ECLI:NL:RBMNE:2024:2871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/1013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens fiscale schade na nabetaling ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verzoeker had om vergoeding van fiscale schade gevraagd, die hij stelde te hebben geleden als gevolg van nabetalingen van een ziektewetuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker eerder in een procedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het gelijk was gesteld, waarbij het Uwv was veroordeeld tot het herroepen van eerdere besluiten die ten onrechte de uitkering hadden beëindigd. Na de herroeping heeft het Uwv nabetalingen gedaan, maar de verzoeker was van mening dat de schadevergoeding die hij ontving niet voldoende was en heeft een verzoek ingediend voor een hoger schadebedrag.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Uwv bij de berekening van de schade onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker, die stelde dat zijn fiscale schade hoger was dan het door het Uwv toegekende bedrag, niet overtuigend gevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding die het Uwv had toegekend, gebaseerd was op de juiste uitgangspunten en dat de verzoeker niet met objectieve gegevens had onderbouwd dat de schade hoger was dan het toegekende bedrag. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, wat betekent dat de verzoeker geen recht heeft op een terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadeverzoeken en de noodzaak voor verzoekers om hun claims met verifieerbare gegevens te staven. De rechtbank heeft de relevante juridische kaders uiteengezet en bevestigd dat de bestuursrechter bij schadevergoeding zoveel mogelijk aansluit bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1013

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv).

Inleiding

1. In deze zaak beslist de rechtbank op het verzoek van verzoeker om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden fiscale schade op grond het bepaalde in artikel 8:88 en 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingestuurd. Het Uwv heeft hierop met een verweerschrift gereageerd. Verzoeker heeft op dit verweerschrift gereageerd en daarbij nadere stukken ingestuurd. Hierop heeft het Uwv gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het verzoek op 26 maart 2023 op een zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen.

Wat ging er aan het verzoek vooraf?

4. In zijn besluit van 4 februari 2016 heeft het Uwv bepaald dat verzoeker geen recht meer had op een ziektewetuitkering. Het hiertegen door verzoeker ingediende bezwaarschrift heeft het Uwv in zijn besluit van 11 oktober 2016 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. [1] In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank vernietigd. [2] De CRvB heeft geoordeeld dat het Uwv verzoeker ten onrechte geschikt heeft geacht voor de laatst verrichte arbeid en het recht op ziekengeld ten onrechte heeft beëindigd. De CRvB heeft daarom het besluit van het Uwv van 11 oktober 2016 vernietigd. Door zelf in de zaak te voorzien heeft de CRvB daarnaast het besluit van 4 februari 2016 herroepen, zodat het recht op een uitkering alsnog per 4 februari 2016 is voortgezet.
5. Ter uitvoering van deze uitspraak van de CRvB heeft het Uwv, vanwege het recht op voorzetting van de uitkering, op 6 november 2020 besloten om voor de periode van 13 oktober 2017 tot en met 31 oktober 2020 een bedrag van € 22.309,64 aan verzoeker na te betalen. Naar aanleiding van het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft het Uwv in zijn beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 het percentage van arbeidsongeschiktheid van verzoeker bijgesteld naar 80 tot 100%. In verband hiermee heeft het Uwv op 27 augustus 2021 besloten om voor de periode van 13 oktober 2017 tot 31 juli 2021 nogmaals een bedrag na te betalen van € 49.246,25.
6. Deze nabetalingen hebben over de betrokken periode voor verzoeker fiscale gevolgen gehad voor de inkomstenbelasting, het recht op zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Verzoeker heeft in verband hiermee op 4 oktober 2021 schadevergoeding gevraagd aan het Uwv.
7. Met achtereenvolgende besluiten van 7 juni 2022, 27 juni 2022 en 28 september 2022 heeft het Uwv aan verzoeker in totaal een bedrag van € 11.900,-- aan schadevergoeding uitgekeerd. Hieronder is per besluit weergegeven uit welke bestanddelen dit totaalbedrag is opgebouwd.
7.1
In het schadebesluit van 7 juni 2022 heeft het Uwv het volgende bedrag aan schadevergoeding toegekend:
- inkomstenbelasting over 2017 t/m 2021: € 7.194,--
- zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2017 t/m 2020:
€ 816,--
totaal: € 8.010,--
Op grond van dit besluit heeft aan verzoeker een betaling plaatsgevonden van € 8.010,--.
7.2
In het schadebesluit van 27 juni 2022 heeft het Uwv een correctie doorgevoerd op het besluit van 7 juni 2022. Die correctie heeft betrekking op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over het jaar 2018. Het voordeel over dat jaar was minder groot dan eerder berekend, waardoor de schade voor verzoeker hoger was. De besluiten van 7 juni en 27 juni 2022 leiden samen tot de volgende schadevergoeding:
- inkomstenbelasting over 2017 t/m 2021: € 7.194,--
- zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2017 t/m 2020:
€ 1.792,--
totaal: € 8.986,--
Op grond van dit besluit aan verzoeker een betaling plaatsgevonden van € 976,--.
7.3
In het besluit van 28 september 2022 is voor het jaar 2021 het nadeel voor verzoeker in beeld gebracht voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget:
- zorgtoeslag over 2021: € 2.626,--
- kindgebonden budget 2021: __________
€ 288,--
totaal: € 2.914,--
Op grond van dit besluit heeft aan verzoeker een betaling plaatsgevonden van € 2.914,--.
8. Verzoeker is het niet eens met het toegekende schadebedrag en heeft de rechtbank op 3 oktober 2022 verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van een hoger schadebedrag, dat hij begroot op totaal € 28.892,--.
9. In het verweerschrift van 17 mei 2023 heeft het Uwv vastgehouden aan de toegekende schadevergoeding van € 11.900, --. Het Uwv heeft verklaard dat het bij de berekening van de schade de vaste rechtspraak voor het vergoeden van belastingschade heeft toegepast.
10. In zijn reactie van 14 maart 2024 op het verweerschrift, heeft verzoeker nadere stukken overgelegd en aangevoerd hij dat zijn belastingschade hoger uitkomt, namelijk op een bedrag van € 89.010,--.
11. In reactie hierop heeft het Uwv in het aanvullend verweerschrift verklaard dat de overgelegde stukken geen aanleiding geven om het eerdere standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de schade die verzoeker claimt, voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het geldende juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
13. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzoek van verzoeker moet worden afgewezen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij het berekenen van zijn schade onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd of anderszins tot een onjuiste vaststelling van de geleden schade is gekomen. Hierna wordt dit uitgelegd.

Wat is het beoordelingskader?

14. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluit bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor schadevergoeding is vereist dat er een oorzakelijk (causaal) verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat onrechtmatige besluit, dat die schadeposten kunnen worden toegerekend aan het bestuursorgaan dat het desbetreffende besluit heeft genomen. [3]
15. Tussen partijen is niet in geschil dat de schade die verzoeker lijdt, veroorzaakt is door het besluit van het Uwv van 4 februari 2016. In dit besluit heeft het Uwv bepaald dat verzoeker geen recht meer had op een ziektewetuitkering. De CRvB heeft in zijn eerder aangehaalde uitspraak van 26 mei 2020 het in bezwaar genomen besluit van het Uwv van 11 oktober 2016 vernietigd en het besluit van 4 februari 2016 herroepen. Niet in geschil is dat de onrechtmatigheid van het besluit van 4 februari 2016 daarmee een gegeven is. Eveneens is niet in geschil dat de geleden fiscale schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd aan dit besluit is toe te rekenen. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van de geleden schade.
16. De rechtbank overweegt dat fiscale schade als gevolg van een nabetaling in één keer, voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kan komen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schadevergoeding de schuldverzoeker zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren als het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent in deze zaak dat de hoogte van de schade het positieve verschil is tussen de werkelijk ontvangen toeslagen en de werkelijk betaalde belasting enerzijds en de toeslagen waarop verzoeker recht zou hebben gehad en de belasting die hij zou hebben moeten betalen als de periodieke uitkering door het Uwv onverminderd per 4 februari 2016 zou zijn voortgezet anderzijds.
Heeft het Uwv op juiste wijze de schade van verzoeker berekend?
17. Voor het berekenen van de door verzoeker geleden schade heeft het Uwv in zijn besluiten van 7 juni 2022, 27 juni 2022 en 28 september 2022 gebruik gemaakt van de belastinggegevens die verzoeker aan het Uwv heeft overgelegd. Het Uwv heeft over de periode 2017 tot en met 2019 het voordeel dat verzoeker heeft ondervonden vanwege het ten onrechte niet verstrekken van de uitkering, afgezet tegen het nadeel dat verzoeker heeft ondervonden in de jaren 2020 en 2021, waarin een nabetaling heeft plaatsgevonden. Over de jaren 2017 tot en met 2019 heeft verzoeker fiscaal voordeel ondervonden omdat, vanwege het niet verstrekken van de uitkering door het Uwv, verzoeker minder inkomstenbelasting heeft hoeven afdragen en een hoger bedrag aan toeslagen heeft ontvangen dan wanneer de periodieke uitkering door het Uwv zou zijn voortgezet. Het genoten voordeel over de jaren 2017 tot en met 2019 heeft het Uwv afgezet tegen het nadeel dat verzoeker heeft ondervonden in de jaren 2020 en 2021, waarin de nabetalingen hebben plaatsgevonden. Verzoeker heeft deze jaren een hoger bedrag aan inkomstenbelasting moeten afdragen en een lager bedrag aan toeslagen ontvangen, dan wanneer de periodieke uitkering door het Uwv zou zijn voortgezet.
18. Verzoeker is het niet eens met de wijze waarop het Uwv tot het uitgekeerde schadebedrag is gekomen. Hij voert aan dat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met het progressieve belastingstelsel. Hij stelt dat het Uwv niet bereid is zijn financiële schade wegens te hoge inkomstenbelasting te compenseren. Onder verwijzing naar een groot aantal bijlagen stelt verzoeker een schade te hebben gelden van € 28.892,--. In reactie op het verweerschrift heeft verzoeker opnieuw een groot aantal bijlagen ingezonden en gesteld dat de door hem geleden schade € 89.010,-- bedraagt.
19. Voor een veroordeling tot vergoeding van fiscale schade is een concreet en goed onderbouwd schadeverzoek nodig. [4] Verzoeker moet daarbij op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken dat het Uwv bij het bepalen van het schadebedrag onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd of anderszins op onjuiste wijze tot de berekening van het schadebedrag is gekomen. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft de schade die hij stelt te hebben geleden, niet met objectiveerbare of verifieerbare gegevens onderbouwd. Uit de bij zijn beroep meegestuurde bijlagen is op geen enkele wijze een aanknopingspunt te vinden voor een onderbouwing van de door hem beweerdelijk geleden schade. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat het Uwv, met gebruikmaking van de belastinggegevens van verzoeker, op basis van de juiste uitgangspunten en op goede wijze de door verzoeker geleden schade inzichtelijk heeft gemaakt. Het Uwv heeft hierbij wel rekening gehouden met het progressieve belastingstelsel. Met het toekennen en uitbetalen van de geleden schade heeft het Uwv zich bovendien bereid getoond om de schade te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

20. Het verzoek slaagt niet. Dat betekent dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. J.L.W. Broeksteeg in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

Artikel 8:88 van de Awb:

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Artikel 8:89 van de Awb:

1. Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
2. In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
3. De bestuursrechter is in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, niet bevoegd indiende belanghebbende het verzoek heeft ingediend nadat hij ter zake van de schade een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.
4. Zolang het verzoek van de belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is, verklaart de burgerlijke rechter een vordering tot vergoeding van de schade niet ontvankelijk.

Artikel 8:90 van de Awb:

1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

Artikel 8:91 van de Awb:

1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.
2. In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.
3. Indien het verzoek wordt gedaan in hoger beroep beslist de hoger beroepsrechter op het verzoek, tenzij hij het verzoek naar de rechtbank verwijst omdat het naar zijn oordeel behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel 8:92 van de Awb:

1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de verzoeker;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de oorzaak van de schade;
d. een opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;
e. de gronden van het verzoek.
2. Bij het verzoekschrift worden zo mogelijk een afschrift van het schadeveroorzakende besluit waarop het verzoekschrift betrekking heeft, en van het verzoek, bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, overgelegd.
3. Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.RBMNE 26 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2153.
2.CRvB 26 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1136.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.
4.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103 en van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3722.