In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet ingesteld door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] tegen een verstekvonnis van 18 augustus 2010, waarbij [onderbewindgestelde] was veroordeeld tot betaling van een vordering die door Hoist Finance AB was overgedragen. De bewindvoerder betwistte de vordering van Hoist en stelde dat hij pas in september 2023 op de hoogte was geraakt van het verstekvonnis, toen Hoist een incassobrief stuurde. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder tijdig en op de juiste manier verzet had ingesteld, omdat de verzettermijn pas begon te lopen na de kennisgeving van Hoist in september 2023.
De kantonrechter concludeerde dat Hoist haar vordering onvoldoende had onderbouwd. Hoist had geen bewijsstukken overgelegd, zoals een overeenkomst of facturen, die de vordering konden staven. De kantonrechter wees erop dat het voor risico van Hoist kwam dat zij het verstekvonnis niet tijdig had betekend aan [onderbewindgestelde]. Uiteindelijk werd het verstekvonnis uit 2010 vernietigd en werd de vordering van Hoist afgewezen. Hoist werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de bewindvoerder, die op € 337,50 werden begroot.