ECLI:NL:RBMNE:2024:2647

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10687455 \ UC EXPL 23-5906
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de geldigheid van een kredietovereenkomst met zakelijke borgstelling en de betrouwbaarheid van een elektronische handtekening

In deze zaak heeft de rechtspersoon naar buitenlands recht, DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP NAAR BELGISCH RECHT N.V., als eiseres opgetreden tegen [gedaagde (voornaam)], die als borg heeft gefungeerd voor een zakelijke kredietovereenkomst. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 4.467,57, vermeerderd met rente, op basis van een kredietovereenkomst die digitaal was ondertekend. De gedaagde betwistte de geldigheid van de overeenkomst, met name de betrouwbaarheid van de gebruikte elektronische handtekening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de methode voor ondertekening voldoende betrouwbaar was, gezien de omstandigheden van het geval en de aard van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiseres grotendeels werden toegewezen, en dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van elektronische handtekeningen in zakelijke transacties en de verantwoordelijkheden van partijen in dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10687455 \ UC EXPL 23-5906 VL/58599
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP NAAR BELGISCH RECHT [eiseres] N.V., handelend als rechtsopvolgster van [onderneming 1] AB, voorheen [onderneming 2] AB handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.N.C. de Kluijver, mr. B.E. Revelman de Vries en C.J. Zaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde (voornaam)] ,
gemachtigde: mr. L.T. Lonis.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde (voornaam)] op 22 augustus 2023 gedagvaard voor de kantonrechter. Op 7 november 2023 heeft [gedaagde (voornaam)] hier schriftelijk op gereageerd. Vervolgens heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald. Met een brief van 7 december 2023 heeft de griffier partijen opgeroepen en medegedeeld dat [gedaagde (voornaam)] zo mogelijk zijn vader [A] mee diende te nemen naar de zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. [eiseres] werd vertegenwoordigd door mr. B.E. Revelman de Vries. [gedaagde (voornaam)] was aanwezig, vergezeld door zijn moeder, [B] . Hij is bijgestaan door mr. L.T. Lonis. In overleg met beide partijen heeft de vader van [gedaagde (voornaam)] via een telehoren-verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen besproken is. Tenslotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
De rechtsvoorganger van [eiseres] , de vennootschap naar Zweeds recht [onderneming 1] AB, biedt of bood in Nederland onder de handelsnaam [handelsnaam] (hierna: [handelsnaam] ) online zakelijke financiering binnen 24 uur aan. Op 16 juni 2021 is, volgens [eiseres] , tussen [handelsnaam] en [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ) een zakelijke kredietovereenkomst met borgstelling (hierna: de kredietovereenkomst) tot stand gekomen voor een kredietbedrag van € 4.000,-. Bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming 3] was op dat moment [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ), waarvan [gedaagde (voornaam)] op dat moment bestuurder en enig aandeelhouder was. [gedaagde (voornaam)] was destijds 20 jaar oud. Hij heeft zich als natuurlijk persoon borg en hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de zakelijke kredietovereenkomst, aldus [eiseres] .
2.2.
[onderneming 3] heeft het bedrag van € 4.000 op haar banrekening ontvangen. Het totaalbedrag dat [onderneming 3] als tegenprestatie maandelijks moest betalen, bestond uit een deel aflossing van € 363,64 en een vast bedrag van € 144,00. [onderneming 3] is in gebreke gebleven met de betaling van twee of meer maandelijkse termijnen en [handelsnaam] heeft haar op 30 oktober 2021 schriftelijk in gebreke gesteld. Aangezien [onderneming 3] niet is overgegaan tot betaling, heeft [handelsnaam] de kredietovereenkomst beëindigd en de resterende schuld in zijn geheel opgeëist. Bij onderhandse akte van 24 augustus 2022 heeft [handelsnaam] de vordering op [gedaagde (voornaam)] verkocht en overgedragen (gecedeerd) aan [eiseres] . Van deze cessie is met een brief van 20 december 2022 mededeling gedaan aan [gedaagde (voornaam)] .
2.3.
[onderneming 4] en [onderneming 3] bieden geen verhaal voor de vordering van [eiseres] . Deze vennootschappen zijn bij besluit van de aandeelhouder van 6 december 2021 ontbonden. De boeken worden bewaard door de laatste bestuurder en/of vereffenaar [onderneming 5] Ltd in het Verenigd Koninkrijk. Op 28 december 2021 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [onderneming 4] B.V. is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
2.4.
Omdat [onderneming 3] geen verhaal biedt is [gedaagde (voornaam)] aangesproken onder de borgstelling.
2.5.
[eiseres] vordert in deze procedure betaling door [gedaagde (voornaam)] van een bedrag van € 4.467,57 aan hoofdsom, een bedrag van € 687,12 aan tot aan de dagvaarding verschenen contractuele rente, verdere contractuele rente van 10% per jaar over de hoofdsom vanaf de dagvaarding tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald en veroordeling van [gedaagde (voornaam)] in de proceskosten.
2.6.
[gedaagde (voornaam)] voert verweer. Hij stelt dat hij op verzoek van zijn vader, die verblijft in de [verblijfplaats] , slechts in naam op papier heeft gefungeerd als bestuurder en aandeelhouder van [onderneming 3] en [onderneming 4] B.V. Hij bestrijdt dat hij de overeenkomst met [handelsnaam] persoonlijk is aangegaan. Hij betwist in het bijzonder dat de overeenkomst persoonlijk door hem, of met zijn hulp en medeweten, (digitaal) is ondertekend. Onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2020:4817) en de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:8755) bepleit [gedaagde (voornaam)] dat de door [handelsnaam] voorgeschreven methode voor elektronische ondertekening van de overeenkomst niet voldoende betrouwbaar is geweest om hem daaraan te kunnen houden. Volgens [gedaagde (voornaam)] is er daarom geen kredietovereenkomst en al helemaal geen borgtochtovereenkomst met [handelsnaam] tot stand gekomen.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen van [eiseres] zullen (grotendeels) worden toegewezen. Dit wordt hieronder toegelicht.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.2.
[eiseres] is een rechtspersoon naar buitenlands recht en haar vordering heeft daarom een internationaal karakter. De kantonrechter dient allereerst te beoordelen of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen en of Nederlands recht van toepassing is.
3.3.
De Nederlandse kantonrechter is bevoegd om te oordelen over deze zaak, omdat [gedaagde (voornaam)] woonplaats heeft in Nederland. [1]
3.4.
Daarnaast is Nederlands recht van toepassing, omdat in de kredietovereenkomst een rechtskeuze is opgenomen voor Nederlands recht. [2]
Er is een kredietovereenkomst met borgstelling tot stand gekomen
3.5.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag de in de kredietovereenkomst opgenomen borgstelling. Het staat vast dat de kredietovereenkomst digitaal namens [gedaagde (voornaam)] is ondertekend. Het is de vraag of [gedaagde (voornaam)] aan die handtekening kan worden gehouden.
3.6.
Artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een gekwalificeerde elektronische handtekening [3] dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening. Van zo’n gekwalificeerde handtekening is in dit geval geen sprake geweest. Voor een geavanceerde elektronische handtekening [4] en een andere elektronische handtekening [5] (hierna: ‘gewone’ elektronische handtekening) geldt dat zij ook dezelfde rechtsgevolgen kunnen hebben als een handgeschreven handtekening, maar alleen indien de methode die voor ondertekening gebruikt is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval, voldoende betrouwbaar is.
(Geavanceerde) elektronische handtekening
3.7.
[eiseres] stelt dat in dit geval een geavanceerde elektronische handtekening is gezet. Een geavanceerde elektronische handtekening vereist (i) verbondenheid aan de ondertekenaar op unieke wijze, (ii) de mogelijkheid van identificatie van de ondertekening, (iii) een hoog vertrouwensniveau door uitsluitende controle van de ondertekenaar en (iv) zodanige verbondenheid aan de ondertekende gegevens, dat elke wijziging achteraf van de gegevens kan worden opgespoord. [6] [gedaagde (voornaam)] betwist dat. De vraag of sprake is van een geavanceerde elektronische handtekening of een ‘gewone’ elektronische handtekening hoeft de kantonrechter in deze zaak niet te beantwoorden. Op grond van artikel 3:15a BW geldt voor beide soorten elektronische handtekeningen immers dezelfde toets om te beoordelen of zij de rechtsgevolgen hebben van een handgeschreven handtekening. De kantonrechter dient in deze zaak dus te beoordelen of de methode voor ondertekening die [handelsnaam] gebruikt heeft, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval, voldoende betrouwbaar is geweest.
De door [handelsnaam] gebruikte methode voor ondertekening was voldoende betrouwbaar
3.8.
Voor de bovenbedoelde toets acht de kantonrechter van belang hoe de overeenkomst van borgtocht en de digitale handtekening tot stand zijn gekomen. [eiseres] stelt dat de kredietovereenkomst met bijbehorende overeenkomst van borgtocht tot stand is gekomen op de bij [handelsnaam] gebruikelijke wijze. Via de website van [handelsnaam] is de aanvraag tot een zakelijke geldlening gedaan. Vervolgens heeft [handelsnaam] een kredietwaardigheidstoets uitgevoerd die bestond uit een controle van het handelsregister, een BKR-toets op de middellijk bestuurder van de B.V. en een controle van de financiële draagkracht. In casu heeft [handelsnaam] meegewogen dat [gedaagde (voornaam)] , naast [onderneming 3] , een baan in loondienst had met een inkomen van ongeveer € 1.600,- netto per maand. Daarbij gaf de BKR-toets geen negatieve codering en leverde het onderzoek door [onderneming 6] (een kredietbeoordelings- en verhaalsbureau) geen negatieve score op. Vervolgens heeft [handelsnaam] gebeld naar het telefoonnummer dat was opgegeven bij de aanvraag van de geldlening. Dit bleek het nummer van de adviseur van [gedaagde (voornaam)] te zijn, waarop [handelsnaam] aan hem heeft gevraagd of [gedaagde (voornaam)] zelf wilde terug bellen. Dit heeft [gedaagde (voornaam)] gedaan, aldus [eiseres] . Van de telefoongesprekken zijn door een medewerker van [handelsnaam] de volgende notities gemaakt:
16.06.2021 12:09 – [naam medewerker] – : Klant heeft lening aangevraagd bij [onderneming 7] VOF. Heeft lening nodig voor extra aanhangwagen. Jong bedrijf, jonge eigenaar. Heeft ook ander bedrijf voor ‘asbestsanering’. Goede BKR. Gebeld. Telefoonnummer van adviseur. Gevraagd of klant terug kan bellen.
16.06.2021 17:09 – [naam medewerker] inkomend telefoongesprek – : klant belde: inkomen is momenteel niet geweldig, net begonnen. Heeft een vaste baan ernaast. Komt op 1600 netto. Geen andere leningen, heeft een lease-auto. Klant weet het niet zeker, maar denkt dat lening nodig is voor BTW van aanhangwagen. […]
Na deze telefoongesprekken is de kredietovereenkomst met borgstelling digitaal ondertekend. Hierbij heeft [handelsnaam] gebruikgemaakt van het identificatiemiddel IDIN: identificeren met je internetbankierencode. Bij onderteken-verzoeken waar IDIN wordt gebruikt, zijn AES signing certificaten standaard, zodat wijzigingen achteraf kunnen worden opgespoord.
3.9.
[gedaagde (voornaam)] betwist dat hij de digitale handtekening heeft gezet of dat deze met zijn hulp en medeweten is gezet. Hij stelt dat de werkwijze door [handelsnaam] onvoldoende zorgvuldig is geweest. Allereerst stelt [gedaagde (voornaam)] dat het niet aannemelijk is dat binnen 24 uur een voldoende toetsbare en aantoonbare verificatie van gegevens heeft plaatsgevonden. De contactgegevens die bij [handelsnaam] zijn genoteerd ( [e-mailadres] en [telefoonnummer] ) zijn namelijk niet van [gedaagde (voornaam)] en zijn ook niet terug te voeren op de uittreksels van de Kamer van Koophandel. Dit had al moeten leiden tot nader onderzoek door [handelsnaam] . Ook het feit dat [gedaagde (voornaam)] ten tijde van de kredietaanvraag slechts 20 jaar oud was, had bij [handelsnaam] een lichtje moeten doen branden. Daarbij is het volgens [gedaagde (voornaam)] bij een kredietovereenkomst met borgstelling gebruikelijk dat al de betrokken, juridisch van elkaar te onderscheiden, partijen (in dit geval [onderneming 3] en [gedaagde (voornaam)] ) afzonderlijk tekenen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Ten slotte legt [gedaagde (voornaam)] een aantal printscreens over waaruit blijkt dat hij de dag voorafgaand aan de overeenkomst en de dag van het tekenen van de overeenkomst de hele dag aan het werk is geweest dan wel in het ziekenhuis was. Daarbij merkt [gedaagde (voornaam)] op dat hij nooit actief betrokken is geweest bij de activiteiten van [onderneming 3] . Hij heeft slechts in naam als bestuurder/aandeelhouder gefungeerd, op verzoek van zijn vader die zelf, om allerlei redenen, geen vennootschap op zijn naam kon hebben. Een verre van probleemloze jeugd maakt dat [gedaagde (voornaam)] beïnvloedbaar is, zeer sterk hecht aan familiebanden en zich in dat kader mogelijk voor een karretje heeft laten spannen.
3.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiseres] beschreven gebruikte methode voor ondertekening (controle van het handelsregister, een BKR-toets, een controle van de financiële draagkracht, onderzoek door [onderneming 6] ) in dit specifieke geval voldoende betrouwbaar is. Hierbij is van belang dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat de genoteerde gegeven (het e-mailadres [e-mailadres] en het telefoonnummer [telefoonnummer] ) van een kennis en zaakwaarnemer van vader waren, dat deze zaakwaarnemer ook regelmatig op de werkplaats van [onderneming 3] aanwezig was en dat [gedaagde (voornaam)] deze zakwaarnemer kende. Weliswaar zijn dit dus niet de gegevens van [gedaagde (voornaam)] zelf, maar de kantonrechter is van oordeel dat ook voldoende is komen vast te staan dat [handelsnaam] telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde (voornaam)] zelf. Uit de tekst van de notities van de telefoongesprekken die een medewerker van [handelsnaam] heeft gemaakt blijkt duidelijk dat het eerste gesprek met de zaakwaarnemer van vader is geweest ( [handelsnaam] belde immers naar diens telefoonnummer) en het tweede gesprek door [gedaagde (voornaam)] is gevoerd (‘klant belde’). Toen de kantonrechter tijdens de zitting aan [gedaagde (voornaam)] vroeg of het mogelijk is dat hij [handelsnaam] heeft teruggebeld, antwoordde hij: ‘weet ik niet’. De kantonrechter neemt daarom aan dat [gedaagde (voornaam)] geen actieve herinnering meer heeft aan het gesprek, maar dat dit gesprek wel heeft plaatsgevonden. [gedaagde (voornaam)] heeft aangevoerd dat hij op 16 juni 2021 de hele dag aan het werk is geweest, maar de printscreens lopen tot 16:30 en het telefoongesprek vond plaats om 17:09. Mogelijk was de werkdag van [gedaagde (voornaam)] toen al afgelopen.
3.11.
Na de telefoongesprekken is de kredietovereenkomst met borgstelling digitaal ondertekend met het programma IDIN. [eiseres] stelt dat bij de gebruikte identificatiemethode gevraagd wordt om de code van je bankrekening, waarover je alleen zelf kan beschikken. [gedaagde (voornaam)] stelt dat hij nooit een bankpas of afschriften heeft gehad van de zakelijke rekening van [onderneming 3] en met deze rekening ook nooit iets heeft gedaan. Hij betwist dat hij codes heeft verstrekt van zijn privé-rekening. De kantonrechter is van oordeel dat niet van belang is of bij de identificatiemethode gevraagd is om de code van de privé bankrekening van [gedaagde (voornaam)] of de bankrekening van [onderneming 3] . Ook in dat laatste geval is de methode voldoende betrouwbaar, aangezien [gedaagde (voornaam)] de (middellijk) bestuurder is van [onderneming 3] en het voor zijn rekening en risico komt als hij derden zoals zijn vader en diens zaakwaarnemer de vrije hand geeft om met de gegevens van de bankrekening te doen wat zij willen.
3.12.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat voor de geldigheid van de kredietovereenkomst en de borgtochtovereenkomst niet vereist is dat twee keer wordt getekend. De borgstelling was opgenomen in de kredietovereenkomst en de persoon die in beide gevallen feitelijk zijn handtekening moest zetten, was [gedaagde (voornaam)] . Uit de tekst van de kredietovereenkomst werd voldoende duidelijk dat ook een borgstelling werd overeengekomen.
3.13.
Gelet op bovenstaande omstandigheden in combinatie met het feit dat het in dit geval gaat om een kredietbedrag dat naar zijn omvang ook past bij een jonge ondernemer die wil starten met levering van kozijnen en opgeeft daarvoor een aanhangwagen nodig te hebben, is de kantonrechter van oordeel dat de door [handelsnaam] gehanteerde methode voor ondertekening voldoende betrouwbaar is. Dit betekent dat het ondertekende document dwingend bewijs oplevert dat de kredietovereenkomst met borgstelling is gesloten. De hoofdsom van € 4.467,57 wordt daarom toegewezen.
Zakelijke of particuliere borgstelling?
3.14.
[gedaagde (voornaam)] stelt verder dat niet sprake is van een zakelijke, maar van een particuliere borgstelling en voert in dit kader enkele verweren.
3.15.
Of sprake is van een zakelijke of particuliere borgstelling moet mede worden beoordeeld aan de hand van het feit of de handelende persoon, [gedaagde (voornaam)] , zeggenschap uitoefende over en financieel belang hadt bij de bedrijfsresultaten van de B.V., [onderneming 3] . [7]
3.16.
Dat is het geval. [gedaagde (voornaam)] was middellijk bestuurder van [onderneming 3] , zodat de zeggenschap over de B.V. bij hem lag. Dat hij die zeggenschap overliet aan zijn vader of diens zaakwaarnemer kan hij niet tegenwerpen aan [handelsnaam] of haar rechtsopvolger. Als enig aandeelhouder was [gedaagde (voornaam)] per definitie degene die de financieel belanghebbende was bij de onderneming van de vennootschap. Het lijkt er op dat [gedaagde (voornaam)] moet opdraaien voor een zakelijke schuld van zijn vader. Het is heel spijtig dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat vader geen enkel verhaal biedt en dat hij zijn zoon financieel niet kan helpen. [gedaagde (voornaam)] is op grond van de persoonlijke familieverhouding door zijn vader overgehaald om mee te werken aan zakelijke plannen waarvan hij zelf de gevolgen niet kon overzien. Op grond van de feiten kan deze borgstelling echter niet als particulier, maar alleen als een zakelijke borgstelling worden gekwalificeerd. De verweren van [gedaagde (voornaam)] die zien op particuliere borgtocht behoeven dus geen bespreking.
Rente
3.17.
[eiseres] vordert een bedrag van € 687,12 aan verschenen rente vanaf 21 november 2021 tot aan de dag van de dagvaarding. De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam] op dat moment een ingebrekestelling aan [onderneming 3] heeft verstuurd, maar nog niet aan [gedaagde (voornaam)] , zodat [gedaagde (voornaam)] op 21 november 2021 nog niet in verzuim verkeerde. De kantonrechter wijst deze vordering daarom af.
3.18.
Verder vordert [eiseres] de (gematigde) contractuele rente van 10% per jaar over de hoofdsom van € 4.467.57 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald. [gedaagde (voornaam)] heeft deze vordering niet betwist. De kantonrechter wijst de vordering toe.
3.19.
De kantonrechter realiseert zich dat [gedaagde (voornaam)] nog jong en beïnvloedbaar is en dat hij de kredietovereenkomst heeft gesloten om zijn vader ter wille te zijn. Dit is een lastige situatie maar die speelt tussen [gedaagde (voornaam)] en zijn vader en kan niet worden tegengeworpen aan [eiseres] . Wel roept de kantonrechter partijen (en vader) op om met elkaar in overleg te treden over een redelijke afbetalingsregeling. De rente van 10% over de hoofdsom is bijzonder hoog, zodat [gedaagde (voornaam)] wellicht niet in staat is de schuld af te betalen en een risico bestaat dat de schuld alleen maar oploopt. Het is daarom verstandig dat [gedaagde (voornaam)] (financiële) hulp zoekt en de kantonrechter vraagt [eiseres] , gezien deze bijzondere situatie, met [gedaagde (voornaam)] mee te denken en hem waar mogelijk tegemoet te komen.
Proceskosten
3.20.
[gedaagde (voornaam)] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 133,77
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.460,77
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde (voornaam)] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.467,57, vermeerderd met 10% rente per jaar vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde (voornaam)] in de proceskosten van € 1.460,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde (voornaam)] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde (voornaam)] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst als het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
Kredietovereenkomst met zakelijke borgstelling. Betwisting elektronische handtekening.
De gebruikte methode voor ondertekening is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval, voldoende betrouwbaar. Daarbij is sprake van een zakelijk krediet. Vorderingen (grotendeels) toegewezen.

Voetnoten

1.Zie artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012, Brussel I bis.
2.Zie artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 593/2008, Rome I.
3.Zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van verordening (EU) nr. 910/2014, Eidas-verordening.
4.Zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening (EU) nr. 910/2014, Eidas-verordening.
5.Zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel 10, van verordening (EU) nr. 910/2014, Eidas-verordening.
6.Zie artikel 26 van verordening (EU) nr. 910/2014, Eidas-verordening.