ECLI:NL:RBMNE:2024:2896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/16/543550 / FA RK 22-1651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, co-ouderschap, en alimentatiekwesties met betrekking tot een Israëlisch en Nederlands huwelijksvermogensregime

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 10 mei 2024, wordt de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank behandelt verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot co-ouderschap, kinderalimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen. Partijen zijn op [trouwdatum] 2009 in Israël getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft eerder beschikkingen gegeven en de verzoeken van partijen zijn besproken tijdens een mondelinge behandeling op 5 april 2024. De rechtbank oordeelt dat de echtscheiding kan worden uitgesproken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank stelt een zorgregeling vast waarbij de kinderen afwisselend bij de man en de vrouw verblijven. De man moet een bijdrage van € 205,- per kind per maand betalen aan de vrouw als kinderalimentatie. De rechtbank behandelt ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij het Israëlisch recht van toepassing is tot 27 oktober 2016 en daarna het Nederlands recht. De rechtbank wijst vergoedingsrechten toe aan beide partijen met betrekking tot schenkingen en erfenissen. De vrouw krijgt de woning toegewezen, onder voorwaarden, en de man krijgt de aandelenportefeuille. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor de echtscheiding zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/543550 / FA RK 22-1651 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/571341 / FA RK 24-464 (verdeling gemeenschap)
Beschikking van 10 mei 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.D. van Koningsveld,
tegen
[de vrouw] ,geboren als [geboortenaam] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder op 5 juli 2023 en 22 februari 2024 beschikkingen gegeven en de beslissing op de verzoeken van partijen uitgesteld, in de laatste beschikking totdat de verzoeken inhoudelijk zijn behandeld tijdens een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Voor het verloop van de procedure tot 22 februari 2024 verwijst de rechtbank naar voornoemde beschikkingen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vrouw van 23 februari 2024;
  • het bericht van de vrouw met producties van 25 maart 2024,
  • de akte verandering en vermeerdering verzoeken tevens houdende producties van de man van 26 maart 2024;
  • het bericht van de vrouw met producties van 26 maart 2024;
  • het bericht van de vrouw met producties van 3 april 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 5 april 2024. Daarbij waren aanwezig: de man met mr. K.J. de Vaan, de vrouw met mr. G.A. Nandoe Tewarie, mevrouw E.I. Kisch als Hebreeuws tolk voor de man en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.4.
Daarna heeft de rechtbank het F9-formulier van de vrouw van 16 april 2024 ontvangen.
1.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van de partijen, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn, mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2009 in [trouwplaats] (Israël) met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats] .
2.4.
Bij beschikking van 10 oktober 2022 heeft deze rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat de kinderen:
  • in de ene week bij de vrouw verblijven van maandag na school tot woensdag naar school, vervolgens bij de man verblijven van woensdag na school tot vrijdag naar school en dan weer bij de vrouw verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school;
  • in de andere week bij de man verblijven van maandag na school tot woensdag naar school, vervolgens bij de vrouw verblijven van woensdag na school tot vrijdag naar school en dan weer bij de man verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school.
2.5.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.6.
Daarnaast verzoekt de man de rechtbank – samengevat – om:
de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man te bepalen, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen;
een zorgregeling te treffen waarbij de kinderen steeds de eerste helft van de week bij hem zijn en de tweede helft bij de vrouw en waarbij de weekenden om en om worden verdeeld en de vakanties- en feestdagen bij helfte worden verdeeld conform een door hem ingediend voorstel;
te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt aan de vrouw van € 76,- per maand en de vrouw aan de man van € 132,­ per maand;
de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding vast te stellen waaronder de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen op een wijze als door hem bepleit;
De man heeft daarnaast een aantal verrekenvorderingen ingesteld.
2.7.
De vrouw vindt dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. Zij verzoekt de rechtbank – samengevat – om:
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn;
een zorgregeling vast te stellen waarbij partijen de zorg voor de kinderen bij helfte delen, maar waarbij niet alleen de weekenden om en om worden verdeeld maar ook het eerste deel en het laatste deel van de week, zodat de kinderen nooit te lang bij een van de ouders verblijven; de vrouw heeft ook verzocht een regeling voor de vakanties en feestdagen vast te stellen, die op enige ondergeschikte punten afwijkt van het voorstel van de man;
3. te bepalen dat de man aan kinderalimentatie aan de vrouw € 788,- per maand voor beide kinderen dient te voldoen;
4. het voortgezet exclusief gebruik van de woning met inboedel tot zes maanden nadat de echtscheidingsbeschikking in de openbare registers van de burgerlijke stand is ingeschreven aan de vrouw toe te kennen;
5. de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding vast te stellen waaronder de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, zoals de vrouw voor ogen staat.
De vrouw heeft daarnaast een aantal verrekenvorderingen ingesteld. De vrouw had ook nog verzocht heeft de man te veroordelen de waarde van de Ketubah (bruidsschat) van € 5.528,22 (180.000 NIS) volledig aan haar te voldoen, maar dit verzoek heeft zij ingetrokken, zodat de rechtbank hierover niet hoeft te beslissen.

3.De beoordeling,

De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.1.
De rechtbank is bevoegd te beslissen op de verzoeken van partijen en het Nederlands recht is op die verzoeken van toepassing, voor zover hieronder niet anders is weergegeven.
Het ontbreken van het ouderschapsplan
3.2.
De rechtbank heeft in de beschikking van 22 februari 2024 geoordeeld dat partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding, ondanks het ontbreken van het ouderschapsplan. Het is partijen niet gelukt om samen een ouderschapsplan te maken. Dit is ongewijzigd. Partijen zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie.
De echtscheiding
3.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [2] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
3.4.
Op de zitting heeft de man toegezegd dat hij de ”ĝet” (scheidingsakte) via het rabbinaat aan de vrouw zal geven zodat partijen ook voor het Joodse geloof kunnen scheiden. De man is aan deze toezegging gebonden. Ook afgezien hiervan is het niet verlenen van de ”ĝet” onrechtmatig jegens de vrouw.
De zorg voor de kinderen
De reguliere zorgregeling
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat zij co-ouderschap zullen uitvoeren, maar zij zijn het niet eens over de precieze invulling van de regeling. Daarom zal de rechtbank hierover beslissen. De rechtbank zal beslissen dat de kinderen:
  • bij de man verblijven van maandag na school tot woensdag naar school en bij de vrouw verblijven van woensdag na school tot vrijdag naar school;
  • de weekenden in de even weken bij de man verblijven van vrijdag uit school tot maandag naar school en de weekenden in de oneven weken bij de vrouw verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school.
De rechtbank is van oordeel dat deze regeling het meest in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn in deze regeling weliswaar soms vijf dagen niet bij een van de ouders, maar daar tegenover staat dat deze regeling de kinderen meer rust en minder wisselingen tussen de ouders zal geven. De rechtbank kan zich voorstellen dat de kinderen beter kunnen landen bij een ouder als zij langere tijd dan twee of drie dagen bij een ouder mogen zijn. Voor de ouders is het dan ook duidelijk dat zij steeds op dezelfde dagen van de week de zorgtaken hebben, zodat zij hun leven daarop kunnen instellen. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van de man toewijst en het verzoek van de vrouw afwijst.
De verdeling van de vakanties en feestdagen
3.6.
Partijen zijn het grotendeels eens over de verdeling van de vakanties. Zij zijn het alleen niet eens over de zomervakantie, de jaarlijkse wisseling in de verdeling van de vakanties, de breng- en haaltijden in de vakanties en de verdeling van de feestdagen. Daarom zal de rechtbank daarover beslissen. Voor wat betreft de zomervakantie zal de rechtbank beslissen dat de zomervakantie bij helfte wordt gedeeld, zodat de kinderen drie weken aaneengesloten bij de man en drie weken aaneengesloten bij de vrouw verblijven. De rechtbank sluit aan bij het verzoek van de vrouw om de verdeling van de vakanties jaarlijks te wisselen, omdat de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Voor de breng- en haaltijden van de kinderen tijdens de vakanties volgt de rechtbank de man en beslist dat partijen de kinderen tijdens de vakanties om 8:30 uur brengen en halen. Voor wat betreft de feestdagen volgt de rechtbank de vrouw en beslist dat de zorgregeling doorloopt tijdens de feestdagen. De rechtbank is van oordeel dat deze regeling het meest in het belang van de kinderen is, omdat het duidelijkheid geeft.
De verdeling van de vakanties en feestdagen luidt dan als volgt. De kinderen verblijven:
  • in de voorjaarsvakantie: in de even jaren de eerste helft bij de man en de tweede bij de vrouw, in de oneven jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man;
  • in de meivakantie: in de even jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man, in de oneven jaren de eerste helft bij de man en de tweede helft bij de vrouw;
  • in de zomervakantie: in de even jaren in de eerste drie weken bij de man en de tweede drie weken bij de vrouw, in de oneven jaren in de eerste drie weken bij de vrouw en de tweede drie weken bij de man;
  • in de herfstvakantie: in de even jaren de eerste helft bij de man en de tweede helft bij de vrouw, in de oneven jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man;
  • in de kerstvakantie: in de even jaren de eerste zeven dagen bij de vrouw en de tweede zeven dagen bij de man, in de oneven jaren de eerste zeven dagen bij de man en de tweede zeven dagen bij de vrouw;
  • tijdens de vakanties brengen en halen partijen de kinderen om 8:30 uur;
  • tijdens de feestdagen loopt de zorgregeling door.
Zo zal de rechtbank beslissen op de verzoeken van partijen.
Het adres van de kinderen
3.7.
Partijen geven uitvoering aan co-ouderschap waardoor de kinderen evenveel tijd bij de man en de vrouw verblijven en partijen de zorg over de kinderen gelijk hebben verdeeld. Zij hebben dus niet één hoofdverblijfplaats. Het geschil beperkt zich tot bij welke ouder de kinderen staan ingeschreven. De ouder bij wie de kinderen staan ingeschreven moet ook de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betalen en zal de kinderbijslag, het kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag ontvangen. De rechtbank zal beslissen dat beide kinderen op het adres van de vrouw ingeschreven zullen staan. Naar het oordeel van de rechtbank zal de inschrijving van de kinderen bij de vrouw de meeste duidelijkheid en rust geven. De vrouw heeft namelijk gesteld dat zij in de afgelopen jaren alle financiële zaken voor de kinderen heeft geregeld en hun verblijfsoverstijgende kosten heeft betaald, zoals de kosten voor school en kinderopvang. De man heeft dit niet weersproken. De communicatie en samenwerking tussen partijen verloopt moeizaam en partijen hebben voortdurend discussie over de kosten van de kinderen. Het is daarom in het belang van de kinderen dat de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen blijft betalen en de man een kinderbijdrage betaalt aan de vrouw. Het voorgaande betekent dat wat partijen meer of anders over de hoofdverblijfplaats hebben verzocht, wordt afgewezen.
De woning
3.8.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw het gebruik van de woning en de inboedel tot uiterlijk zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten, of tot zoveel eerder als de woning door de vrouw is overgenomen of is verkocht aan een derde. Partijen zijn het hier namelijk over eens.
De kinderalimentatie
3.9.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 205,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Wat partijen meer of anders hebben verzocht, wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op een bedrag van € 822,- per kind per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.11.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Hierbij zal de rechtbank uitgaan van de netto inkomens van partijen in 2022 van € 6.282,- per maand (het netto inkomen van de man van € 4.336,- per maand plus het netto inkomen van de vrouw van € 1.948,- per maand). Partijen zijn het hier namelijk over eens.
3.12.
Bij het bepalen van de behoefte worden de netto kinderopvangkosten die partijen voor de scheiding maakten, afgetrokken van het netto gezinsinkomen. Dit omdat dat bedrag niet aan het gezin werd besteed. De vrouw heeft gesteld dat de netto kosten tijdens het huwelijk
€ 1.811,- per maand bedroegen. De man heeft dit bedrag niet weersproken, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. Het resterende netto gezinsinkomen bedroeg daarom (€ 6.282,- -/-
€ 1.811,- =) € 4.473,- per maand.
3.13.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.473,-, gemiddeld € 1.003,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2022. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 1.101,- per maand.
3.14.
Vervolgens worden de netto kinderopvangkosten die partijen na de echtscheiding maken opgeteld bij deze behoefte. De vrouw heeft gesteld dat de kinderopvangkosten momenteel € 1.699,14 per maand en de kinderopvangtoeslag € 1.157,- per maand bedragen. De netto kosten zijn daarmee € 542,14 per maand. De man heeft dit bedrag niet weersproken, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. De behoefte van de kinderen bedraagt daarom € 1.643,- per maand, omgerekend € 822,- per kind per maand. Ondanks het feit dat de man momenteel niet werkt en de vrouw haar werkzaamheden flexibel en vanuit huis kan uitvoeren, houdt rechtbank rekening met deze kinderopvangkosten. Feitelijk worden die immers gemaakt en partijen hebben allebei een onderhoudsplicht voor hun kinderen. Van hen wordt verwacht dat zij hun verdiencapaciteit vergroten door (meer) te werken en inkomsten te genereren. Als partijen werken, zullen zij gebruik moeten maken van kinderopvang. Voor de man geldt dat zijn kennelijke arbeidsongeschiktheid naar verwachting slechts van korte duur zal zijn, omdat deze verband houdt met zijn verdriet en boosheid over de scheiding. Voor de vrouw geldt dat zij als webdesigner in haar eigen onderneming werkt. Naast de uren die zij besteedt aan opdrachten, besteedt zij ook tijd aan acquisitie. Soms moet zij opdrachten in korte tijd afkrijgen en dat kan niet altijd onder de schooltijden van de kinderen. Daarom maakt zij gebruik van de kinderopvang. De rechtbank volgt deze uitleg van de vrouw en stelt vast dat de kinderopvangkosten die worden gemaakt in verband met verwerving van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten behoren die niet in de tabel verwerkt zijn.
De draagkracht van de ouders
3.15.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van kinderen voorzien. [3]
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.17.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]
De draagkracht van de man
3.18.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 468,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.19.
Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de jaaropgaven van de man over 2023, waarop een inkomen van € 50.033,- bruto per jaar is vermeld. Partijen zijn het hierover eens. De man heeft verteld dat hij is gestart met een coach van het UWV om aan zichzelf te werken. De rechtbank vindt dat van de man gelet op zijn onderhoudsplicht voor zijn kinderen gevraagd mag worden dat hij zich inzet om beter te worden en om zijn verdiencapaciteit te benutten gelijk aan zijn oude arbeidsinkomsten. In deze procedure wordt daar nog geen rekening mee gehouden. Omdat de man een ZW-uitkering ontvangt en langdurig ziek is, komt hij niet in aanmerking voor de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ook komt hij niet in aanmerking voor het kindgebonden budget, omdat de kinderen bij de vrouw ingeschreven staan. Het netto besteedbaar inkomen van de man is dan € 2.769,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man een draagkracht van (70% [2.769 – (0,3 x 2.769 + 1.270)]=) € 468,- per maand.
3.20.
De rechtbank ziet geen reden om aan de zijde van de man rekening te houden met de werkelijke woonlasten. Zoals onder de verdeling van de woning te lezen zal zijn, wordt de echtelijke woning verdeeld zodat de man geen dubbele woonlasten meer zal hebben. De man heeft na het uiteengaan van partijen een woning gehuurd voor € 2.300,- per maand. Gelet op het inkomen van de man is dit duur. De rechtbank vindt dat van de man gevraagd mag worden dat hij op zoek gaat naar een goedkopere woning die meer past bij zijn inkomen, of dat hij na de echtscheiding zijn vermogen aanwendt als aanvulling op zijn inkomsten of zich op afzienbare termijn herpakt en gaat werken, waardoor zijn huur meer in overeenstemming komt met zijn inkomen.
De draagkracht van de vrouw
3.21.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 520,- per maand. [5] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.22.
Voor het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van de prognose van de winst uit onderneming in 2024. De vrouw heeft met een verwijzing naar de door haar overgelegde facturen over 2024 gesteld dat de prognose € 27.239,- bruto per jaar bedraagt. De man heeft dit bedrag aan prognose niet weersproken. De rechtbank ziet op dit moment geen reden om aan de zijde van de vrouw rekening te houden met een verdiencapaciteit van € 60.000,- bruto per jaar zoals gesteld door de man. De vrouw werkt als webdesigner in haar eigen onderneming. In 2022 had zij een winst uit onderneming van € 15.657,- bruto en in 2023 € 23.666,- bruto. Haar prognose voor 2024 is € 27.239,- bruto. Als de rechtbank de door de vrouw overgelegde facturen over 2024 bekijkt, werkt zij gemiddeld 13 uur per week. De vrouw heeft uitgelegd dat zij daarnaast ook tijd besteedt aan het aantrekken van nieuwe klanten. Zoals eerder genoemd vindt de rechtbank dat van de vrouw gelet op haar onderhoudsplicht voor de kinderen gevraagd mag worden dat zij zich inzet om haar verdiencapaciteit te vergroten. Gelet op de hiervoor genoemde cijfers is de verwachting dat zij meer inkomsten kan verdienen. In deze procedure wordt daar nog geen rekening mee gehouden, net zoals er bij de man nog geen rekening wordt gehouden met zijn toekomstige situatie waarin hij weer werkt. Naast voornoemd inkomen wordt rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en MKB Winstvrijstelling. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 2.876,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [2.876 – (0,3 x 2.876 + 1.270)]=) € 520,- per maand.
Ook aan de zijde van de vrouw ziet de rechtbank geen reden om uit te gaan van de werkelijke woonlasten.
De verdeling van de kosten
3.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.24.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de ouders samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is (€ 468,- + € 520,- =) € 988,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.643,- per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 655,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 468,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
De zorgkorting
3.25.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.26.
Partijen geven uitvoering aan een co-ouderschapsregeling. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte van 1.101,- per maand exclusief de kinderopvangkosten, dus € 385,- per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. De vrouw moet tenslotte ook kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. De rechtbank vindt het in zo’n geval redelijk dat ieder de helft van het tekort draagt, dus een bedrag van € 327,50 per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (385 -/- 327,50 =) € 58,- per maand in mindering brengt op de draagkracht van de man. Er blijft dan een bedrag over van (468 -/- 58 =) € 410,- per maand, dus € 205,- per kind per maand, dat de man aan kinderalimentatie moet betalen.
3.27.
De rechtbank beslist dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Huwelijksgoederengemeenschap
Toepasselijk recht
3.28.
Op het huwelijksvermogensregime van partijen is van [trouwdatum] 2009 tot 27 oktober 2016 het Israëlisch recht van toepassing en vanaf 27 oktober 2016 het Nederlands recht. Hierna wordt dit uitgelegd.
3.29.
Voor de beoordeling van welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen kijkt de rechtbank naar het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 omdat het huwelijk van partijen op [trouwdatum] 2009, dus na 1 september 1992, is gesloten [6] . Partijen hebben voor het huwelijk geen rechtskeuze [7] gemaakt. De hoofdregel is dan dat het recht van de eerste gemeenschappelijke woonplaats (de eerste huwelijksdomicilie) van de echtgenoten na sluiting van het huwelijk van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime [8] . De eerste huwelijksdomicilie van partijen is Israël aangezien partijen op [trouwdatum] 2009 in Israël zijn gehuwd en aansluitend 1,5 jaar daar hebben gewoond. Dat betekent dat het Israëlisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Echter vanaf 26 oktober 2016, de datum waarop partijen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, is het Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen [9] . Partijen zijn het hiermee eens. Het Nederlands recht is van toepassing vanaf de wijziging en daarvoor geldt het Israëlisch recht (wagonstelsel).
3.30.
Het Israëlische huwelijksvermogensrecht is hoofdzakelijk geregeld in de Wet op de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten. Deze wet regelt allereerst de voorwaarden voor een vermogensovereenkomst tussen echtgenoten. Vast staat dat hiervan geen sprake is tussen partijen. Hoofdstuk twee van de Wet op de vermogensrechtelijke betrekkingen bevat de regels die van toepassing zijn bij gebreke van een zodanige overeenkomst. Deze regeling is alleen van toepassing op echtgenoten die op of na 1 januari 1974 zijn gehuwd omdat de wet pas op die datum in werking is getreden. Een van de essentiële bepalingen van de wet is § 5. Hieruit volgt dat de vermogensregeling bij de ontbinding van een huwelijk door echtscheiding zodanig wordt uitgevoerd dat het totale vermogen van beide echtgenoten in gelijke delen tussen hen wordt verdeeld. Bij de bepaling van het totale vermogen worden de volgende goederen niet in aanmerking genomen:
  • het voorhuwelijkse vermogen van de echtgenoten;
  • hetgeen ieder van hen tijdens het huwelijk door schenking of door overlijden heeft ontvangen;
  • de goederen die krachtens een schriftelijke overeenkomst tussen de echtgenoten van de vermogensregeling moeten worden uitgesloten.
De schulden van elke echtgenoot worden eerst afgetrokken van de geschatte waarde van zijn/haar vermogen. [10]
Dit lijkt – heel kort gezegd – op een Nederlands finaal verrekenbeding, waarbij voorhuwelijks vermogen, schenkingen en erfenissen van rechtswege zijn uitgesloten.
In de periode van [trouwdatum] 2009 tot 27 oktober 2016 – Israëlisch recht van toepassing
3.31.
De rechtbank stelt vast dat partijen in Israël en in Nederland tot 2016 geen vermogen hebben opgebouwd en dat er dus niets te verrekenen valt. De man heeft de stelling van de vrouw hierover namelijk niet weersproken. Op het pensioen dat de man in Israël heeft opgebouwd wordt hierna in 3.56. e.v. ingegaan.
Vanaf 27 oktober 2016 – Nederlands recht van toepassing
3.32.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.33.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op [echtscheidingsdatum] 2022 ontbonden [11] . Dat betekent dat in beginsel alle goederen, die op die datum (de zogenoemde ‘peildatum omvang’) tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de schulden die op de peildatum tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd). Partijen zijn het (op een aantal punten) niet eens over de wijze waarop dit zou moeten gebeuren.
3.34.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en welke schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en – voor zover dit wordt verzocht – per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank (in beginsel) kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling (de zogenoemde ‘peildatum waardering’), tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank moet het daarbij wel van het hart dat partijen het de rechtbank niet eenvoudig hebben gemaakt door op onoverzichtelijke wijze steeds nadere en wisselende informatie, overzichten, cijfers en niet eenvoudig te duiden producties in het geding te brengen en hun verzoeken en standpunten steeds aan te passen.
3.35.
Voor zover de rechtbank heeft begrepen zijn partijen het erover eens dat de volgende goederen en de volgende schulden tot de gemeenschap behoren:
de woning;
de hypothecaire geldlening;
de saldi op de bankrekeningen;
e inboedel;
de auto;
de aandelen;
3.36.
Partijen verschillen van mening over:
de vergoedingsrechten van de vrouw en de man;
de diverse vorderingen van partijen op elkaar;
de pensioenverevening.
De vergoedingsrechten (sub g)
3.37.
De rechtbank ziet reden om eerst in te gaan op de beweerdelijke vergoedingsrechten, omdat dit het grootste (financiële) discussiepunt tussen partijen is en van doorslaggevend belang bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De vergoedingsrechten van de vrouw – de schenkingen van haar grootmoeder en ouders
3.38.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat haar een vergoedingsrecht toekomt van € 611.411,45 te betalen uit of te verrekenen met de overwaarde van de echtelijke woning. Hierna wordt dit uitgelegd.
3.39.
De vrouw stelt dat zij schenkingen onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen van haar grootmoeder van € 509.800,92 op 3 juni 2020 en van haar ouders van € 101.610,53 op 8 juni 2020. Deze schenkingen zijn allen ontvangen in een periode dat Nederlands recht van toepassing was en zijn aangewend voor de financiering en de verbouwing van de echtelijke woning, die op 31 juli 2020 aan partijen is geleverd. De man betwist niet dat de bedragen van de grootmoeder en de ouders zijn ontvangen en zijn aangewend voor de financiering en de verbouwing van de echtelijke woning. De man betwist wel de stelling van de vrouw dat de grootmoeder aan de vrouw met uitsluiting van de man heeft geschonken. Hij voert aan dat de grootmoeder aan beide partijen heeft geschonken. Ook betwist de man de stelling van de vrouw dat de ouders van de vrouw bedragen aan de vrouw hebben geschonken. Volgens hem waren dit leningen, die zijn terugbetaald aan de ouders uit zijn erfenis.
3.40.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de schenking van de grootouders aan de vrouw is gedaan en niet tevens aan de man. Dit volgt ook uit de verklaring van de vrouw en die van de grootmoeder en past ook in hetgeen gebruikelijk is bij schenkingen aan (klein)kinderen. De man heeft zijn stelling dat de schenking van de grootmoeder mede voor hem was bedoeld onvoldoende onderbouwd, in het licht van de betwisting door de vrouw. Weliswaar staat de naam van de man, als zijnde de echtgenoot van de vrouw, mede genoemd op een affidavit van de grootmoeder omtrent deze schenking, maar de vrouw heeft voldoende onderbouwd, mede aan de hand van een verklaring van de advocaat van de grootmoeder dat de reden hiervan gelegen was in de door de man veroorzaakte veronderstelling dat dit nodig was, omdat het geld vanuit Israël moest worden overgemaakt naar een Nederlandse bankrekening, die (mede) op naam van de man stond. De vrouw had op dat moment namelijk geen rekening die alleen op haar naam stond. Het vorenstaande betekent echter op zichzelf nog niet dat de schenking niet in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen. Daarvoor is nodig een zogenoemde uitsluitingsclausule [12] nodig. Een schriftelijke expliciete uitsluitingsclausule, in die zin dat door de grootmoeder is verklaard en door de vrouw is aanvaard dat de schenking buiten de naar Nederlands recht inmiddels ontstane algehele gemeenschap van goederen valt, blijkt niet uit de stukken. Dat is ook niet verwonderlijk omdat ervan uitgegaan kan worden dat de grootmoeder niet op de hoogte zal zijn geweest van het nogal uitzonderlijke Nederlandse Internationaal Privaatrecht, waaruit volgt dat na de naturalisatie van de man en de vrouw een ander rechtstelsel als daarvoor op het huwelijksvermogensregime van haar kleindochter van toepassing werd en dat dit rechtsstelsel een algehele gemeenschap van goederen (naar oud recht) inhield die ook niet uitgesloten schenkingen in de gemeenschap doen vallen. De rechtbank acht aannemelijk dat de grootmoeder en ook de vrouw daar niet op bedacht waren, ook omdat het Israëlisch recht geen algehele gemeenschap van goederen kent en schenkingen van rechtswege zijn uitgesloten van het te verrekenen vermogen. Een dergelijke expliciete schriftelijke uitsluitingsclausule is echter niet nodig. Schenking is een vormvrije rechtshandeling en dus is ook de uitsluitingsclausule vormvrij. Er moet slechts sprake zijn van wilsovereenstemming tussen de grootmoeder en de vrouw ten tijde van de schenking, in die zin dat hun beider wil erop gericht was dat de schenking niet in de gemeenschap zou vallen en dus bij een echtscheiding niet gedeeld zou hoeven worden. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat dit het geval is geweest en de rechtbank heeft geen enkele reden daaraan te twijfelen mede gezien de daarover afgelegde verklaring van de grootmoeder.
3.41.
De stelling van de man dat het bedrag van € 101.610,53 dat de ouders van de vrouw hebben overgemaakt, door hem is terugbetaald uit zijn erfenis is niet juist. Het klopt wel dat er bedragen die de ouders hadden overgemaakt zijn terugbetaald, maar dat ziet op de door de ouders overgemaakte bedragen op 1 april 2021 en 2 september 2021 van
€ 51.877,86 respectievelijk € 10.435,69. De schenking van € 101.610,53 die de ouders van de vrouw op 8 juni 2020 hebben overgemaakt naar de rekening van partijen is niet terugbetaald. Ten aanzien van de schenking aan de vrouw door haar ouders is niet in geschil dat deze uitsluitend aan de vrouw is gedaan, althans de man heeft niet gesteld dat hij mede-begiftigde was. Ook hier ontbreekt echter een expliciete uitsluitingsclausule. Hetgeen hierboven is overwogen over de wil van de grootmoeder en de vrouw geldt mutatis mutandis ook voor de wil van de ouders en de vrouw ten tijde van deze schenkingen. Dit blijkt uit de verklaring van de vrouw ter zitting en ook uit een verklaring van de ouders, die zich bij de processtukken bevindt.
3.42.
Concluderend kan gesteld worden dat deze beide schenkingen tot het privévermogen van de vrouw zijn gaan behoren. De daarmee gemoeide bedragen zijn vervolgens door vermenging in de gemeenschap gevloeid, omdat deze hoofdzakelijk zijn aangewend voor de financiering en verbouwing van de echtelijke woning, die fors in waarde is gestegen, en deels zijn aangewend voor de betaling van kosten van de huishouding. De vrouw heeft dus een vergoedingsrecht op de gemeenschap. Omdat dit vergoedingsrecht dateert van na 1 januari 2012 is hier de beleggingsleer op van toepassing. De vrouw heeft er ter zitting echter, voorwaardelijk, in het voordeel van de man, mee ingestemd dat haar vergoedingsrecht gelijk is aan de nominale waarde van de schenkingen en dat is (€ 509.800,92 + € 101.610,53 =) € 611.411,45. Nu de door de vrouw gestelde voorwaarde die betrekking heeft op de echtelijke woning zal worden vervuld, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Dit vergoedingsrecht zal gelet op het voorgaande worden betaald uit de overwaarde van de echtelijke woning.
Het vergoedingsrecht van de man – de erfenis van de zijn moeder
3.43.
De rechtbank wijst het verzoek van de man deels toe en bepaalt dat hem een vergoedingsrecht toekomt van € 219.642,97. Zijn verzoek hierbij om de aandelenportefeuille aan hem toe te delen zonder verrekening wordt afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
3.44.
De moeder van de man is overleden in maart 2019. De erfenis is opengevallen na de naturalisatie van partijen op 27 oktober 2016, dus toen hun huwelijksvermogensregime beheerst werd door Nederlands recht. In het daarvoor opgemaakte testament van de moeder van de man van 7 juni 2017 is geen uitsluitingsclausule opgenomen. De wet bepaalt dat een uitsluitingsclausule voor erfrechtelijke verkrijgingen bij uiterste wil moet worden vastgelegd, dus bij notariële akte [13] . Anders dan voor giften komt het hier niet slechts aan op de vormvrije wil van de erflater maar geldt er een vormvoorschrift. Daar is hier niet aan voldaan. De erfenis van de man behoort dus in beginsel tot de gemeenschap van goederen, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [14] De rechtbank acht aannemelijk dat de wil van de moeder van de man om dezelfde redenen als hierboven vermeld ten aanzien van de schenkingen aan de vrouw er niet op gericht was om de erfenis van haar zoon in een (mogelijk toekomstige) huwelijksgoederengemeenschap te doen vallen en dat het ontbreken van een uitsluitingsclausule in haar testament verklaarbaar is om dezelfde redenen als hierboven bij de schenkingen zijn genoemd. Naar de huidige stand van de jurisprudentie is de enkele omstandigheid dat de erflater er niet op bedacht hoefde te zijn dat de erfenis in een gemeenschap van goederen zou vallen, onvoldoende voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de erfenis in de huwelijksgoederengemeenschap valt. De rechtbank komt in dit geval echter wel tot dit oordeel, omdat er, gezien de privé gebleven schenkingen aan de vrouw, anders een wel heel onrechtvaardige situatie zou ontstaan. De vrouw heeft hier ter zitting ook mee ingestemd. De erfenis van de man is terecht gekomen op een Israëlische bankrekening van partijen die op beider naam staat. De erfenis is deels aangewend voor de betaling van gemeenschapsschulden. Voor dat gedeelte heeft de man dus een vergoedingsrecht op de gemeenschap. Voor een ander deel, zijnde € 90.000,-, heeft de man aandelen gekocht. De man heeft in de processtukken betoogd dat die aandelen tot zijn privévermogen behoren. Deze aandelenportefeuille had op de peildatum echter een behoorlijk lagere waarde dan
€ 90.000,-. De vrouw heeft er in het voordeel van de man ter zitting mee ingestemd dat ook aan de man, net als aan haar een vergoedingsrecht toekomt van de nominale waarde van zijn erfenis, mits de waarde van de aandelenportefeuille op 24 oktober 2022 bij helfte wordt gedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De woning en de hypothecaire geldlening
3.45.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] te ( [plaats] . Op deze woning rust een hypothecaire geldlening bij Florius onder nummer [nummer 1] . De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en deelt de woning aan haar toe tegen de waarde van € 1.250.000,-, onder de voorwaarden dat zij de financiering voor de overname binnen vier maanden regelt en bewerkstelligt dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Bij de overdracht van de woning aan haar zal de vrouw de helft van de overwaarde (€ 1.250.000,- verminderd met de hypothecaire geldlening naar de stand in augustus 2024 en verminderd met haar vergoedingsrecht van € 611.411,45) aan de man vergoeden. De vrouw moet daarbij de notariskosten betalen. Hierna wordt dit uitgelegd. Bij gelegenheid van de overdracht dient ook het vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap te worden verrekend.
3.46.
De rechtbank deelt de woning toe aan de vrouw, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze financieel kan overnemen met hulp van haar familie en de man kan uitkopen. De man kan dit niet. Er zijn twee taxaties, die van elkaar verschillen. Uit het taxatierapport van [makelaar 1] van 19 maart 2024 overgelegd door de man volgt een marktwaarde van € 1.340.000,-. Uit het taxatierapport van [makelaar 2] van 5 juni 2023 overgelegd door de vrouw volgt een marktwaarde van € 1.200.000,-. De rechtbank maakt gebruik van haar schatingsbevoegdheid en deelt de woning aan de vrouw toe voor € 1.250.000,-. De vrouw heeft gezegd dat zij de financiering voor dit bedrag rond kan krijgen met hulp van haar familie en de man kan uitkopen. De rechtbank is het met de vrouw eens dat het belangrijk is dat de woning niet verkocht wordt zodat de kinderen zo tenminste nog de helft van de tijd in hun vertrouwde ouderlijk huis kunnen blijven wonen. Daarbij komt nog dat de vrouw de man op andere punten is tegemoetgekomen. Zo beroept zij zich niet op de beleggingsleer voor haar vergoedingsrecht uit hoofde van de schenkingen en stemt zij ermee in dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt voor zijn erfenis. De rechtbank begrijpt daarom niet waarom de man perse wil dat de woning wordt verkocht in het geval dat deze niet aan hem wordt toegedeeld.
De vrouw moet nog de financiering van de overname regelen en er zorg voor dragen dat de man door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Daarom verbindt de rechtbank aan deze toedeling de opschortende voorwaarden dat de vrouw binnen vier maanden de financiering heeft geregeld en de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw moet bij de overdracht van de woning de helft van de zogenoemde ‘overwaarde’ aan de man vergoeden. Eerder is beslist dat de vrouw haar vergoedingsrecht van € 611.411,45 betaald krijgt uit de overwaarde van de woning. De vrouw heeft vanaf augustus 2023 de aflossing op de hypothecaire geldlening uit privé middelen betaald. De man heeft niet meebetaald aan die aflossingen. Voor de overwaarde wordt daarom uitgegaan van de stand van de hypothecaire geldlening in augustus 2023. Dat betekent dat de vrouw de helft van (€ 1.250.000,- verminderd met de hypothecaire geldlening naar de stand in augustus 2024 en verminderd met haar vergoedingsrecht van € 611.411,45) aan de man moet vergoeden. Ook moet de vrouw de notariskosten betalen. De man moet zijn volledige medewerking aan de overdracht van de woning aan de vrouw verlenen. De rechtbank vindt het nog te prematuur om deze beschikking in de plaats te laten treden van de medewerking van de man als hij in gebreke blijft, zoals de vrouw heeft verzocht. Als de vrouw niet voldoet aan voornoemde opschortende voorwaarden voor de overname van de woning, moeten partijen de woning verkopen. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank af wat partijen meer of anders hebben verzocht.
De saldi op de bankrekeningen
3.47.
De rechtbank beslist dat partijen de saldi op de bankrekeningen bij helfte moeten verdelen. Wat partijen meer of anders hebben verzocht, wordt afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
Partijen hebben de volgende bankrekeningen:
- ten name van partijen:
o en/of rekening bij de ABNAMRO bank onder nummer [rekeningnummer 1] (€ 5,57 negatief op 24 oktober 2022);
o en/of spaarrekening bij de ABNAMRO bank onder nummer [rekeningnummer 2] (€ 0,00 op 24 oktober 2022);
o de rekening in Israël bij de Hapoalim Bank onder nummer [rekeningnummer 3] (€ 4.573,63/ 17.385,52 NIS op 24 oktober 2022);
- ten name van de vrouw:
o bij de Bunq bank onder nummer [rekeningnummer 4] ;
o bij de ABN AMRO bank onder nummer [rekeningnummer 5] .
Partijen hebben overeenstemming over de verdeling van de saldi op de bankrekeningen op de peildatum bij helfte. De rechtbank stelt de peildatum vast op 24 oktober 2022. Dit omdat partijen de rekeningen na de peildatum van [echtscheidingsdatum] 2022 hebben gebruikt voor de betaling van de kosten van de gezamenlijke huishouding tot de beëindiging daarvan op 24 oktober 2022. Hier zijn partijen het over eens. Partijen hebben elkaar inzage gegeven in de saldi van de bovengenoemde bankrekeningen. Op de zitting hebben partijen nog afgesproken dat zij de gezamenlijke rekeningen zullen opheffen, nadat de negatieve saldi zijn aangezuiverd. Partijen zullen de opheffing van de bankrekening in Israël samen regelen als zij in Israël zijn.
De spaarrekeningen van de kinderen
3.48.
Partijen zijn het erover eens dat de spaarrekeningen van de kinderen buiten de gemeenschap vallen. Het gaat om de rekening van [minderjarige 2] bij de ABN AMRO bank onder nummer [rekeningnummer 6] en de rekening van [minderjarige 1] bij de ABN AMRO bank onder nummer [rekeningnummer 7] . Partijen hebben op de zitting afgesproken dat zij de saldi van die rekeningen bij helfte zullen splitsen en dat zij ieder separaat de spaargelden van de kinderen zullen beheren en verder zullen sparen voor de kinderen. Na splitsing van de saldi bij helfte zal de man de huidige kinderrekeningen op eigen naam blijven beheren, daar stemt de vrouw mee in. Omdat partijen hier geen verzoek over hebben ingediend, zal de rechtbank hier niet over beslissen. Dat laat onverlet dat partijen de afspraak die zij met elkaar hebben gemaakt, moeten nakomen. De rechtbank wijst het verzoek van de man - dat de vrouw vanaf september 2022 de spaarrekeningen van de kinderen dient aan te zuiveren met de kinderbijslag van € 75,- per kind per maand – afwijzen. Hiervoor bestaat geen grondslag. Zoals hiervoor al staat, zullen partijen ieder separaat voor de kinderen verder sparen.
De inboedel
3.49.
De rechtbank zal beslissen dat aan de man wordt toegedeeld de inboedelgoederen die hij onder zich heeft en aan de vrouw de inboedelgoederen die zij onder zich heeft, waarbij de vrouw € 5.000,- aan de man moet vergoeden vanwege overbedeling. Verder zal de rechtbank de ring van de moeder van de man aan de man toedelen, zonder nadere verrekening. Wat partijen meer of anders hebben verzocht, wordt afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
3.50.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de inboedel. Ook verschillen zij van mening of de een aan de ander een vergoeding moet betalen vanwege overbedeling.
Inboedelgoederen lenen zich het beste voor een verdeling waarbij ieder van partijen een deel van de inboedel krijgt. Bij zo’n verdeling is doorgaans geen plaats voor een vordering van de een op de ander wegens overbedeling. Hoewel inboedelgoederen voor partijen een zekere waarde kunnen vertegenwoordigen, is de economische waarde van inboedelgoederen immers beperkt. De economische waarde van inboedelgoederen wordt namelijk bepaald door de prijs waarvoor een derde bereid is het goed te kopen (bijvoorbeeld via Marktplaats). Er is slechts plaats voor een vordering wegens overbedeling als een partij alle of het merendeel van de inboedelgoederen krijgt of als een goed dat een van partijen krijgt een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en die waarde door de inboedelgoederen die de andere partij heeft gekregen niet wordt gecompenseerd. De rechtbank is van oordeel dat de man onrealistisch hoge waardes van in totaal € 75.258,80 heeft genoemd voor de inboedel, terwijl daar geen dure kunst of antiek toe behoort. De man heeft een deel van de inboedel al meegenomen. De vrouw is bereid de man € 5.000,- te betalen als compensatie voor het feit dat het merendeel van de inboedel in de voormalige echtelijke woning is achtergebleven. De man wordt naar het oordeel van de rechtbank hiermee voldoende gecompenseerd. De vrouw is het ermee eens dat de man de ring van zijn moeder krijgt, zonder nadere verrekening.
De auto
3.51.
Partijen zijn het erover eens dat de auto van het merk BMW met kenteken [kenteken] wordt toebedeeld aan de man tegen de waarde van € 12.500,-, onder vergoeding van de helft daarvan aan de vrouw. Zo zal de rechtbank beslissen.
De aandelen
3.52.
De rechtbank zal de aandelenportefeuille van de man bij [bedrijf 1] onder nummer [nummer 2] toedelen aan de man tegen de waarde van € 63.820,- op de peildatum 24 oktober 2022, waarbij de man de helft daarvan moet vergoeden aan de vrouw vanwege overbedeling. Wat partijen meer of anders hebben verzocht, wordt afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
3.53.
Partijen zijn het erover eens dat deze aandelenportefeuille aan de man wordt toegedeeld. Zij zijn het echter niet eens over de peildatum en de waarde. Daarom beslist de rechtbank hierover. Voor de vaststelling van de waarde gaat de rechtbank net als de man uit van de peildatum 24 oktober 2022, de datum waarop partijen uit elkaar zijn gegaan. Dit omdat partijen de waarde van de aandelenportefeuille na de peildatum van [echtscheidingsdatum] 2022 hebben gebruikt voor de betaling van de kosten van de gezamenlijke huishouding tot de beëindiging daarvan op 24 oktober 2022. De waarde van de aandelen stelt de rechtbank vast op € 63.280,-. Op 11 augustus 2022 (vlak voor de datum van de indiening van het verzoekschrift) was de waarde van de aandelenportefeuille nog € 67.820,-. Op 24 oktober 2022 is de waarde gedaald naar € 32.876,37. Dat is een daling van € 34.000,- over twee maanden. Niet aannemelijk is dat dit door koersdalingen is geweest zoals gesteld door de man, maar door opnames van de man. De man heeft gesteld dat hij daarmee de kosten van de gezamenlijke huishouding heeft betaald, maar gelet op de stukken en stellingen van partijen kunnen die kosten niet € 30.000,- zijn geweest over twee maanden. De rechtbank vindt het redelijk om ervan uit te gaan dat de man van de waarde van zijn aandelenportefeuille € 4.000,- heeft besteed aan de kosten van de gezamenlijke huishouding over twee maanden. Daarom gaat de rechtbank uit van een waarde van (€ 67.820,- - € 4.000,- =) € 63.820,-. Onder 3.44 is al uitgelegd waarom de aandelenportefeuille tot het privévermogen van de man behoren maar dienen te worden verdeeld.
3.54.
De rechtbank wijst de aanspraak van de vrouw op de helft van de waarde van de aandelen van de man bij [bedrijf 2] van € 45.000,- af. Na de betwisting van de man heeft de vrouw niet onderbouwd dat de man aandelen bij zijn oude werkgever [bedrijf 2] heeft. Daarom is dit niet vast komen te staan. Wat er niet is kan de rechtbank niet verdelen. Als blijkt dat de man toch aandelen heeft bij [bedrijf 2] , dan heeft de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwegen of verborgen gehouden. In dat geval verbeurt de man die aandelen volledig aan de vrouw. [15]
De diverse vorderingen van partijen op elkaar
3.55.
Partijen hebben verschillende vorderingen tegen elkaar ingediend. Op de zitting hebben zij afgesproken dat zij die vorderingen tegen elkaar wegstrepen. Daarbij gaat het onder meer over de volgende vorderingen:
-
Het verzoek van de man over de gebruiksvergoeding en de lasten van de woning en de verzoeken van de vrouw over de lasten van de woning:De gebruiksvergoeding waar de man aanspraak op maakt [16] wordt weggestreept tegen de gebruikers- en eigenaarslasten die de vrouw betaalt (behoudens de vermogensvormende aflossing op de hypothecaire geldlening). Met de eigenaarslasten wordt bedoeld de hypotheekrente (564,10 per maand) en de gemeentelijke belastingen (inclusief OZB en rioolrechten) en waterschapsbelasting (1.734,50 per jaar).
  • De verzoeken van partijen over de aanslagen en teruggaven kinderopvangtoeslag over de jaren 2020 tot en met 2022.
  • De overige verzoeken van de vrouw waarbij zij onder meer verwijst naar haar productie 88. Het gaat voor zover de rechtbank begrijpt om: de aanslag IB 2020, de teruggave IB/PVV 2021, de aanslag ZVW 2021-2022, de schuld aan [B] van € 3.750,-, de schuld aan de kinderopvang van € 1.117,-, de achterstallige indexering van de kinderalimentatie van € 334,-, de gelden van in totaal € 1.359,16 die de man heeft opgenomen van de gezamenlijke bankrekening na de peildatum van [echtscheidingsdatum] 2022, de bedragen van € 180,- en € 876,65 die de man naar zichzelf heeft overgemaakt, de bankkosten van € 112,18 over de periode van oktober 2022 tot en met maart 2024 en de ontslagvergoeding van de laatste werkgever van de man.
De rechtbank zal de verrekenvorderingen van partijen dus afwijzen. Dit volgt uit hetgeen zij ter zitting met elkaar hebben afgesproken.
De pensioenverevening
3.56.
Partijen zijn het erover eens dat op het pensioen dat de man bij Nationale Nederlanden (in de overgelegde stukken staan twee polisnummers: [nummer 3] en [nummer 4] ) heeft opgebouwd de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Nu dit uit de wet volgt, hoeft de rechtbank hierover niet te beslissen.
3.57.
De rechtbank zal partijen veroordelen tot het afwikkelen van het pensioen van de man dat hij in Israël zou hebben opgebouwd volgens de vrouw. Hierna wordt dit uitgelegd. De rechtbank begrijpt dat het verzoek van de vrouw doelt op het pensioen dat de man heeft opgebouwd tijdens het huwelijk toen partijen in Israël woonden, dat is in de periode van [trouwdatum] 2019 tot 25 augustus 2020. In deze periode is het Israëlisch recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Partijen moeten het pensioen dat de man heeft opgebouwd volgens het Israëlisch recht en de op dat pensioen betrekking hebbende regels afwikkelen. De rechtbank zal partijen daartoe veroordelen. De rechtbank kan geen andere concretere beslissing nemen over de afwikkeling van het pensioen van de man in Israël, omdat partijen over dat pensioen en de daarop betrekking hebbende regels geen gegevens hebben overgelegd.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.58.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen;
4.2.
stelt de volgende zorgregeling vast:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats] , verblijven:
  • bij de man van maandag na school tot woensdag naar school, bij de vrouw van woensdag na school tot vrijdag naar school en in de even weekenden bij de man van vrijdag na school tot maandag naar school en in de oneven weekenden bij de vrouw van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • in de voorjaarsvakantie: in de even jaren de helft bij de man en de tweede helft bij de vrouw, in de oneven jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man;
  • in de meivakantie: in de even jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man, in de oneven jaren de eerste helft bij de man en de tweede helft bij de vrouw;
  • in de zomervakantie: in de even jaren in de eerste drie weken bij de man en de tweede drie weken bij de vrouw, in de oneven jaren in de eerste drie weken bij de vrouw en de tweede drie weken bij de man;
  • in de herfstvakantie: in de even jaren de eerste helft bij de man en de tweede helft bij de vrouw, in de oneven jaren de eerste helft bij de vrouw en de tweede helft bij de man;
  • in de kerstvakantie: in de even jaren de eerste zeven dagen bij de vrouw en de tweede zeven dagen bij de man, in de oneven jaren de eerste zeven dagen bij de man en de tweede zeven dagen bij de vrouw;
  • tijdens de vakanties brengen en halen partijen de kinderen om 8:30 uur;
  • tijdens de feestdagen loopt de zorgregeling door;
4.3.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingeschreven zullen staan op het adres van de vrouw;
4.4.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te ( [plaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, of tot zoveel eerder als de woning door de vrouw is overgenomen of is verkocht en geleverd aan een derde;
4.5.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 205,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.6.
bepaalt dat de man deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.7.
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
4.7.1.
aan de man wordt toegedeeld:
  • de helft van de saldi van de bankrekeningen genoemd onder 3.47 op 24 oktober 2022, waarbij partijen de gezamenlijke rekeningen opheffen na aanzuivering van de negatieve saldi en waarbij partijen de opheffing van de rekening bij de Hapoalim bank in Israël samen regelen als zij in Israël zijn;
  • de inboedel die de man onder zich heeft, waarbij de vrouw € 5.000,- aan de man moet vergoeden vanwege overbedeling;
  • de ring van de moeder van de man, zonder nadere verrekening;
  • de auto van het merk BMW met kenteken [kenteken] tegen de waarde van € 12.500,-, waarbij de man de helft van € 6.250,- aan de vrouw moet vergoeden vanwege overbedeling;
  • de aandelenportefeuille van de man bij [bedrijf 1] onder nummer [nummer 2] tegen de waarde van € 63.820,- op 24 oktober 2022, waarbij de man de helft van € 31.910,- aan de vrouw moet vergoeden vanwege overbedeling;
4.7.2.
aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de woning aan het adres [adres] te ( [plaats] tegen de waarde van € 1.250.000,-, onder de voorwaarden dat zij de financiering voor de overname binnen vier maanden regelt en bewerkstelligt dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de vrouw bij de overdracht van de woning aan haar de helft van de overwaarde (€ 1.250.000,- verminderd met de hypothecaire geldlening naar de stand in augustus 2024 en verminderd met haar vergoedingsrecht van € 611.411,45) aan de man moet vergoeden, en waarbij de vrouw de notariskosten moet betalen. Als de vrouw niet voldoet aan voornoemde voorwaarden, moeten partijen de woning aan een derde verkopen;
  • de helft van de saldi van de bankrekeningen genoemd onder 3.47 op 24 oktober 2022, waarbij partijen de gezamenlijke rekeningen opheffen na aanzuivering van de negatieve saldi en waarbij partijen de opheffing van de rekening bij de Hapoalim bank in Israël samen regelen als zij in Israël zijn;
  • de inboedel die de vrouw onder zich heeft, waarbij de vrouw € 5.000,- aan de man moet vergoeden vanwege overbedeling;
4.8.
stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van
€ 611.411,45 terzake de schenkingen die zij van haar grootmoeder en ouders heeft ontvangen, te vergoeden uit de overwaarde van de woning;
4.9.
stelt vast dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van
€ 219.642,97 terzake de erfenis van zijn moeder. Dit vergoedingsrecht moet worden verrekend bij de overdracht van de woning;
4.10.
veroordeelt partijen tot het afwikkelen van het pensioen van de man, dat hij in Israël in de periode van [trouwdatum] 2019 tot 25 augustus 2020 heeft opgebouwd, volgens de regels die op dat pensioen van toepassing zijn naar Israëlisch recht;
4.11.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.12.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: draagkracht van de man.
Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:397 lid 2 BW.
4.Bijlage 1: draagkracht van de man.
5.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.
6.Artikelen 10:52 en 10:42 BW.
7.Artikel 3 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
8.Artikel 4 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
9.Artikel 7 lid 1 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
10.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:7714).
11.Artikel 1:99 lid 1 sub b BW.
12.Artikel 1:94 lid 2 onder a BW.
13.Artikel 4:94 BW.
14.Aldus HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:276 (Italiaanse nalatenschap) en HR 21 december 2018, NJ 2019, 25 (Russische nalatenschap).
15.Artikel 3:194 lid 2 BW.
16.Artikel 3:169 BW.