4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte door gebruik te maken van de woning van mevrouw [A] , die geheel of gedeeltelijk werd betaald van een uitkering krachtens de Participatiewet, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit uitkeringsgelden, althans door een door enig misdrijf verkregen goed.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de onderliggende stukken niet vast te stellen dat mevrouw [A] opzettelijk haar inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet (Pw) heeft geschonden. Dat betekent dat niet valt vast te stellen dat sprake is van enig misdrijf waaruit verdachte voordeel heeft getrokken. De rechtbank acht daarmee niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
Verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Ik ben van ’s middags 16:00 uur tot de volgende ochtend 08:00 uur in de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] . Ik sliep daar dan ook. Ik heb sinds 2016 een sleutel van die woning. [A] is daar toen komen wonen, ik zorgde op dat moment al voor haar. De mannenkleding en schoenen die zijn aangetroffen in de woning zijn van mij, er staan drie paar schoenen van mij. Als ik had gedoucht dan deed ik wat anders aan en ’s ochtends ook. Ik deed de was voor mevrouw [A] , ik waste dan ook mijn kleding mee. Ook deed ik de boodschappen. Ik at alleen tussen de middag in mijn huis aan de [adres 1] te [plaats 2] . Ik betaalde een gedeelte van de wegenbelasting, want ik reed in de auto van mevrouw [A] . We spaarden geld in een pot en daar zijn wij één of twee keer van op vakantie geweest. Bij uitjes betaalde de ene keer mevrouw [A] en de andere keer ik. De uitkering van mevrouw [A] heb ik aangevraagd. Ik begrijp dat je recht hebt op minder uitkering als je kosten deelt. Ik heb tot het moment dat ik werd aangehouden op 13 oktober 2021 niet gedeeld met de gemeente dat ik veel aan de [adres 2] was, ik dacht namelijk dat de gemeente het wel wist. Als ik mij bij mevrouw [A] zou inschrijven, dan zou ik mijn huis kwijt zijn.
Verdachteheeft voorts – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Ik deel in de vaste lasten van de auto van mevrouw [A] . Ik betaal haar 50 euro per maand. Ik kook over het algemeen voor ons. Iedere dag eten we samen, ik doe de afwas. Mevrouw [A] wast heel af en toe ook mijn kleding, zij doet de witte was.
In het
proces-verbaal sociale rechercheis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Mevrouw [A] is sinds 19 februari 2016 ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats 2] .
Uitkering
Op 7 of 9 mei 2010 heeft verdachte een formulier ten behoeve van een aanvraag bijstandsuitkering Wet werk en bijstand (WWB) ingevuld en ondertekend. Voor de ondertekening is een voorbedrukte tekst opgenomen, waarin onder meer is vermeld dat alle veranderingen in de omstandigheden direct moeten worden doorgegeven, dat men anders strafbaar is en ten onrechte verstrekte bijstand kan worden teruggevorderd.
Aan [verdachte] is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vanaf 1 april 2010 een uitkering toegekend, ingevolge de WWB, naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20% van het minimumloon. Met ingang van 1 januari 2015 is de uitkering omgezet naar de PW. Uit het dossier van [verdachte] is niet gebleken dat hij gedurende zijn periode waarin hij bijstand ontvangt wijzigingen in zijn woon- leef- of financiële situatie heeft doorgegeven door middel van het invullen van wijzigings- en/of heronderzoeksformulieren.
ObservatiesIn de periode van 27 mei 2020 tot en met 4 juni 2020 en van 6 juli 2021 tot en met 6 september 2021 werden observaties bij de [adres 2] te [plaats 2] uitgevoerd, waarbij het volgende werd vastgesteld:
- [A] en [verdachte] zijn gedurende de observaties iedere dag bij de woning van [A] aanwezig geweest.
- [A] en [verdachte] hebben daarbij alle nachtelijke uren op dit adres doorgebracht.
- [A] en [verdachte] vertrekken en arriveren zowel samen als alleen bij de woning.
Waterverbruik
[adres 1] te [plaats 2]
In de periode van 25 augustus 2015 tot en met 17 augustus 2016 is het waterverbruik afgenomen tot ongeveer 75% van een normaal eenpersoonsverbruik. In de periode van 17 augustus 2016 tot en met 29 augustus 2018 is het waterverbruik afgenomen tot 5 en 6 m3 per jaar, wat is aan te merken als extreem laag. Het waterverbruik in de periode van 29 augustus 2018 tot en met 31 augustus 2020 is met respectievelijk 17 m3 en 10 m3 aan te merken als een zeer laag waterverbruik.
[adres 2] te [plaats 2]Sinds de inschrijving van [A] op 19 februari 2016 op de [adres 2] te [plaats 2] komt het waterverbruik overeen met het waterverbruik voor een tweepersoonshuishouden.
Energieverbruik
[adres 1] te [plaats 2]Tussen 2015 en 2016 betreft het stroomverbruik 78% van het verbruik van een eenpersoonshuishouden. Vanaf 2016 is het stroomverbruik afgenomen tot gemiddeld 32% van het verbruik van een éénpersoonshuishouden.
[adres 2] te [plaats 2]Het verbruik is vanaf 21 november 2016 opgelopen tot het verbruik dat past bij een tweepersoonshuishouden
Financieel onderzoek
[A]De gegevens zijn ontvangen over de periode van 2 januari 2016 tot en met 11 maart 2020. Uit onderzoek van de mutaties op deze rekening over genoemde periode komt het volgende naar voren:
- De Peugeot [kenteken] is op 14 augustus 2017 per overboeking betaald voor een bedrag van € 6000,-
- Vanaf augustus 2017 worden maandelijks de wegenbelasting en verzekering betaald.
- Er is 17 keer geld ontvangen van [verdachte] .
[verdachte]
De gegevens zijn ontvangen over de periode van 2 januari 2016 tot en met 11 maart 2020. Uit onderzoek van de mutaties op deze rekening over genoemde periode komt het volgende naar voren:
- Er zijn regelmatig pinbetalingen verricht in het kader van levensonderhoud, zoals supermarkten, drogisterijen, bakkers, restaurants/cafés en kledingwinkels. Voor wat dat betreft zijn er geen onregelmatigheden of bijzondere zaken geconstateerd. Opvallend in het pingedrag is wel dat er in bovengenoemde periode 76 keer een pinbetaling is verricht bij een Albert Heijn supermarkt in [plaats 2] , waarvan 69 keer bij de Albert Heijn [straat 1] en slechts 7 keer bij de Albert Heijn op de [straat 2] . Belangrijk hierbij is om te weten dat Albert Heijn [straat 2] het dichtstbijzijnde filiaal is (1,0 kilometer Google Maps) vanaf de [adres 1] en dat Albert Heijn [straat 1] op 5,0 kilometer (Google Maps) afstand gelegen is. Echter, Albert Heijn [straat 1] ligt op minder dan 100 meter (Google Maps) afstand van de woning van [A] , te weten [adres 2] .
Uit het
proces-verbaal van bevindingendoorzoeking woningen [adres 2] en [adres 1] te [plaats 2] is – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[adres 2] te [plaats 2]In de tv-meubel werd een factuur aangetroffen die op naam was gesteld van [verdachte] , waarbij als adres [adres 2] te [plaats 2] stond vermeld. Tevens lag in de kast een pakbon van T-Mobile op naam van [verdachte] met datum 26 september 2017. Ook lagen in de kast twee doosjes met medicijnen op naam van [verdachte] . Op een fauteuil in de woonkamer lag een mannenshirt en -broek. In een mandje op de eettafel lag administratie van [A] en [verdachte] door elkaar. Op naam van [verdachte] lagen er brieven van de huisarts, opticien en de woningbouwvereniging. Op de ladekast stond een toilettas met daarin mannenartikelen. In een lade werden diverse stukken mannenondergoed aangetroffen. In een van de kledingkasten is uitsluitend mannenkleding aangetroffen. In de kamer stond tevens een paar mannenschoenen. In de wasmand in de badkamer is zowel vrouwen- als herenkleding aangetroffen. De herenkleding betrof een onderbroek en twee shirts. Onder de kapstok in de hal stonden twee paar mannenschoenen. Aan de kapstok hing een mannenjas en mannenvestje. Op de kapstok lag een heren klepmuts.
[adres 1] te [plaats 2]In de woonkamer was geen van de aanwezige elektrische apparatuur aangesloten op het lichtnet. De thermostaat voor de verwarming stond ingesteld op 13,5 graden. In de vensterbank bij het raam stonden twee plantjes volledig afgestorven en uitgedroogd. In de koelkast stonden zeer weinig levensmiddelen. Het pak melk en een pakje boter waren al ruim twee maanden over datum. In de keuken stond een gasfornuis waarvan de hoofdkraan was dichtgedraaid. Tevens was van de aanwezige afzuiger de stekker uit het stopcontact. De wasmachine en wasdroger waren niet aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Van de wasmachine was de hoofdkraan voor de watertoevoer dichtgedraaid. De wasbak en de douche waren volledig uitgedroogd. In de douche stond een wasmand waar één vaatdoekje in lag. In de grootste slaapkamer stond een tweepersoonsbed welke niet was opgemaakt. Toen ik naar het hoofdeinde van het bed liep, liep ik door spinnenwebben. In de kamer hingen diverse stekkers welke niet in het stopcontact zaten.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van samenwonen of een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 Pw, omdat de uitzonderingbepaling van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, Pw van toepassing is. Hoewel mevrouw [A] geen bloedverwant is, had zij wel een zorgbehoefte waarin verdachte voorzag, waardoor de uitzonderingsbepaling ook op hen van toepassing is. Verdachte en mevrouw [A] waren op grond van die uitzondering niet verplicht enige melding te doen van hun situatie, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten informatie te verstrekken aan de gemeente. Verdachte was er niet bekend mee dat hij moest doorgeven dat hij zorg verleende aan mevrouw [A] .
De uitzonderingsbepaling
De rechtbank volgt de verdediging niet in het betoog dat er geen gezamenlijke huishouding is als de uitzonderingsbepaling van toepassing is. Dit volgt namelijk niet uit de wet, de Memorie van Toelichting (MvT) daarop of de door de raadsman aangehaalde uitspraken. De rechtbank legt dat hierna uit.
Volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, Pw wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.
In de MvT (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013-2014, 33 801, nr. 3, pagina 6) staat dat in het geval van personen die een gezamenlijke huishouding hebben met een bloedverwant waarbij bij een van hen sprake is van een zorgbehoefte, een uitzondering geldt, op grond waarvan zij worden aangemerkt als alleenstaanden.
De rechtbank stelt vast dat in de wettekst en de MvT niet staat dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding als de uitzonderingsbepaling van toepassing is. Volgens de wettekst en de MvT gaat het om een uitzondering op de gelijkstelling met gehuwden en niet om een uitzondering op de gezamenlijke huishouding.
Uit rechtspraak volgt evenmin dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding als de uitzonderingsbepaling van toepassing is. Uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2016:4487) en de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:3081) waarnaar de raadsman heeft verwezen, volgt slechts dat de uitzonderingsbepaling een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen enerzijds bloed- en aanverwanten en anderzijds andere niethuwelijks samenwonenden met zorgbehoefte. In die uitspraken staat niet dat er geen gezamenlijke huishouding is als de uitzonderingsbepaling van toepassing is. Verder heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2020:5222). Die uitspraak is in hoger beroep vernietigd door de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2022:1115) zodat aan die uitspraak geen betekenis toekomt. Gelet op het voorgaande, volgt de rechtbank de verdediging niet in het betoog dat de uitzonderingsbepaling inhoudt dat een uitzondering wordt gemaakt op het bestaan van een gezamenlijke huishouding. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of tussen verdachte en mevrouw [A] een gezamenlijke huishouding bestond.
Gezamenlijke huishouding
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of verdachte in de ten laste gelegde periode met mevrouw [A] samenwoonde of een gezamenlijke huishouding met haar voerde als volgt. Artikel 3, derde lid, Pw bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien (a) twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en (b) zij ook blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding, dan wel anderszins. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
Hoofdverblijf
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte vanaf 19 februari 2016 zijn hoofdverblijf had in de woning van mevrouw [A] op het adres [adres 2] te [plaats 2] . Niet ter discussie staat dat verdachte het grootste gedeelte van de dag aan de [adres 2] verbleef. Uit de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte, de observaties die zijn gedaan bij de woning en de overige onderzoeksbevindingen blijkt dat verdachte in de periode vanaf 19 februari 2016, ongeveer 16 uur per dag aan de [adres 2] aanwezig was. Daarnaast was verdachte in het bezit van een eigen sleutel van de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij zich douchte aan de [adres 2] , dat hij daar ook de was deed en dat hij daar kookte en at. Dit komt overeen met de bevindingen van de doorzoeking van de woning. Uit de bevindingen van de doorzoeking in de door verdachte gehuurde woning aan de [adres 1] volgt dat de woning niet of nauwelijks werd bewoond. Uit de metingen die zijn gedaan blijkt dat het waterverbruik van de [adres 1] vanaf augustus 2016 is gedaald tot een zeer laag verbruik in augustus 2020. Het energieverbruik is vanaf 2016 afgenomen tot gemiddeld 32% van het verbruik van een éénpersoonshuishouden, waar het tussen 2015 en 2016 nog 78% van het verbruik van een eenpersoonshuishouden bedroeg. Daarentegen komt het energie- en waterverbruik in de woning aan de [adres 2] vanaf 2016 overeen met dat van een tweepersoonshuishouden. Dit komt overeen met de omstandigheid dat mevrouw [A] op 19 februari 2016 in de woning is komen wonen en verdachte naar eigen zeggen vanaf toen veel bij haar was.
Zorg dragen voor elkaar
Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte en mevrouw [A] kosten deelden. Verdachte en mevrouw [A] leverden allebei een bijdrage in de kosten van de huishouding. Zo reed verdachte in de auto van mevrouw [A] , waarvoor zij beiden betaalden. Verdachte deed de gezamenlijke boodschappen. Uitjes die zij samen ondernamen, werden de ene keer door verdachte betaald en de andere keer door mevrouw [A] . Verdachte heeft verklaard dat hij en mevrouw [A] een gezamenlijke spaarpot hadden, zo spaarden zij voor het kunnen doen van leuke dingen en van dit geld gingen zij samen op vakantie.
Conclusie gezamenlijke huishouding
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en mevrouw [A] hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning en zorg droegen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding. Dit betekent dat zij een gezamenlijke huishouding voerden.
Schending inlichtingenplicht
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat verdachte de gemeente niet hoefde te informeren over zijn gewijzigde omstandigheden per februari 2016. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van artikel 17, eerste lid, Pw de belanghebbende verplicht is om op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed
kunnenzijn op het recht op bijstand. Het was vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of het bestaan van een gezamenlijke huishouding consequenties zou hebben voor de bijstandsuitkering van verdachte en zo ja, welke. De gemeente had bijvoorbeeld moeten beoordelen of mevrouw [A] zorgbehoeftig was als bedoeld in de uitzonderingsbepaling en welke gevolgen dat zou hebben voor de bijstandsuitkering van verdachte.
Van belang is dat vanwege de gezamenlijke huishouding hoe dan ook sprake is van een situatie die van invloed kan zijn op de hoogte van de bijstandsuitkering. Als de uitzonderingsbepaling
nietvan toepassing zou zijn en verdachte als gehuwd kon worden aangemerkt omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde, zou hij geen recht hebben op een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande zoals hij die ontving en had hij dit dus moeten melden. Als de uitzonderingsbepaling
welvan toepassing zou zijn, dan is de gezamenlijke huishouding van invloed op de hoogte van zijn bijstandsuitkering in verband met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 19a Pw. Deze norm is geïntroduceerd met de invoering van de Pw. De wetgever heeft met de kostendelersnorm beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, ongeacht de redenen waarom men de woning deelt. Ook als sprake is van het verlenen van mantelzorg, is de kostendelersnorm van toepassing. In de MvT, blz. 7, is hierover toegelicht dat als de uitzonderingsbepaling van toepassing is, voor betrokkenen niet de gehuwdennorm geldt, maar dat voor ieder een eigen alleenstaandennorm van toepassing is en dat op die individuele norm de kostendelersnorm van toepassing is. Dit betekent dat de individuele norm voor deze personen conform de kostendelersnorm 50% per persoon wordt.
Dat verdachte (als mantelzorger) met mevrouw [A] kosten deelt, door in haar woning zijn hoofdverblijf te hebben en aldus feitelijk samen te wonen, is evident een wijziging van omstandigheden die aan de uitkeringsverlenende instantie had moeten worden gemeld, hetgeen verdachte heeft nagelaten.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten melding te doen van zijn gewijzigde omstandigheden. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte zijn eigen aanvraag van de uitkering heeft gedaan en mevrouw [A] heeft geholpen met haar uitkeringsaanvraag. Op het aanvraagformulier staat dat verdachte alle veranderingen in zijn omstandigheden meteen moet doorgeven aan de gemeente Hilversum. Verdachte was hiervan op de hoogte bij de ondertekening van het aanvraagformulier en is aan deze verplichting in ieder geval herinnerd bij de aanvraag voor een uitkering voor mevrouw [A]
.De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte geen eenduidige verklaring heeft afgelegd over dat hij niet wist dat hij de wijziging in zijn situatie moest doorgeven aan de gemeente. Immers, verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij dacht dat de gemeente wel wist van de situatie. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij begreep dat als twee personen kosten delen, dit van invloed kan zijn op de uitkering. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij zijn woning zou kwijtraken als hij zich zou inschrijven op het adres van mevrouw [A] . De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte wist dat hij de wijziging in de omstandigheden, namelijk de wijziging van zijn hoofdverblijf door te gaan samenwonen met mevrouw [A] , moest melden. Ook wist verdachte dat het melden hiervan mogelijke gevolgen voor hem zou hebben. Verdachte heeft ondanks dat hij dit wist, nagelaten melding te doen van de wijziging, waardoor sprake is van opzet.
Conclusie
De rechtbank acht, het voorgaande afwegende, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 19 februari 2016 tot en met 13 oktober 2021 uitkeringsfraude heeft gepleegd door te verzwijgen dat hij samenwoonde met mevrouw [A] en met haar een gezamenlijke huishouding voerde.