ECLI:NL:RBMNE:2024:3144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
24/1970
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de omgevingsvergunning voor het evenement Central Park in Utrecht met betrekking tot geluidsnormen en flora en fauna

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het evenement 'Central Park' dat in juni 2023 heeft plaatsgevonden en opnieuw gepland staat voor juni 2024. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de vergunning in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, met name vanwege geluidsaspecten en de impact op flora en fauna. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders voldoende had gemotiveerd dat de vergunning niet in strijd was met de ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat de geluidsnormen die door het college zijn vastgesteld, in overeenstemming zijn met de Beleidsregel geluidsnormen bij buitenevenementen en dat het college de belangen van omwonenden adequaat had afgewogen. De late aanvraag van de vergunning werd niet als reden gezien om de vergunning te weigeren, aangezien er geen wettelijke verplichting bestaat om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Diepenhorst).

Inleiding

Op 22 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tweedaagse evenement ‘Central Park’ in het Park Transwijk in Utrecht vanaf 7 juni tot en met 22 juni 2023 (inclusief op- en afbouw).
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Omdat het festival al plaats zou vinden voordat het college een beslissing op bezwaar zou nemen, heeft eiser vorig jaar de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 15 juni 2023 afgewezen [1] .
Het festival heeft vervolgens zoals gepland en vergund plaatsgevonden in juni 2023. Een volgend tweedaags evenement ‘Central Park’ staat gepland op 15 en 16 juni 2024.
Met het besluit van 3 oktober 2023 heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van eiser, zijn besluit van 22 mei 2023 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Vergunninghouder heeft daartegen beroep ingesteld [2] .
Met het besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college zijn besluit van 3 oktober 2023 herzien door het bezwaar van eiser alsnog ongegrond te verklaren en de verleende omgevingsvergunning alsnog in stand te laten, onder aanvulling van de motivering.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat in de hoofdzaak niet kan worden bereikt dat de aankomende editie van het evenement wordt voorkomen zodat niet wordt voldaan aan de eis van materiële connexiteit [3] . Het beroep heeft de rechtbank versneld behandeld.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door deskundige [A] van het Bouwfysisch adviesburo [adviesbureau 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [B] (geluidsdeskundige), [C] (bomendeskundige) en [D] (deskundige flora & fauna. Namens vergunninghouder is [E] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
1. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor het festival Central Park in juni 2023. Hoewel het festival inmiddels al heeft plaatsgevonden, kan een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning van belang zijn voor toekomstige aanvragen om een vergunning en de toetsing daarvan. Tussen partijen is ook niet in discussie dat sprake is van een jaarlijks terugkerend evenement. Daarom kan worden aangenomen dat eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5. Het college heeft de omgevingsvergunning in afwijking van de beheersverordening ‘Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk’ (hierna: de beheersverordening) verleend op grond van artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Met het besluit van 5 juni 2023 is er ook een evenementenvergunning verleend. Daarin zijn onder meer voorschriften opgenomen ter voorkoming van onaanvaardbare geluidsoverlast. Een van de geluidsvoorschriften houdt in dat het volume beperkt dient te blijven tot maximaal 80 dB(A) en 95 dB(C) te meten aan de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel. Dat voorschrift is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel geluidsnormen bij buitenevenementen (de Beleidsregel). Volgens de voorschriften van de omgevingsvergunning moet de vergunninghouder zich houden aan de voorwaarden genoemd in deze evenementenvergunning.
6. Bij de besluitvorming over de aanvraag van de vergunninghouder heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank daarbij beantwoordt, is of het college in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. Daarvoor geldt dat het college de aspecten van een goede ruimtelijke ordening in zijn besluitvorming heeft betrokken en dat er een belangenafweging moet worden gemaakt.
De beroepsgronden
Aantasting woon- en leefklimaat
Verkeer en parkeren
7. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de aspecten verkeer en parkeren niet meer in geschil zijn. De rechtbank zal deze aspecten dan ook niet bespreken.
Geluid
8. Eiser voert over het geluidsaspect verschillende gronden aan. Hij stelt dat de Beleidsregel, die het college hanteert, buiten toepassing moet blijven. Eiser vindt dat het college onderzoek had moeten doen naar de gevelisolatie van de woningen in de buurt. En hij stelt dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel, waarin staat dat het volume ook beperkt moet blijven tot maximaal 80 dB(A) en 95 dB(C) gemeten op 100 meter vanaf de geluidsbron.
8.1
Over de eerste grond dat de Beleidsregel buiten toepassing moet worden gelaten, stelt eiser dat het college te hoge geluidsnormen hanteert. Hij wijst daarbij op een rapport van bureau [adviesbureau 2] van 12 januari 2024. Dat rapport is in opdracht van de gemeente opgesteld. [adviesbureau 2] adviseert over het evenementenbeleid van de gemeente Utrecht en adviseert 75 dB(A) en 90 dB(C) aan de dichtstbijzijnde gevel in plaats van de 80 d(B)A en 95 dB(C) waar het college nog van uitgaat. Verder wijst eiser op een notitie (hierna: de notitie) van 11 april 2024 van Bouwfysisch adviesburo [adviesbureau 1] .
8.2
De rechtbank merkt allereerst op dat over de geluidsnormen en de wijze waarop het geluid wordt gemeten al meerdere procedures zijn gevoerd. De Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft eerder geoordeeld dat het college de normen uit de Beleidsregel mag hanteren en dat de wijze waarop de voorschriften zijn ingericht, onaanvaardbare geluidsoverlast voorkomen [4] . De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om over de normstelling als zodanig anders te oordelen. In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is ook geoordeeld dat het college het advies van [adviesbureau 3] en de Beleidsregel mag toepassen en niet verplicht is om de geluidsnormering en de wijze van meten te hanteren zoals die in de Nota Limburg is beschreven. Daarvoor is geen wettelijke grondslag. De ingebrachte notitie van [adviesbureau 1] dateert van na het bestreden besluit. Het college kon daarom in de besluitvorming geen rekening houden met deze notitie. Het ingebrachte rapport van [adviesbureau 2] is uitgebracht vlak voordat het bestreden besluit is genomen. Het college heeft in het verweerschrift opgemerkt dat met dit rapport van [adviesbureau 2] een advies is uitgebracht ter advisering van een nieuw geluidsprotocol van buitenevenementen binnen de gemeente Utrecht. Volgens het college overweegt de gemeente Utrecht om haar Beleidsregel aan te passen, alsmede de locatieprofielen voor evenementen. Echter zover is het en was het nog niet ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank kan die uitleg -gelet op het tijdsbestek- volgen. Dat betekent dat het college voor dit evenement het advies van [adviesbureau 2] niet hoefde te betrekken bij de besluitvorming, maar bij eventuele toekomstige vergunningverlening voor buitenevenementen mogelijk wel. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet.
8.3
Eiser voert aan dat het college onderzoek had moeten doen naar gevelisolatie van de woningen in de buurt. Hij wijst daarbij op een uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019 [5] . Anders dan eiser stelt, was het college evenmin gehouden een onderzoek te doen naar de geluidsisolerende werking van de gevels in de woningen rondom Park Transwijk. Uit de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019 volgt niet dat ten behoeve van de beoordeling van een evenementaanvraag voor elke nabij gelegen woning een geluidonderzoek moet worden verricht. In die zaak is geoordeeld dat onduidelijk is waarom in het evenementenbeleid van de gemeente Oss de grens van gehoorschade voor het bezoekende publiek maatgevend is geacht voor het bepalen van de maximale geluidsnorm op de gevel van woningen. Niet is gebleken dat er in het evenementenbeleid rekening mee is gehouden wat die doorgerekende norm voor omwonenden betekent. Alleen in dat kader heeft de Afdeling geoordeeld dat het in de rede had gelegen onderzoek te doen naar de gevelisolatie van maatgevende woningen. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
8.4
Wat betreft de voorgeschreven geluidsmeting overweegt de rechtbank als volgt. Het voorschrift luidt dat het volume beperkt dient te blijven tot maximaal 80 dB(A) en 95 dB(C), te meten aan de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel. In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel staat: “bij een buitenevenement binnen de bebouwde kom mag door verstrekte muziek maximaal een geluidsniveau van 80 dB(A) en 95 dB(C) geproduceerd worden. Dit niveau wordt gemeten aan de dichtstbijzijnde gevel van een woning, en in parken op loodrecht 100 meter afstand, waarbij de L(eq) gedurende twee minuten wordt aangehouden”.
8.5
Het college heeft als motivering gegeven dat het meetpunt op 100 meter loodrecht op de geluidsbron niet meer wordt voorgeschreven (hierna: de 100 meter-norm), omdat dit nadelig uitpakt voor omwonenden. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels. Dit artikel schrijft voor dat zowel op de dichtstbijzijnde gevel als loodrecht 100 meter afstand moet worden gemeten. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 23 januari 2024 [6] . Zowel aan de gevel als op 100 meter, mag volgens eiser de 80 d(B)A en 95 dB(C) norm niet worden overschreden.
8.6
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel voorschrijft dat
zowelmoet worden gemeten op loodrecht 100 meter, als ook aan de dichtstbijzijnde gevel van een woning. Dit volgt niet uit de letterlijke tekst van deze bepaling. Ook het rapport van [adviesbureau 3] biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Uit dit rapport blijkt juist dat -samengevat- op locaties die dicht bij bebouwing staan het de voorkeur heeft om het geluid te begrenzen tot de dichtstbijzijnde woning en dat op locaties waar de bebouwing meer op afstand is, een norm te hanteren gemeten op 100 meter van de geluidsbron. De uitspraak die eiser aanhaalt ziet op festival “Lepeltje Lepeltje”, dat in een ander park is gehouden; namelijk in park Lepelenburg. Daargelaten de vraag of de beide festivals en locaties vergelijkbaar zijn, kan de rechtbank uit deze uitspraak niet afleiden dat de Beleidsregel voorschrijft dat zowel de 100 meter-norm als een meting op de dichtstbijzijnde woning als voorschrift moet worden opgelegd.
8.7
Bij de aanvraag voor dit evenement is een geluidsplan opgemaakt. Uit dit geluidsplan blijkt dat er op twee locaties in het park geluidsinstallaties worden gebouwd. Op de locatie (het hoofdpodium) die het meest dichtbij de woning van eiser ligt (ca 400 meter tot de woning) worden vier geluidsinstallaties opgebouwd verdeeld over de locatie. Er is daarmee geen sprake van een podium met een geluidsinstallatie op één plek. Op de andere locatie worden geluidsinstallaties opgebouwd die wel bij elkaar staan. Als de 100 meter-norm zou worden gehanteerd, dan zouden de woningen die dichtbij de geluidsbronnen staan daarbinnen vallen, omdat die woningen op minder dan 100 meter van de geluidsbronnen staan en daarmee meer geluid ervaren. Daarom heeft het college gekozen om als voorschrift op te nemen dat het volume beperkt dient te blijven tot maximaal 80 dB(A) en 95 dB(C), te meten aan de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel. De rechtbank oordeelt dat het college met dit voorschrift heeft laten zien dat hij het voorschrift heeft toegespitst op de situatie ter plekke in het park en de woningen in de buurt van het park, juist om onevenredige geluidsoverlast te voorkomen.
Gevolgen voor flora en fauna
9. Eiser is het niet eens met de conclusie van het college dat er geen negatieve effecten worden verwacht aan de groenstructuur, flora en fauna en de bodem in het park. Eiser wijst erop dat de in dit kader door bureau [adviesbureau 4] uitgevoerde Natuurtoets van 29 januari 2020 verouderd is en geen volledig beeld geeft. Volgens eiser is er sprake van kaalslag van het gazon door opeenvolgende festivals, waarbij inmiddels drie lindenbomen zijn gekapt. Verder is er volgens eiser sprake van bodemverdichting waardoor de conditie van bomen afneemt. Er wordt met zwaar materieel vlakbij de bomen gereden en dat is slecht voor de groeiplaatscondities van de bomen. Eiser verwijst hiervoor naar het ingebrachte groeiplaatsonderzoek van [adviesbureau 5] van 23 november 2023 waarin geadviseerd wordt om in elk geval de ruimte onder de bomen vrij te houden die overeenkomt met de kroonprojectie van de bomen. Voor wat betreft de diersoorten heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij daarbij niet doelt op de diersoorten die beschermd worden via de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), maar dat het hem gaat om de onbeschermde diersoorten waar geen rekening mee is gehouden. Volgens eiser volgt uit de ‘Veldgids – planten en dieren – Utrecht’ (maart 2022) dat in het park ook boomklevers, boomkruipers en groene specht voorkomen.
9.1
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak niet kan worden ingegaan op de gekapte bomen, omdat de gekapte bomen geen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning.
9.2
Voor zover eiser zich beroept op een onevenredige aantasting van de flora en fauna en de bodem van de locatie, vat de rechtbank dit op als een beroep op de bepalingen uit de Wnb en de Wet bodembescherming (hierna: Wbb). Anders dan eiser stelt, zijn alle van nature in het wild levende vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn beschermd op grond van de vogelrichtlijn en de Wnb [7] .
9.3
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb, die strekken tot de bescherming van natuurwaarden van een gebied en plant- en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij in rechte niet kan opkomen. Soms kan het echter toch zo zijn dat met de bescherming van algemene belangen ook bescherming wordt gegeven aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van iemands directe woon- en leefomgeving. Dat is het geval als dat belang zo is verweven met het algemene belang dat wordt beschermd door de regels van de Wnb. Voor de vraag of dat zo is, wordt gekeken naar de afstand tussen iemands woning en de locatie van de beschermde soorten. Als dat meer dan 100 meter is, is er meestal geen verwevenheid. [8]
9.4
De woning van eiser ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van de rand van Park Transwijk en op ongeveer 400 meter van de dichtstbijzijnde locatie waar het evenement plaatsvindt. Tussen de locatie en de woning van eiser loopt een tramlijn, meerdere autowegen en is bebouwing aanwezig. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij niet weet of eiser direct zicht heeft op de locatie. Gelet op de aanzienlijke afstand tussen de woning van eiser en de locatie waarop het evenement plaatsvindt, met de daartussen gelegen wegen en bebouwing, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een verwevenheid als hiervoor omschreven. Eiser kan zich daarom niet beroepen op de normen uit de Wnb die strekken tot bescherming van de vogels van de locatie. De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
9.5
Ten aanzien van het welzijn van de dieren op de kinderboerderij waar eiser ook op heeft gewezen, is onduidelijk op welke norm eiser zich beroept. Voor de inroepbaarheid van schending van een norm is het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm bepalend. Eisers gemachtigde heeft desgevraagd op de zitting niet kunnen toelichten op welke norm hij zich beroept. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiser bedoelt dat het college met het toestaan van dit evenement op deze locatie zijn woon- en leefklimaat aantast. De rechtbank vindt dat eiser zich niet onderscheidt van elke willekeurige andere bezoeker aan het park, zodat hij geen persoonlijk belang heeft bij het welzijn van de dieren op de kinderboerderij. De woning ligt te ver verwijderd van het park zoals hiervoor omschreven. Daarmee kunnen deze dieren niet gerekend worden tot het woon- en leefklimaat van eiser.
9.6
Met betrekking tot de aangevoerde grond dat sprake is van aantasting van de groenstructuur (kale plekken in het grasveld) en de schade door verdichting van de bodem, overweegt de rechtbank het volgende. De normen uit de Wbb strekken ter bescherming van de kwaliteit van de bodem. Deze gronden hebben betrekking op de kwaliteit van de bodem van de locatie en niet op die ter plaatse van zijn woning. De bepalingen van de Wbb strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser [9] . Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De belangenafweging
11. Eiser voert aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het college alle daarbij betrokken belangen tegen elkaar heeft overwogen. Het college wijst op maatschappelijke, economische en sociale belangen zonder dit verder te onderbouwen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn meest principiële punt is dat er een afweging heeft plaatsgevonden waarbij het strijdig gebruik van het park voor commerciële evenementen voorrang krijgt boven het algemene belang voor burgers om het openbaar publieke park te gebruiken, terwijl dit gebruik wel is toegestaan volgens de beheersverordening. Volgens eiser kan meer dan de helft van het jaar (vroege voorjaar tot najaar) geen gebruik worden gemaakt van het park. Daarnaast wijst hij erop dat het evenement is bestemd voor een beperkte doelgroep van 20/30-jarigen die voor een groot deel buiten Utrecht wonen. Verder wijst eiser op de hoge toegangsprijzen, waaruit blijkt dat het evenement niet is bedoeld voor de inwoners van Utrecht.
11.1
Het college stelt dat hij belang hecht aan de maatschappelijke, sociale en economische waarden van evenementen. Volgens het college zijn er geen zwaarder wegende belangen die zich verzetten tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Het college heeft toegelicht dat er een evenementenbeleid is opgesteld waarin is afgewogen welke locaties geschikt zijn voor (grote) evenementen. Het evenement Central Park zich richt op bewoners uit Utrecht en regio en heeft een programmering dat zowel gericht is op kinderen als volwassenen. Gezien de programmering is het college van mening dat het evenement qua aard en omvang past op deze locatie. Daarnaast zijn evenementen ook economisch waardevol voor de stad. Zo consumeren bezoekers ook buiten het festival en dragen evenementen bij aan een positief imago van de stad waardoor de stad aantrekkelijker is voor bewoners en ondernemers om zich er te vestigen. Het college realiseert zich dat door evenementen voor omwonenden ook geluidsoverlast en hinder kan ontstaan. Het college streeft naar een goede balans tussen leefbaarheid en levendigheid. In het evenementenbeleid zijn daarvoor keuzes gemaakt waarbij evenementen in tijd en diversiteit van het aanbod zo goed mogelijk worden verspreid over de stad. Het college onderkent dat in dit geval de toegankelijkheid van het park voor een periode wordt beperkt, maar dat zijn telkens tijdelijke gebeurtenissen. Het grootste deel van het jaar is het park volledig toegankelijk. Tijdens de op- en afbouw is het park niet volledig afgesloten.
11.2
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Uit de toelichting van het college blijkt dat alle relevante belangen zijn betrokken en inzichtelijk zijn afgewogen. Daarbij betrekt de rechtbank dat sprake is van een aangewezen evenementenlocatie, waarvoor in de Beleidsregels geluidsnormen zijn opgenomen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college, toetsend aan genoemde geluidsnormen, kunnen beoordelen wat de geluidseffecten van het evenement zijn en op basis daarvan een afweging van belangen kunnen maken. Het belang van evenementen voor de stad Utrecht is in het evenementenbeleid uitvoerig tot uitdrukking gebracht. Het college heeft voldoende rekening gehouden met de mogelijke hinder voor omwonenden. Met de vergunningsvoorschriften heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt hiermee de overlast als gevolg van het evenement wordt voorkomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de omgevingsvergunning is verleend voor een beperkte periode van 15 dagen, waarvan 13 dagen bedoeld zijn voor de op- en afbouw en twee dagen voor het festival. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De late aanvraag en vergunningverlening
12. Tot slot stelt eiser dat de vergunning voor het evenement, zoals jaren het geval is, wordt verleend vlak voor de datum van het geplande evenement. Soms zelfs nadat het evenement heeft plaatsgevonden. Het besluit op bezwaar is daardoor mosterd na de maaltijd. Eiser meent dat de gemeente en vergunninghouder dit bewust doen om het bezwaarmakers daarmee onmogelijk te maken van hun rechtsmiddelen gebruik te maken op een manier waarop hun inhoudelijke argumenten ertoe doen. Ook de voorzieningenrechter wordt zo ook enkele dagen voor het evenement voor het blok gezet. Volgens eiser is er geen enkele reden om de aanvraag met bijlagen niet al in te dienen, zodra de kaartverkoop van het evenement begint en dat is een jaar voor de datum van het evenement. Tijdens het evenement in 2023 werd het nieuwe evenement voor 2024 al op de facebookpagina aangekondigd en werd de kaartverkoop op 30 juni 2023 al gestart. Ook zijn de stukken die met de aanvraag worden meegestuurd elk jaar vrijwel gelijk en is niet relevant welke artiesten gecontacteerd worden. is.
12.1
De rechtbank begrijpt dat deze werkwijze met als gevolg een zeer late besluitvorming vervelend is voor eiser, omdat hij daardoor onder grote tijdsdruk komt te staan om juridische stappen tegen de vergunning te ondernemen. Maar er bestaat geen wettelijke bepaling die verplicht om eerder een aanvraag in te dienen dan is gebeurd. Niet gezegd kan worden dat het handelen van het college inbreuk heeft gemaakt op eisers recht op rechtsbescherming. Hoewel het primaire besluit enkele weken vóór aanvang van het evenement is genomen, heeft dat geen afbreuk gedaan aan de wettelijke mogelijkheden voor eiser om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Het evenement ving weliswaar aan tijdens de bezwaartermijn, maar hangende een bezwaarschrift kan altijd een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank worden ingediend, met als doel om het besluit te laten toetsen en eventueel op te laten schorten. Van die mogelijkheid heeft eiser ook gebruik gemaakt.
12.2
Er is ook geen reden om aan te nemen dat het college eiser van zijn rechtsmiddelen wil afhouden of bij de rechtbank toestemming voor het evenement wil afdwingen. Dit wordt ook bevestigd door de uitvoerige uiteenzetting op de zitting door vergunninghouder en het college waarom een veel eerdere aanvraag en besluitvorming praktisch niet goed mogelijk is. De vergunninghouder heeft uitgelegd dat hij afhankelijk is van de beschikbaarheid van de vele diensten (politie, brandweer, GHOR) met wie moet worden samengewerkt. Begin januari wordt de evenementenkalender door de gemeente opgesteld en heeft het pas zin om de vergunning aan te vragen. Dat de data voor het nieuwe evenement van te voren bekend is en dat de kaartverkoop ook al eerder start, heeft volgens vergunninghouder te maken met het feit dat hij inzichtelijk wil krijgen of het nieuwe evenement financieel draagvlak heeft. Maar dit betekent volgens vergunninghouder niet dat het evenement ook op die dagen doorgang zal vinden. Daarvoor is ook van belang hoe het college op de aanvraag voor dat nieuwe evenement zal gaan beslissen. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De late aanvraag kan dus geen reden zijn voor het college om niet tot vergunningverlening over te gaan.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het evenement niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Het college heeft daarom kunnen afwijken van de beheersverordening en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
14. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/5706.
4.Zie de uitspraak van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2277, r.o. 4.1 e.v.
7.Artikel 3.1 van de Wnb.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:959, r.o. 6.1.
9.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, r.o. 6.2 en 6.3.