ECLI:NL:RBMNE:2024:2674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/16/573747 / JE RK 24-629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin met aandacht voor het perspectief van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een netwerkpleeggezin. De rechtbank oordeelt dat het perspectief van [minderjarige] ligt in het pleeggezin, omdat het onvoldoende duidelijk is dat de moeder in staat is om een veilig opvoedklimaat te bieden. De moeder heeft verzocht om [minderjarige] weer volledig bij haar te laten wonen, maar de rechtbank oordeelt dat de zorgen over de stabiliteit en de opvoedcapaciteiten van de moeder nog te groot zijn. De vader steunt de verlenging van de machtiging, maar heeft twijfels over het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank heeft de GI opgedragen om de rol van de ouders in het leven van [minderjarige] verder te onderzoeken. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 december 2024, met de nadruk op het belang van [minderjarige] en de noodzaak van stabiliteit in haar opvoeding. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het perspectiefbesluit van de GI niet kan worden onderschreven, omdat dit meer lijkt op een zorg- en omgangsregeling dan op een daadwerkelijke perspectiefbeslissing. De rechtbank benadrukt dat de GI moet blijven onderzoeken hoe de ouders betrokken kunnen worden in het leven van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/569587 / JE RK 24-168
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Utrecht,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als
belanghebbendenaan:
[moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.M.F. Honders te Rotterdam
[vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. K.R. Koopman te Zeist,
[pleegouders], hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingediend op 31 januari 2024;
  • de brief van de GI van 15 maart 2024 met bijlage;
  • de brief van de pleegouders van 20 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat en een begeleidster, mevrouw [A] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, de heer [B] en mevrouw [C] .
1.3.
De pleegouders hebben de rechtbank voorafgaand aan de zitting per e-mail geïnformeerd dat zij niet op de zitting zullen verschijnen.
1.4.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
1.5.
Partijen zijn op 28 maart 2024 vanaf 12.00 uur in de gelegenheid gesteld om het dictum telefonisch van de rechtbank te vernemen.
1.6.
Op 2 april 2024 heeft de advocaat van de vader twee maal per e-mail verzocht om verduidelijking van het dictum van de rechtbank. De rechtbank heeft de advocaat bericht dat zij hierover geen nadere mededelingen kan doen en dat de uitleg van de beslissing volgt in de schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin, namelijk bij haar oom en tante (vaderszijde).
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 oktober 2022 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 5 januari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor het laatst verlengd tot 29 december 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 oktober 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend. Bij beschikking van 5 januari 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor het laatst verlengd tot 29 maart 2024.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast vraagt de GI de rechtbank om het perspectiefbesluit dat zij over [minderjarige] hebben genomen, te beoordelen.
3.2.
Ten aanzien van deze verzoeken heeft de GI (samengevat) het volgende naar voren gebracht. [instelling] heeft vorig jaar een beoordelingsboog opgesteld om te onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt. In december 2023 is het advies gegeven om [minderjarige] te laten opgroeien bij de pleegouders. Vervolgens heeft de GI besloten dat een aanvullend onderzoek nodig was. De GI heeft daarna op 13 maart 2024 een besluit genomen over het perspectief van [minderjarige] . De GI vindt het in het belang van [minderjarige] dat zij gedeeltelijk opgroeit bij haar moeder en gedeeltelijk bij haar pleegouders. Concreet stelt de GI voor dat [minderjarige] de ene week vanaf donderdag uit school naar haar moeder gaat tot zaterdagochtend. De andere week zou [minderjarige] vanaf donderdag uit school tot maandag naar school bij de moeder kunnen zijn. De overige tijd zal [minderjarige] bij de pleegouders verblijven. De GI handhaaft ondanks dit perspectiefbesluit haar verzoek voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Een machtiging tot uithuisplaatsing biedt de GI de ruimte om [minderjarige] meer of langer bij de pleegouders te laten verblijven indien het niet goed gaat met de moeder.
4.
De standpunten van de ouders
4.1.
De moeder is het niet eens met het standpunt van de GI. Zij wil dat [minderjarige] weer volledig bij haar komt wonen en ook in haar woonomgeving naar school zal gaan. [minderjarige] kan dan af en toe bij de pleegouders logeren. Het gaat goed met de moeder en de redenen waarom [minderjarige] destijds uit huis is geplaatst, zijn nu niet meer aan de orde. De moeder heeft haar leven weer op de rit: er zijn geen schulden meer en er is geen sprake meer van geweld en misbruik. Ook heeft de moeder geen terugval meer gehad. De moeder is in staat om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de volledige zorg voor [minderjarige] .
4.2.
De vader is het eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader kan zich niet vinden in het besluit van de GI over het perspectief van [minderjarige] . [instelling] heeft in december 2023 geadviseerd om [minderjarige] niet meer te laten opgroeien bij de moeder. Daarna heeft de GI de omgangsmomenten met de moeder uitgebreid om nader onderzoek te doen. De vader vraagt zich af wat maakt dat de uitgebreide contactmomenten van de afgelopen twee maanden de door [instelling] benoemde zorgen en concrete ontwikkelingsbedreigingen teniet doen. De vader maakt zich zorgen dat de GI op deze manier een onstabiele basis creëert voor [minderjarige] . Het leven van [minderjarige] speelt zich af in [plaats] , daar gaat zij naar school en daar volleybalt zij ook. Als [minderjarige] doordeweeks ook veel naar moeder gaat, levert dat onrust op voor [minderjarige] . Zij moet dan veel heen en weer reizen. De vader betreurt het daarnaast dat zijn rol in het leven van [minderjarige] geen onderdeel is van het perspectiefbesluit van de GI.

5.De beoordeling

De beslissing

5.1.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin verlengen tot 29 december 2024. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in haar belang. [1]
5.3.
[minderjarige] woont al sinds 31 december 2022 bij de pleegouders. Daarvoor verbleef [minderjarige] regelmatig bij oma (vaderszijde) omdat de moeder herstellende was van haar bipolaire stoornis en psychose. [minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt in de thuissituatie bij haar ouders vanwege de turbulente relatie tussen hen en de persoonlijke en psychische problematiek van de ouders. [minderjarige] is uit huis geplaatst omdat de moeder gedwongen was opgenomen en daardoor niet in staat was om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Ook de vader kon destijds niet voor [minderjarige] zorgen, omdat hij geen vaste verblijfplaats had en er zorgen waren over seksueel overschrijdend gedrag van de vader richting de andere dochters van de moeder.
5.4.
De rechtbank vindt het nodig dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd, zodat zij bij haar oom en tante kan blijven wonen. Hoewel de moeder nu psychisch stabieler is dan ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige] , vindt de rechtbank niet dat [minderjarige] naar de moeder terug kan. Uit het verslag van [instelling] van december 2023, blijkt dat de moeder beperkte vaardigheden heeft om de situatie thuis rustig en stabiel te houden. De moeder pakt niet altijd verantwoordelijkheden op en neemt niet altijd initiatieven om het leven voor [minderjarige] minder complex te maken. De moeder heeft daarnaast een beperkt probleembesef, onvoldoende zelfinzicht en reflecterend vermogen. Dit komt met name naar voren ten aanzien van haar uitspraken over het seksueel misbruik van de vader jegens haar andere dochters en de wijze waarop de moeder hiermee is omgegaan en nu nog steeds omgaat. Dit heeft grote gevolgen gehad voor de zussen van [minderjarige] . Dit roept de vraag op of de moeder risico’s voldoende kan inschatten en [minderjarige] in de toekomst kan beschermen. Ook de GI ziet dat de moeder bij tijden weinig regie neemt in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Dit lijkt te komen door de verminderde draagkracht van de moeder vanwege haar bipolaire stoornis. De moeder moet aangestuurd worden in afspraken die [minderjarige] heeft. Volgens de GI is de moeder niet in staat om volledig te voorzien in alle stabiliteit en verzorging die [minderjarige] nodig heeft. In het pleeggezin gaat het goed met [minderjarige] : zij ontwikkelt zich daar goed en ze vindt het fijn bij [pleegouders] . De moeder staat niet achter het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders. De rechtbank vindt het gelet op deze zorgen nodig om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
Het perspectief van [minderjarige]
5.5.
Naast het verzoek om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, heeft de GI de rechtbank ook gevraagd om het perspectiefbesluit dat zij genomen heeft te onderschrijven. De rechtbank zal in het navolgende uitleggen wat haar oordeel is over dit besluit.
5.6.
Uit de uitspraak van 1 september 2023 van de Hoge Raad [2] volgt dat de GI gedurende de uithuisplaatsing tot het standpunt kan komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. In deze zaak heeft de GI het besluit genomen dat het perspectief van [minderjarige] gedeeltelijk bij haar moeder en gedeeltelijk bij haar pleegouders ligt. Uit de hiervoor genoemde uitspraak trekt de rechtbank de conclusie dat een perspectiefbesluit volgens de Hoge Raad ook aan het rechterlijk oordeel kan worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit. Alle belanghebbenden in deze zaak hebben aangegeven dat zij duidelijkheid willen over het perspectief van [minderjarige] . De rechtbank zal zich hierover dan ook uitlaten.
5.7.
De rechtbank vindt het, met alle betrokkenen, nodig dat [minderjarige] nu duidelijkheid krijgt over waar zij zal opgroeien. Deze duidelijkheid zal ook richting geven aan de wijze van uitvoering en inhoud van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] .
5.8.
De GI heeft het volgende overwogen over het door haar genomen besluit om [minderjarige] zowel bij de moeder als bij de pleegouders te laten opgroeien. Omdat de GI uit het onderzoek van [instelling] te weinig duidelijkheid heeft verkregen over wat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] zijn indien zij bij haar moeder zou wonen, heeft de GI aanvullend onderzoek verricht waarbij [minderjarige] een aantal nachten bij de moeder heeft doorgebracht zodat de draagkracht van de moeder beter onderzocht kon worden. Uit dit onderzoek van twee maanden is volgens de GI gebleken dat [minderjarige] het erg naar haar zin heeft bij haar moeder. Het lukt de moeder goed om voor [minderjarige] te zorgen op de dagen dat zij bij haar is. De school van [minderjarige] ziet ook geen verschil in het gedrag van [minderjarige] als zij bij haar moeder heeft geslapen. [minderjarige] komt goed verzorgd terug bij de pleegouders. De GI ziet ook zorgen en vraagt zich af of de moeder zelfstandig de veiligheid van [minderjarige] nu en in de toekomst kan waarborgen. De moeder kan dit volgens de GI niet alleen: daarvoor is nodig dat alle betrokkenen een ‘dorp’ vormen rondom [minderjarige] waarbij zij eerlijk en open met elkaar moeten communiceren. De pleegouders moeten daarin flexibel zijn en [minderjarige] , als het niet goed gaat met de moeder, langer opvangen. Met deze constructie is het volgens de GI mogelijk dat [minderjarige] zowel bij haar moeder, als bij haar pleegouders opgroeit. De GI vraagt de rechtbank daarom om te beslissen, althans zo begrijpt de rechtbank het verzoek van de GI, dat het perspectief van [minderjarige] er uit bestaat dat zij de ene week vanaf donderdag uit school tot zaterdagochtend bij de moeder verblijft en de andere week vanaf donderdag uit school tot maandag naar school.
5.9.
De rechtbank overweegt hierover allereerst als volgt. Anders dan de GI is de rechtbank van oordeel dat dit door de GI genomen besluit, geen perspectiefbeslissing betreft maar een zorg-/omgangsregeling van [minderjarige] met haar moeder. De rechtbank kan over dit contact, in deze procedure en door middel van dit verzoek, geen beslissing nemen. Het is immers aan de GI om bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te beoordelen in welke mate er contact kan zijn tussen [minderjarige] en de vader en de moeder. Deze afspraken over het contact tussen de ouders en [minderjarige] kan de GI ook in een zorgregeling door de rechtbank laten vastleggen op grond van artikel 1:265f BW.
5.10.
Dat neemt niet weg dat de rechtbank, met de GI, van oordeel is dat een (volledige) uithuisplaatsing van een kind een zeer ingrijpende maatregel betreft die alleen kan worden toegepast als er geen minder zwaarwegende oplossingen zijn om een ontwikkelingsbedreiging van een kind weg te nemen. Dat de GI (meermaals) heeft onderzocht of er voor [minderjarige] mogelijkheden zijn om zowel bij haar pleegouders als bij haar moeder op te groeien, is daarom positief en in lijn met de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Indien en voorzover de GI een oordeel wil van de rechtbank over de vraag of zowel de moeder als de pleegouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kunnen dragen, oordeelt de rechtbank hierover als volgt.
5.11.
Anders dan de GI concludeert, is de rechtbank van oordeel dat op dit moment onvoldoende duidelijk is dat de moeder (in combinatie met de pleegouders) in staat is om voor [minderjarige] een veilig opvoedklimaat te bieden gelet op de conclusies die [instelling] en de GI zelf hebben getrokken op basis van de hiervoor besproken onderzoeken. Het is fijn voor [minderjarige] dat zij regelmatig bij de moeder kan verblijven. De rechtbank vindt de situatie echter nog te pril om nu al verregaande conclusies te kunnen nemen over de vraag of [minderjarige] in de (zeer nabije) toekomst gedeeltelijk bij de moeder kan opgroeien. [minderjarige] heeft pas halverwege januari 2024 voor het eerst gelogeerd bij de moeder. Na een aantal overnachtingen stelt de GI halverwege maart 2024 dat [minderjarige] een groot deel van de tijd bij de moeder zou kunnen verblijven. Het is de rechtbank onduidelijk op basis waarvan de GI deze vergaande conclusie trekt, die recht tegenover de conclusies van [instelling] staat en ook in strijd lijkt te zijn met de zorgen die de GI nog steeds ziet. De rechtbank vindt dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] eerst zorgvuldig opgebouwd moet worden en dat pas na een langere periode bekeken kan worden welke contactregeling past bij het belang van [minderjarige] en bij de draagkracht van de moeder. Een gecombineerd verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders en de moeder in de vorm van het door de GI voorgestelde ‘dorp’ acht de rechtbank op dit moment niet haalbaar. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk welke mensen allemaal deel moeten uitmaken van dit dorp en de rechtbank heeft twijfels of deze mensen al voldoende door de GI bij dit idee zijn betrokken en hier ook achterstaan. Niet alleen zetten de pleegouders grote vraagtekens bij dit idee, ook de moeder zelf accepteert het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders niet. Er is daarbij sprake van een soms moeizame samenwerking waarbij betrokkenen weinig vertrouwen hebben in elkaar. Daar komt bij dat de moeder de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] niet erkent en niet altijd open is in haar communicatie. Bovendien wil zij dat [minderjarige] in haar woonplaats naar school gaat. Daarnaast doet deze constructie ook een groot beroep op de kinderen van de moeder die deels eigen problematiek hebben dan wel niet thuis wonen. Zij krijgen van de GI de verantwoordelijkheid om de psychische gezondheid van moeder te monitoren waarbij zij moeten ingrijpen als het slechter met haar gaat. De GI heeft de rechtbank onvoldoende duidelijk kunnen maken hoe dit systeem de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] die nog steeds aanwezig zijn, voldoende kunnen weggenemen.
5.12.
Gelet op al deze zorgen en gelet op de prille ontwikkeling in de uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de moeder acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om haar perspectief deels bij de moeder en deels bij de pleegouders te bepalen. De rechtbank acht het veel meer in het belang van [minderjarige] dat er nu besloten wordt dat [minderjarige] opgroeit bij haar pleegouders.
5.13.
Dat neemt niet weg dat de GI de komende tijd zal moeten onderzoeken welke rol de moeder én de vader in het leven van [minderjarige] kunnen spelen. Afhankelijk van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek, is een uitgebreide zorgregeling met de moeder, zoals nu door de GI lijkt te worden geopperd, volgens de rechtbank niet uitgesloten.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin tot 29 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 door mr. M.W.V. van Duursen (voorzitter), mr. L.A.C. de Vaan en mr A.C. van Waning, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Hoge Raad 1 september 2023, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2023:1148.