Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank zal eerst het formele punt bespreken.
6. De heffingsambtenaar stelt de waarde van een onroerende zaak bij een voor bezwaar vatbare beschikking vast en zendt deze toe aan een belanghebbende.In dit geval is de WOZ-beschikking en de aanslag zowel aan eiseres als aan [belanghebbende] gezonden. [belanghebbende] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De uitspraak op bezwaar is gericht aan eiseres, wat betekent dat eiseres formeel gezien ook in de beroepsfase belanghebbende is en beroep kan instellen.
7. Als meer dan één persoon kan worden aangewezen als eigenaar van een onroerende zaak, kan de bekendmaking van de beschikking en de uitreiking van de aanslag plaatsvinden aan één van hen. De WOZ-beschikking en de aanslag zijn ook aan [belanghebbende] bekend gemaakt. Nu uit de door de gemachtigde van eiseres overgelegde eigendomsinformatie van het Kadaster blijkt dat [belanghebbende] voor ¼ deel eigenaar is van het object, heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en aanslag met betrekking tot het object aan [belanghebbende] kunnen en mogen opleggen. Dit betekent dat de tenaamstelling van de WOZ-beschikking en de aanslag klopt. Daaraan doet niet af dat de WOZ-beschikking en de aanslag ook aan eiseres bekend zijn gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank zal nu de beroepsgronden tegen de voor het object vastgestelde WOZ-waarde bespreken.
9. Partijen zijn het erover eens dat de waarde van het object moet worden bepaald op de huurwaardekapitalisatiemethode en de rechtbank volgt partijen daarin.
10. Omdat eiseres de juistheid van de vastgestelde waarde betwist, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwezen naar de waardematrix, opgemaakt door taxateur [taxateur] .
11. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de waardematrix en de toelichting daarop op zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar is voor het object uitgegaan van een brutohuurwaarde van € 137.443,- per jaar (huurwaarde per m² voor de winkel/verkoopruimte: € 99,-). Om dit te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een vergelijking gemaakt met de gerealiseerde huurprijs uit de markt van een soortgelijk en nabijgelegen object rondom de waardepeildatum. Het gaat om het referentieobject [adres 2] . Voor de kapitalisatiefactor is de heffingsambtenaar uitgegaan van 7,7. Dit heeft de heffingsambtenaar onderbouwd door het object te vergelijken met het referentieobject [adres 3] . De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar op basis van de waardematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de gehanteerde huurwaarde en de kapitalisatiefactor van het object niet in een onjuiste verhouding staan tot de huurwaarde en de kapitalisatiefactor van de referentieobjecten. Wat eiseres op de zitting heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
12. Eiseres stelt dat de huurwaarde van het object relatief hoog is vastgesteld ten opzichte van de huurprijs van het referentieobject. Deze beroepsgrond slaagt niet. De huurwaarde van het object van eiseres bedraagt voor de winkel/verkoopruimte € 99,- per m², terwijl de gerealiseerde huurprijs voor dezelfde soort ruimte van het referentieobject [adres 2] € 140,- per m² bedraagt. Eiseres heeft de huurwaarde van het object onvoldoende gemotiveerd betwist. Zo heeft zij er wel op gewezen dat de heffingsambtenaar geen huurovereenkomsten heeft overgelegd van de onderbouwing, maar zij heeft er evenmin voor gekozen de eigen huurovereenkomst in het geding te brengen. Eiseres heeft in feite niets aangevoerd dat reden geeft te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde huurwaarde van het object te twijfelen.
13. Verder voert eiseres aan dat de kapitalisatiefactor van het referentieobject [adres 3] van 9,1 niet is gecorrigeerd naar de waardepeildatum. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De verkoop van dit referentieobject (3 januari 2020) ligt nagenoeg op de waardepeildatum. Daarmee gaat de rechtbank ervan uit dat de verkoopprijs in voldoende mate de waarde van dit referentieobject op de waardepeildatum weerspiegelt. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de verkoopprijs niet de juiste waarde weergeeft op de waardepeildatum.
14. Eiseres is het verder niet eens met de door de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de waarde gebruikte kapitalisatiefactor en verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof van Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021. De rechtbank is van oordeel dat deze niet nader onderbouwde stelling van eiseres onvoldoende is om te twijfelen aan de door de heffingsambtenaar gehanteerde kapitalisatiefactor. Huurwaardes mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor worden getaxeerd, zolang deze huurwaardes maar aannemelijk worden gemaakt. In deze zaak blijkt ook niet dat de kapitalisatiefactor berust op een inschatting van de huurwaarde. De heffingsambtenaar heeft een gerealiseerd huurcijfer van een referentieobject gebruikt. Deze onderbouwt de voor het object gehanteerde kapitalisatiefactor van 7,7 die lager is vastgesteld dan de kapitalisatiefactor van 9,1 voor het referentieobject. Eiseres heeft verder niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de huurwaarde te laag is ingeschat en de kapitalisatiefactor van het referentieobjecten daarmee te hoog.
15. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
De immateriële schadevergoeding
16. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. In deze beroepszaak is het bezwaarschrift ontvangen op 25 maart 2021 en is door de rechtbank vandaag uitspraak gedaan. De redelijke termijn van 2 jaar wordt dus met (afgerond naar boven) 14 maanden overschreden.
17. De redelijke termijn van 2 jaar kan worden verlengd bij bijzondere omstandigheden. Tot die bijzondere omstandigheden worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend de invloed van de belanghebbende of diens gemachtigde op de duur van het proces.De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn met 14 maanden rechtvaardigen. Net als in andere zaken van deze gemachtigde, zie onder meer de uitspraak van 20 november 2023, ziet de rechtbank in het grote aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen, reden de redelijke termijn voor deze zaak te verlengen. Zijn handelswijze leidt noodzakelijk tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres pas op de zitting de eigendomskwestie van het object naar voren gebracht, terwijl hij dit veel eerder had kunnen doen. Dit heeft geleid tot de heropening van het onderzoek bij de rechtbank en is een nadere behandeling op de zitting van de zaak noodzakelijk geworden, omdat hierom door de gemachtigde van eiseres is verzocht. Deze (onnodige) vertraging van de procedure is naar het oordeel van de rechtbank ook aan eiseres toe te rekenen.
18. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.