201806415/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2018 in zaak nr. 17/1679 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft de korpschef het verzoek van [appellanten] op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) voor een deel buiten behandeling gesteld en voor een deel afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de korpschef opnieuw besloten op het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar en het bezwaar voor een deel ongegrond verklaard en voor het overige gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de korpschef aan [appellanten] een schadevergoeding dient te betalen van € 1.500,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben de toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2019, waar [appellanten] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. R.P. Nijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 27 januari 2015 hebben [appellanten] de korpschef het volgende verzocht:
‘Aangifte uit 2011 tegen [persoon A] en [persoon B] (verzoek 1)
Wij verzoeken u de volgende documenten te verstrekken:
1. Een overzicht (1.1) en afschrift (1.2) van alle onderzoekshandelingen in deze zaak;
2. Een overzicht (2.1) en afschrift (2.2) van alle correspondentie met [persoon A] en [persoon B] in deze zaak;
3. Een overzicht (3.1) en afschrift (3.2) van alle processen-verbaal in deze zaak;
4. Een overzicht (4.1) en afschrift (4.2) van alle correspondentie tussen de politie en het Openbaar Ministerie en/of andere bestuursorganen;
5. Het onderzoek dat destijds naar de persoonlijkheid van [persoon A] is gedaan.
Aangifte uit 2008 tegen [persoon A], [persoon B] en [persoon C] (verzoek 2) Ik, [appellant B], verzoek u de volgende documenten te verstrekken:
1. Een overzicht (1.1) en afschrift (1.2) van alle onderzoekshandelingen in deze zaak;
2. Een overzicht (2.1) en afschrift (2.2) van alle correspondentie met [persoon A] en [persoon B] in deze zaak;
3. Een overzicht (3.1) en afschrift (3.2) van alle processen-verbaal in deze zaak;
4. Een overzicht (4.1) en afschrift (4.2) van alle correspondentie tussen de politie en het Openbaar Ministerie en/of andere bestuursorganen;
5: Een overzicht (5.1) en afschrift (5.2) van alle correspondentie die met Vrije School de Sterrenzanger en/of [persoon D] (5.2.1), de GGD (5.2.2), de leerkracht van de kleinkinderen (5.2.3), AMK/Bureau Jeugdzorg (5.2.4) en de Raad voorde Kinderbescherming (5.2.5) is gewisseld;
6. Een overzicht van de bemoeienissen van [persoon E] (of [persoon F] zoals hij zich eveneens pleegt te noemen) in deze zaak;
7. Een afschrift van het beleid van de politie voor het weigeren van het opnemen van (aanvullende) aangiften van seksueel misbruik.
Afspraken met [persoon A] (verzoek 3)
Wij verzoeken u bij dit gedeelte van ons verzoek gegevens op te vragen bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CRIE) of zijn rechtsopvolger. Wij verzoeken u om een overzicht en afschrift van de afspraken die de laatste twintig jaar met [persoon A], al dan niet in zijn hoedanigheid van informant van de politie, zijn gemaakt.
Overzicht van de afdoening van aangiften jegens [persoon A], [persoon B]en [persoon C] (verzoek 4)
Wij verzoeken u om een overzicht en afschrift van de afgelopen twintig jaar van:
(1) de gedane aangiften tegen [persoon A], [persoon B]en [persoon C];
(2) de afdoening van gedane aangiften buiten rechte tegen [persoon A], [persoon B] en [persoon C];
(3) de strafrechtelijke vervolging van aangiften tegen [persoon A], [persoon B] en [persoon C], alsmede de daaruit volgende straffen.’
De korpschef heeft zich ten aanzien van verzoek 1, punt 1 tot en met 4, verzoek 2, punt 1 tot en met 4 en punt 6, en verzoek 4 bij besluit van 7 april 2015 op het standpunt gesteld dat het een herhaalde aanvraag betreft. Voor het overige heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde informatie niet bestaat. De korpschef is bij zijn besluit op bezwaar van 13 juli 2015 niet van dit standpunt afgeweken.
1.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Die stukken bestaan uit uitdraaien van het zogeheten "Blue View"-systeem, afschriften van processen-verbaal en brieven. De rechtbank Midden-Nederland heeft vervolgens bij tussenuitspraak van 22 februari 2016, zaaknummer 15/4257-T, en einduitspraak van 16 februari 2017, zaaknummer 15/4257, geoordeeld dat, ook nadat de korpschef de door de rechtbank geconstateerde gebreken bij aanvullend besluit op bezwaar van 7 maart 2016 gepoogd heeft te herstellen, het besluit van 13 juli 2015 onvoldoende is gemotiveerd. Ten aanzien van de verzoeken 1, punt 3, en 2, punt 1 tot en met 4 en 6, heeft de rechtbank geoordeeld dat het een herhaalde aanvraag betreft. Ten aanzien van de verzoeken 1, punt 5, 2, punt 5 en 7, en 3 heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef zich niet ongeloofwaardig op het standpunt heeft gesteld dat hij niet over die gegevens beschikt. Ten aanzien van verzoek 1, punt 1, 2 en 4, en verzoek 4 heeft de rechtbank geoordeeld dat naast de Wpg ook de Wob van toepassing is op de onderliggende stukken. De korpschef heeft volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het een herhaalde aanvraag betreft. De korpschef heeft ook in zijn aanvullend besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de documenten in zijn geheel geweigerd dienen te worden. De Wpg is namelijk, in tegenstelling tot de Wob, alleen van toepassing op politiegegevens en niet op de documenten waarin die gegevens zijn vervat. Voor zover het niet om politiegegevens gaat is daarom de Wob van toepassing en dient de korpschef op grond van die wet te beoordelen of de verzochte informatie openbaar gemaakt kan worden. De korpschef diende daarom een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.2. De korpschef heeft vervolgens bij besluit op bezwaar van 23 maart 2017 het bezwaar van [appellanten] ten aanzien van verzoeken 1, punt 1, 2 en 4, en 4 gegrond verklaard. Voor zover de verzoeken betrekking hebben op verzoeken 1, punt 3, en 2, punt 1 tot en met 4 en 6, betreft het een herhaalde aanvraag. Ten aanzien van de verzoeken 1, punt 5, 2, punt 5 en 7, en 3 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat, zoals de rechtbank onherroepelijk heeft vastgesteld, hij niet over die gegevens beschikt. Het bezwaar is daarom op die punten ongegrond.
Voor zover het bezwaar gegrond is, heeft de korpschef in zijn besluit op bezwaar een onderscheid aangebracht in de stukken die vallen onder de Wpg, onderdeel A, en stukken die daar niet onder vallen, onderdeel B. Ten aanzien van onderdeel A heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de bij de korpschef aanwezige processen-verbaal politiegegevens betreffen en dat deze niet voor verstrekking in aanmerking komen. Ook de informatie die is verzocht onder verzoek 4 betreft politiegegevens en komt evenmin voor verstrekking in aanmerking.
Ten aanzien van onderdeel B heeft de korpschef, voor zover de informatie waarom is verzocht niet in mutaties en processen-verbaal is neergelegd, verschillende documenten openbaar gemaakt.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellanten] niet zijn opgekomen tegen onderdeel B van het besluit van 23 maart 2017. Volgens de rechtbank is enkel in geschil of de korpschef terecht de stukken die vallen onder de Wpg niet heeft verstrekt.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de processen-verbaal gegevens bevatten die zijn te herleiden tot individuele personen. De gegevens zijn verwerkt in het kader van de politietaak en zijn aan te merken als politiegegevens in de zin van de Wpg. Daarnaast bevatten de processen-verbaal gegevens die geen politiegegevens zijn. De korpschef heeft dit niet onderkend. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om het besluit van 23 maart 2017 om die reden te vernietigen. Als de processen-verbaal zouden worden ontdaan van de politiegegevens, zou verstrekking van de gegevens zinledig zijn, aldus de rechtbank.
Ten aanzien van uitdraaien uit het "Blue View"-systeem constateert de rechtbank dat de korpschef niet heeft gemotiveerd wat zijn standpunt daaromtrent is. Dit gebrek heeft de rechtbank echter gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De korpschef heeft namelijk ter zitting bij de rechtbank en bij brief van 12 februari 2018 toegelicht dat het "Blue View"-systeem een systeem is waarin niets geregistreerd wordt, maar dat er in dat systeem informatie opgezocht kan worden die ook in andere systemen staat. Op die manier kunnen bijvoorbeeld eenvoudig processen-verbaal opgezocht worden. Een uitdraai van het "Blue View"-systeem zou ertoe leiden dat dezelfde processen-verbaal worden gegenereerd als de processen-verbaal die de korpschef al heeft gevonden, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens onder onderdeel A van het besluit van 23 maart 2017 gegevens zijn die onder de Wpg vallen en niet onder de Wob. Omdat die gegevens politiegegevens zijn, is geen plaats voor toepassing van de Wob.
Het wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Te beperkte opvatting van het geschil door de rechtbank?
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het geschil alleen betrekking heeft op de stukken die onder de Wpg vallen. Het beroep is niet alleen gericht tegen de weigering van de korpschef om stukken op grond van de Wpg te verstrekken, maar is ook gericht tegen de weigering van de korpschef om documenten openbaar te maken op grond van de Wob. Omdat de rechtbank alleen een beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de Wpg, is overweging 10 van de aangevallen uitspraak onbegrijpelijk, aangezien de rechtbank in die overweging de Wob betrekt. Gezien het voorgaande is het onderzoek van de rechtbank in zoverre onvolledig geweest, aldus [appellanten].
4.1. Voor de beoordeling van dit geding stelt de Afdeling vast, zoals [appellanten] ter zitting hebben erkend, dat het geschil beperkt is tot de verzoeken 1, punt 1, 2 en 4, en 4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2581, heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet en niet op documenten waarin deze gegevens zijn vervat. De omstandigheid dat een document politiegegevens bevat, betekent niet dat een document in zijn geheel onder de Wpg valt, ook voor zover dit document andere gegevens dan politiegegevens bevat. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat gegevens die zijn vervat in documenten die zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van de politietaak, integraal onder het regime van de Wpg vallen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3223, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van politiegegevens. 4.2. Dat bepaalde passages uit documenten onder de Wpg vallen en daarom niet verstrekt kunnen worden, betekent gezien de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling niet dat de overige passages niet openbaar gemaakt kunnen worden. De korpschef dient te beoordelen of de overige passages gegevens bevatten die eventueel op grond van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geding alleen betrekking heeft op de stukken die de korpschef heeft gerubriceerd onder onderdeel A. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank het hiervoor genoemde toetsingskader toegepast waarbij zij zowel de Wpg als de Wob heeft toegepast. De aangevallen uitspraak geeft, in tegenstelling tot hetgeen [appellanten] betogen, in zoverre geen blijk van een onvolledig onderzoek.
Het betoog faalt.
Heeft de korpschef een verkeerd toetsingskader toegepast?
5. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank het wettelijk kader onvolledig heeft samengevat. De Afdeling begrijpt hieruit dat [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef een juiste toepassing heeft gegeven aan de tussenuitspraak van 22 februari 2016 en haar einduitspraak van 16 februari 2017. Volgens [appellanten] leidt artikel 19 van de Wpg namelijk tot verstrekking van onder andere processen-verbaal en andere mutaties uit het "Blue View"-systeem. Daarnaast heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aangelegd omdat de korpschef alle documenten heeft geweigerd. De Wpg heeft echter betrekking op politiegegevens en niet op documenten waarin die gegevens zijn vervat. De rechtbank heeft dit in haar uitspraak van 28 juni 2018, anders dan in de tussenuitspraak van de rechtbank 22 februari 2016 niet onderkend, waardoor artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP EVRM) is geschonden. Verder zouden er bij de processen-verbaal stukken gevoegd moeten zijn die niet onder de Wpg vallen. [appellanten] wijzen daarbij op brieven van de korpschef, brieven van hen, krantenartikelen, een biografie van de kleinkinderen van [appellanten], een huwelijksakte en arresten van de Hoge Raad. Dat wijst erop dat er wel stukken zijn die op grond van de Wob openbaar gemaakt moeten worden. Omdat processen-verbaal van verschillende personen zijn opgevraagd, zijn de gegevens in die processen-verbaal ook niet tot een individu te herleiden. Verder heeft de korpschef niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank verstrekt. Het is [appellanten] bekend dat brigadier Hekking in ieder geval A. Blinker heeft gehoord, maar daarvan is geen proces-verbaal in één van de overzichten opgenomen. De rechtbank heeft daarom geen volledig onderzoek kunnen verrichten, aldus [appellanten].
5.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de documenten waar het verzoek betrekking op heeft. De Afdeling stelt vast dat de documenten processen-verbaal betreffen van onder andere aangiften van strafbare feiten en verhoren van verdachten. Die processen-verbaal bevatten politiegegevens in de zin van artikel 1 van de Wpg.
5.2. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 volgt dat het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op politiegegevens en niet op de documenten waarin die gegevens zijn opgenomen. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 november 2017 volgt dat bij politiegegevens er geen plaats is voor toepassing van de Wob.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef niet heeft onderkend dat de processen-verbaal andere gegevens bevatten dan politiegegevens, maar dat dit niet tot vernietiging van het besluit van 23 maart 2017 behoefde te leiden. Indien de processen-verbaal zouden worden ontdaan van de politiegegevens, is verstrekking daarvan, ook indien alleen de tot personen te herleiden gegevens zouden worden weggelakt, zinledig. De inhoud van processen-verbaal over seksueel misbruik bevatten naar hun aard en inhoud per definitie gegevens die tot personen te zijn herleiden. Niet is gebleken dat de korpschef aan de rechtbank een onvolledig dossier heeft overgelegd. Hoewel [appellanten] hebben gesteld dat er meer documenten aanwezig moeten zijn, hebben zij dit niet aannemelijk gemaakt. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de korpschef bij de rechtbank uiteen heeft gezet dat, indien hij uitdraaien uit het "Blue View"-systeem zou toevoegen aan het dossier, dit tot onnodige herhalingen zou leiden. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat dit weliswaar niet in het besluit op bezwaar is gemotiveerd, maar heeft dit gebrek, gelet op de toelichting bij de rechtbank, terecht gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Bij de processen-verbaal die op grond van 8:29 van de Awb aan de Afdeling zijn verstrekt, zijn weliswaar krantenartikelen gevoegd, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Deze gegevens zijn geen politiegegevens en daarop is daarom de Wpg niet van toepassing. Ook de Wob is niet op die gegevens van toepassing, aangezien krantenartikelen al openbaar zijn. Niet is gebleken dat de rechtbank daarbij een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het betoog van [appellanten] ten aanzien van artikel 1 EP EVRM kan hen daarom niet baten. [appellanten] hebben verder niet aannemelijk gemaakt welk bijzonder geval, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, ertoe leidt dat artikel 19 van de Wpg een grondslag biedt om de processen-verbaal aan hen te verstrekken. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de korpschef een juiste toepassing heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2016.
Het betoog faalt.
Verzoek om prejudiciële vragen
6. Ter zitting hebben [appellanten] betoogd dat op het verzoek om informatie artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van toepassing is. Er kan namelijk geen sprake zijn van een eerlijk proces bij hun vervolging indien voor hen relevante informatie wordt achtergehouden. Bij ongegrondverklaring van het hoger beroep, dient een prejudiciële vraag aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) te worden gevraagd, aldus [appellanten].
6.1. Voor zover het betoog van [appellanten] ertoe strekt dat zij zich door het achterwege laten van verstrekking van stukken door de korpschef in strijd met artikel 6 van het EVRM niet op eerlijke wijze in een strafrechtelijke procedure kunnen verdedigen, dienen zij dat in die procedure aan de orde te stellen. De onderhavige procedure is derhalve niet de plaats om prejudiciële vragen aan het EHRM - bedoeld zal zijn: advies te vragen aan het EHRM op de voet van het Zestiende Protocol bij het EVRM - te stellen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
176-857.
BIJLAGE
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 1. Bescherming van eigendom
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Wet politiegegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
- de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
[…]
Artikel 19
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.