ECLI:NL:RBMNE:2024:2913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
10759274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en vernietiging daarvan in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet ingesteld door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] tegen een verstekvonnis van 18 augustus 2010, waarbij [onderbewindgestelde] was veroordeeld tot betaling van een vordering die door Hoist Finance AB was overgedragen. De bewindvoerder betwistte de vordering van Hoist en stelde dat hij pas in september 2023 op de hoogte was geraakt van het verstekvonnis, toen Hoist een incassobrief stuurde. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder tijdig en op de juiste manier verzet had ingesteld, omdat de verzettermijn pas begon te lopen na de kennisgeving van Hoist in september 2023.

De kantonrechter concludeerde dat Hoist haar vordering onvoldoende had onderbouwd. Hoist had geen bewijsstukken overgelegd, zoals een overeenkomst of facturen, die de vordering konden staven. De kantonrechter wees erop dat het voor risico van Hoist kwam dat zij het verstekvonnis niet tijdig had betekend aan [onderbewindgestelde]. Uiteindelijk werd het verstekvonnis uit 2010 vernietigd en werd de vordering van Hoist afgewezen. Hoist werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de bewindvoerder, die op € 337,50 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10759274 UC EXPL 23-7181
Vonnis van 8 mei 2024
Inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[opposante] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] (verder ook te noemen [onderbewindgestelde] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de bewindvoerder,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.E. van der Bent,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoist Finance AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
verder ook te noemen Hoist,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: mr. J.N.C. de Kluijver,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 18 augustus 2010 met kenmerk 707340 \ UC EXPL 10-12496;
  • de verzetdagvaarding van 25 oktober 2023;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van 22 november 2023;
  • de conclusie van repliek in oppositie van 17 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
In een vonnis van 18 augustus 2010 is [onderbewindgestelde] bij verstek veroordeeld tot betaling van de (door de rechtsvoorganger van Hoist) aan Hoist overgedragen vordering. Hoist heeft daarom in september 2023 geprobeerd om de vordering buitengerechtelijk bij [onderbewindgestelde] te incasseren. Daarop is de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] in verzet gegaan tegen het verstekvonnis.
2.2.
De bewindvoerder betwist de vordering van Hoist en stelt dat hij tijdig in verzet is gekomen, omdat hij pas door de brief van Hoist van september 2023 wist van het verstekvonnis uit 2010. Verder beargumenteert de bewindvoerder dat Hoist in de inleidende dagvaarding uit 2010 en ook in onderhavige procedure de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Hoist heeft slechts beweerd dat [onderbewindgestelde] facturen onbetaald heeft gelaten. Stukken waaruit blijkt dat een vordering bestaat heeft Hoist nooit overgelegd.
2.3.
Het gelijk ligt bij de bewindvoerder, waardoor het verstekvonnis uit 2010 wordt vernietigd.
Bewindvoerder is procespartij
2.4.
De kantonrechter begrijpt dat de bewindvoerder namens [onderbewindgestelde] in verzet is gekomen, omdat zij sinds 2016 onder bewind staat. Op grond van artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de bewindvoerder in rechte de vertegenwoordiger van [onderbewindgestelde] . Daarom is de bewindvoerder in deze procedure de formele procespartij.
De bewindvoerder heeft tijdig en op de juiste manier verzet ingesteld
2.5.
De bewindvoerder heeft tijdig en op de juiste manier verzet ingesteld, zodat de bewindvoerder in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
2.5.1.
Hoist heeft pas op 15 september 2023 per brief aan de bewindvoerder [onderbewindgestelde] verzocht tot betaling over te gaan, met verwijzing naar het verstekvonnis uit 2010. Op dat moment is de verzettermijn van vier weken gaan lopen (artikel 143 lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: ‘Rv’). De verzetdagvaarding is op 13 oktober 2023 aan Hoist betekend en was dus op tijd.
2.5.2.
Hoist voert weliswaar aan dat de bewindvoerder te laat verzet heeft ingesteld en noemt daarbij verschillende data waarvan zij vindt dat de verzettermijn is gaan lopen, maar de kantonrechter gaat daar niet in mee.
2.5.3.
Hoist noemt eerst de datum van 21 september 2011. Op grond van artikel 143 lid 3 Rv in combinatie met artikel 144 sub b Rv is Hoist van mening dat het verstekvonnis wordt geacht op die datum ten uitvoer te zijn gelegd, waardoor op die datum ook de verzettermijn is gaan lopen. Vlak voor die datum is volgens Hoist een eerste uitbetaling door de Belastingdienst gedaan, naar aanleiding van een derdenbeslag dat op verzoek van Hoist en ten laste van [onderbewindgestelde] onder de Belastingdienst is gelegd.
2.5.4.
Uit de producties van Hoist blijkt echter niet dat het proces-verbaal van de beslaglegging aan [onderbewindgestelde] is betekend of haar op andere wijze heeft bereikt en ook niet aan wie de uitbetaling via de Belastingdienst is gedaan. Hierdoor staat niet vast dat aan de vereiste betaling aan de beslaglegger (Hoist) van artikel 144 sub b Rv is voldaan, laat staan dat [onderbewindgestelde] op de hoogte was van (de inhoud van) het verstekvonnis. In het verlengde hiervan wordt door de kantonrechter nog gewezen op het arrest van de Hoge Raad waarin bepaald is dat als de mogelijkheid bestaat dat de verzettermijn is verstreken voordat de veroordeelde (in dit geval [onderbewindgestelde] ) met het verstekvonnis bekend is geraakt, de toepassing van artikel 143 lid 3 Rv in combinatie met artikel 144 Rv niet gerechtvaardigd is. [1]
2.5.5.
Ten tweede noemt Hoist de datum van 12 november 2014. Op deze datum heeft een inkomensconsulent van [onderbewindgestelde] per brief aan [onderneming] gemeld dat het beslag te hoog is en gevraagd om rekening te houden met de beslagvrije voet. De kantonrechter overweegt dat hieruit ook niet kan worden afgeleid dat [onderbewindgestelde] destijds op de hoogte was van het verstekvonnis en dat sprake was van een daad van bekendheid, zoals is bepaald in artikel 143 lid 2 Rv.
2.5.6.
Anders dan Hoist betoogt blijkt volgens de kantonrechter tot slot ook niet uit de e-mail van [onderbewindgestelde] aan [onderneming] uit 2015, waarin zij vraagt: ‘kunt u mij vertellen van wat dit precies is?’, dat zij toen bekend was met de gestelde vordering van Hoist of met (de inhoud van) het verstekvonnis uit 2010.
Hoist heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat Hoist haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
2.6.1.
Hoist baseert haar vordering op een vermeende overeenkomst tussen [onderbewindgestelde] en KPN. Hoist heeft alleen gesteld dat een dergelijke overeenkomst bestond en dat [onderbewindgestelde] bepaalde facturen van KPN niet heeft betaald. Zij heeft nagelaten om haar vordering te onderbouwen door geen overeenkomst, (onbetaalde) facturen, sommatiebrieven en/of akte van cessie in het geding te brengen. Ook andere stukken waaruit zou blijken dat een overeenkomst met [onderbewindgestelde] zou hebben bestaan en Hoist uit hoofde daarvan een vordering heeft, zijn niet overgelegd. Na de betwisting van de bewindvoerder lag het op de weg van Hoist om dit wel te doen.
2.6.2.
De kantonrechter overweegt tot slot dat het voor rekening en risico van Hoist komt dat zij ervoor heeft gekozen om de inleidende dagvaarding en het verstekvonnis niet aan [onderbewindgestelde] in persoon te laten betekenen, vervolgens pas jaren later gaat executeren en daardoor haar vordering niet (meer) voldoende kan onderbouwen.
Conclusie
2.7.
De vordering is niet toewijsbaar. Het verstekvonnis zal worden vernietigd.
Proceskosten
2.8.
Hoist is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
2.9.
De proceskosten van de bewindvoerder worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 270,00 (2 punten x tarief € 135,00)
- nakosten
€ 67,50
Totaal € 337,50

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart het door de bewindvoerder ingestelde verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van de rechtbank Utrecht, sector kanton, van 18 augustus 2010 (met kenmerk 707340 \ EC EXPL 10-12496) en, opnieuw rechtdoende, wijst de vordering van Hoist af;
3.2.
veroordeelt Hoist in de kosten van de verzetprocedure (met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding) aan de zijde van de bewindvoerder, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 337,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Hoist niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Hoist ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1627 r.o. 4.5.