. Dat kleine aantal in combinatie met het jaartal en de politieregio maakt al snel duidelijk op welke concrete zaak een proces-verbaal betrekking heeft. De korpschef heeft daarbij terecht betrokken dat derden vaak al beschikken over informatie (“middelen”) over verschillende zaken, waarmee het voor hen nog gemakkelijker zal zijn de personen die bij die zaken betrokken zijn te identificeren. Er is dus zeer weinig informatie nodig om te herleiden om welke concrete zaak het gaat en wie daarbij betrokken zijn (geweest). Juist nabestaanden en andere betrokkenen bij deze processen-verbaal zullen de zaak waarbij zij betrokken zijn gemakkelijk herkennen als delen van de processen-verbaal openbaar worden gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat, gelet op de specifieke omstandigheden waarop de processen-verbaal betrekking hebben en de kleine groep personen die bij de politieonderzoeken betrokken zijn, het overgrote deel van de gegevens in deze processen-verbaal herleidbaar is tot individuele personen. [7] Deze gegevens zijn verder verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak en moeten dus worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg.
7.6.
De rechtbank merkt verder op dat, omdat het om zo weinig zaken gaat en de zaken ook gevoelig liggen, ook gegevens die - op het eerste gezicht - misschien niet direct als politiegegevens zou kunnen worden aangemerkt, dat in dit geval wel zijn, omdat zij kunnen leiden tot identificatie van de betrokken personen. De rechtbank wijst op de kennisgevingen van in beslagname (bijvoorbeeld de documenten 172, 173 en 177), de processen-verbaal over sporenonderzoek (bijvoorbeeld de documenten 170 en 179), de aanvragen voor forensisch onderzoek (bijvoorbeeld de documenten 181, 183, 186 en 187) en de afstandsverklaring (bijvoorbeeld document 239). Deze documenten zijn naar het oordeel van de rechtbank onlosmakelijk verbonden met de informatie uit de processen-verbaal die ook als politiegegevens zijn aan te merken en kunnen leiden tot identificatie van de betrokken personen.
7.7.
De rechtbank volg het standpunt van de korpschef dat de kennisgevingen van inbeslagname, de aanvragen van forensisch onderzoek en de afstandsverklaring helemaal niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, niet. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is vermeld, heeft de korpschef het verzoek om openbaarmaking te beperkt opgevat door zich alleen te focussen op de processtappen die de politie ter plaatse doorloopt en moeten ook de hiervoor genoemde documenten worden aangemerkt als documenten die vallen onder de reikwijdte van het ruime Wob-verzoek van eisers. De motivering van het bestreden besluit schiet op dit punt dan ook tekort. Dit geldt ook voor documenten 226 en 227. De politie heeft voor document 227 gebruik gemaakt van een zogenoemde sepotbrief, document 226, om een afsluitingsproces-verbaal op te kunnen maken. Deze documenten vallen daarom ook onder de reikwijdte van het verzoek en verschillen voor de beoordeling niet van document 077, dat soortgelijke inhoudelijke informatie bevat, waarvan de korpschef wel vindt dat het onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt.
Omdat alle hiervoor genoemde documenten politiegegevens bevatten, vallen zij onder het bereik van de Wpg en komen zij niet voor openbaarmaking in aanmerking.
7.8.
De rechtbank stelt verder vast dat er desondanks wel documenten zijn aan te wijzen die niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, omdat zij daarvoor te algemeen van aard zijn. Zo wijst de rechtbank op pagina 4 van document 145, waarin algemene informatie staat vermeld hoe er met een aangifte wordt omgegaan. Ook de informatie in het consultatieformulier rechtsbijstand bij document 218 vindt de rechtbank zodanig algemeen van aard dat deze niet onder het verzoek valt. De korpschef heeft ook enkele lege documenten toegevoegd, zie de documenten 205, 244, 245 en 246. Deze documenten vallen uiteraard niet onder reikwijdte van het verzoek, omdat zij in het geheel geen informatie bevatten.
7.9.
Samenvattend volgt de rechtbank het in beroep naar voren gebrachte primaire standpunt van de korpschef dat de processen-verbaal politiegegevens bevatten die niet openbaar gemaakt kunnen worden. Deze weigeringsgrond strekt zich uit tot alle processen-verbaal die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen en de korpschef heeft die processen-verbaal dan ook terecht integraal geweigerd openbaar te maken.
Conclusie en gevolgen
8. Uit het voorgaande volgt dat de korpschef het Wob-verzoek te beperkt heeft opgevat en de weigering om de documenten niet openbaar te maken daarmee niet voldoende heeft gemotiveerd. Daarmee is het besluit in strijd genomen met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en komt het voor vernietiging in aanmerking.
8.1.
De korpschef heeft zich in beroep expliciet op het standpunt gesteld dat de documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, alle aan te merken zijn als documenten waarin enkel politiegegevens staan en daarom niet aan de Woo getoetst moeten worden maar uitsluitend aan de Wpg. De documenten worden niet openbaar gemaakt omdat de Wpg daaraan in de weg staat. De rechtbank is van oordeel dat die motivering juist is. Er is daarmee geen ruimte om de documenten aan de Woo te toetsen. De beroepsgronden van eisers die daarover gaan, zal de rechtbank dan ook niet bespreken.
8.2.
Zoals uit het voorgaande volgt heeft de korpschef terecht openbaarmaking van de processen-verbaal geweigerd. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, die immers ook een integrale weigering tot openbaarmaking inhouden, in stand. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand laten.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juni 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. M. Eversteijn, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. O. Veldman, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet open overheidArtikel 8.8. Verhouding met andere wetten
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheidDe artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden.
[…]
. Wet politiegegevens: de artikelen 3, derde lid, en 7
[…]
Wet politiegegevensArtikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
–de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
–de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
[…]
Artikel 3. (noodzakelijkheid, rechtmatigheid en doelbinding)
[…]
3 Politiegegevens die zijn verkregen voor een doel, als bedoeld in artikel 1, onder a, kunnen worden verwerkt voor een ander doel, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, voor zover deze wet of Unierecht uitdrukkelijk daarin voorziet en de verwerking voor dat andere doel noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat doel.
[…].
Artikel 7. (geheimhoudingsplicht)
1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de taak, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
2 De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
3 Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1743.
3.Forensisch Medisch Genootschap, de wetenschappelijke beroepsvereniging voor forensische geneeskunde.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:6, rov. 4.1.
5.Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50.
7.Vgl. de uitspraken van de Afdeling 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3223 en 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1998.