ECLI:NL:RBAMS:2019:8755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
C/13/662820 / HA ZA 19-264 TV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van digitale handtekening in factoringovereenkomst en borgtocht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, staat de geldigheid van een digitale handtekening centraal in het kader van een factoringovereenkomst en een borgtocht. Eiseres, een financieringsmaatschappij, heeft een overeenkomst gesloten met gedaagde sub 1, een makelaarskantoor, waarbij gedaagde sub 2 en sub 3 zich als borg hebben verbonden. De eiseres stelt dat de gedaagden hun handtekeningen elektronisch hebben gezet, maar de gedaagden betwisten dit en stellen dat zij nooit overeenkomsten hebben gesloten. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de geldigheid van de elektronische handtekeningen, omdat de gebruikte methode niet betrouwbaar genoeg is om identiteitsfraude te voorkomen. De rechtbank draagt eiseres op om bewijs te leveren dat de handtekeningen daadwerkelijk van de gedaagden afkomstig zijn. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiseres de mogelijkheid heeft om getuigen te horen of bewijsstukken over te leggen. De beslissing van de rechtbank is op 11 december 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662820 / HA ZA 19-264
Vonnis van 11 december 2019
in de zaak van
[eiseres] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Rijnbout,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E. van Meulen.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2019 met bijlagen (hierna: producties);
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 11 september 2019, waarin een verschijning van partijen (hierna: comparitie van partijen) is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2019;
  • de brief van 8 november 2019 namens [eiseres] , waarin opmerkingen worden gemaakt over het proces-verbaal.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is een makelaarskantoor in [vestigingsplaats] dat zich onder de handelsnaam [bedrijf 1] bezighoudt met de (ver)koop en (ver)huur van woningen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn middels een holding gezamenlijk bevoegd om [gedaagde sub 1] als bestuurders te vertegenwoordigen.
2.2.
[eiseres] is een financieringsmaatschappij gespecialiseerd in debiteurenfinanciering door middel van factoring.
2.3.
[eiseres] heeft als productie 1 bij dagvaarding een geschrift overgelegd, getiteld ‘OVEREENKOMST TOT KOOP VAN HANDELSVORDERINGEN’ en gedateerd op 24 januari 2019. In dit geschrift staan [eiseres] en [gedaagde sub 1] als ondergetekenden vermeld en dit geschrift is namens [gedaagde sub 1] ondertekend met elektronische handtekeningen op naam van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Dit geschrift luidt, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:

Artikel 5 | Voorwaarden overdracht Vorderingen en garanties
(…)
1.
Op ieder moment dat Verkoper een of meer Vorderingen aan [eiseres] overdraagt garandeert zij dat:
(…)
e.
(…) de gefactureerde diensten en/of werkzaamheden correct zijn uitgevoerd, en dat de afnemer de zaken en/of diensten bewijsbaar rechtsgeldig heeft besteld (…)
f.
de Vordering betrekking heeft op een transactie die rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat er geen belemmering bestaat tot verkoop en levering van de Vordering op afnemer aan [eiseres] ;
(…)
Artikel 10 | Terugbetaling en schadeplichtigheid Verkoper
1.
Indien:
a.
(…)
b.
naar de redelijke beoordeling van [eiseres] sprake is van een inbreuk op één of meer van de garanties als bedoeld in artikel 5 lid 3,
c.
(…) heeft [eiseres] het recht de betreffende Vordering aan Verkoper terug te verkopen (en te retrocederen) tegen betaling, binnen twee (2) dagen, door Verkoper van het volledige factuurbedrag (inclusief omzetbelasting). (…)
(…)
Artikel 12 | Boetebeding, contractuele rente en (buiten)gerechtelijke kosten
Indien Verkoper één of meer van zijn verplichtingen onder deze overeenkomst niet (tijdig) nakomt is deze aan [eiseres] een boete verschuldigd ter hoogte van tweemaal het nominale bedrag van de Vordering(en) waaraan de nietnakoming is gerelateerd. (…)
Over de periode dat Verkoper in verzuim is met het betalen van enig bedrag aan [eiseres] is Verkoper een contractuele rente van een procent (1%) per maand verschuldigd. (…)
Verkoper dient alle buitengerechtelijke en de daadwerkelijk gemaakte gerechtelijke kosten te vergoeden die [eiseres] maakt om nakoming van deze overeenkomst en/of betaling van de Vorderingen te bewerkstelligen. De buitengerechtelijke kosten worden gesteld op vijftien procent (15%) van het te vorderen bedrag (…)
2.4.
Als bijlage bij het in 2.3. bedoelde geschrift is een geschrift overgelegd, getiteld ‘Hoofdelijke aansprakelijkheid’ en gedateerd op 29 januari 2019. In dit geschrift staan ook elektronische handtekeningen op naam van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Dit geschrift luidt, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:

De ondergetekende(n),
***
verklaart/verklaren bij deze kennis te hebben genomen van de overeenkomst tot koop en levering van handelsvorderingen de dato 24 januari 2019 tussen [eiseres] . en [bedrijf 1] , en verbindt/verbinden zich bij deze als hoofdelijk medeschuldenaar(en) voor alle verplichtingen voortvloeiende voor [bedrijf 1] voornoemd uit laatstbedoelde overeenkomst tot koop en levering van handelsvorderingen.
2.5.
Als bijlage bij het in 2.3. bedoelde geschrift is een geschrift overgelegd, getiteld ‘Bewijs van ondertekening’. Dit geschrift luidt, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:

[gedaagde sub 3]IP [IP adres]
Geverifieerd e-mailadres
[e-mailadres] Date 29-01-2019 13:47:41 UTC
[gedaagde sub 2]IP [IP adres]
Geverifieerd e-mailadres
[e-mailadres] Date 29-01-2019 14:39:27 UTC
2.6.
[eiseres] heeft op 30 januari 2019 een bedrag van € 30.000,10 betaald aan [gedaagde sub 1] . Op de daaraan ten grondslag liggende afrekennota en specificatie wordt vermeld dat deze betaling verband houdt met de verkoop en cessie van een vordering van [gedaagde sub 1] op [bedrijf 2] . van in totaal € 46.302,83. [eiseres] heeft een bedrag van € 14.816,91 in depot gehouden en als factorfee een bedrag van € 1.485,82 inclusief btw gerekend.
2.7.
[bedrijf 2] heeft geweigerd de factuur van € 46.302,83 te betalen, omdat zij geen overeenkomst heeft met [gedaagde sub 1] .
2.8.
Namens [eiseres] is [gedaagde sub 1] op 6 februari 2019 gesommeerd om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van € 36.309,46.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat gedaagden bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van:
  • primair: € 67.707,86;
  • subsidiair: € 36.440,75, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand, dan wel de wettelijke (handels)rente, over € 31.485,92 vanaf 19 februari 2019;
  • primair en subsidiair: de proceskosten, waaronder de beslagkosten, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na (betekening van) dit vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. Zij heeft met [gedaagde sub 1] een koopovereenkomst gesloten. Voor de verplichtingen uit deze overeenkomst hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zich verbonden als borg als bedoeld in artikel 7:850 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiseres] vordert primair nakoming van het boetebeding van artikel 12, eerste en derde lid, van de koopovereenkomst. Deze boete bestaat uit een bedrag ter hoogte van tweemaal het nominale bedrag van de vordering op Werk & IK B.V. (2 x € 31.485,92 = € 62.971,84) en een bedrag voor buitengerechtelijke kosten gesteld op 15% van de vordering (0,15 x € 31.485,92 = € 4.736,02). [eiseres] vordert subsidiair nakoming van artikel 10, eerste lid, van de koopovereenkomst, op grond waarvan zij recht heeft op terugbetaling van het factuurbedrag van € 31.485,92, aangezien sprake is van een inbreuk van de garanties als bedoeld in artikel 5, derde lid onder e en f, van de koopovereenkomst. [eiseres] baseert haar primaire rentevordering hierover op artikel 12, tweede lid, van de koopovereenkomst en deze vordering beloopt tot 19 februari 2019 een bedrag van € 218,81. Bij de subsidiair gevorderde hoofdsom is uitgegaan van hetzelfde bedrag en dezelfde grondslag voor de buitengerechtelijke kosten.
3.3.
Gedaagden hebben als verweer het volgende aangevoerd. Zij hebben geen contact gehad met [eiseres] , laat staan overeenkomsten gesloten. Zij betwisten dan ook dat zij hun handtekeningen onder de overgelegde koopovereenkomst en borgtocht hebben geplaatst. [eiseres] heeft onvoldoende gedaan ter verificatie van deze handtekeningen. Vermoedelijk zijn gedaagden onbevoegd vertegenwoordigd door een ex-werknemer. Zij hebben zelf geen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt en zij hebben de overeenkomsten evenmin bekrachtigd. Alleen het door [gedaagde sub 1] onverschuldigd ontvangen bedrag van € 30.000,10, vermeerderd met wettelijke rente, zal dan ook terugbetaald moeten worden. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn onredelijk hoog en staan niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden. De beslagkosten zijn onvoldoende inzichtelijk.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat tussen haar en [gedaagde sub 1] een overeenkomst tot stand is gekomen en dat daarbij een borgtocht is overeengekomen met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Gedaagden hebben dit gemotiveerd betwist. Aangezien [eiseres] zich op de rechtsgevolgen van het bestaan van deze overeenkomsten beroept, te weten nakoming door [gedaagde sub 1] als hoofdschuldenaar of door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als borgen, rust op haar de last om dit bestaan te bewijzen.
4.2.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van het bestaan van de overeenkomsten geschriften overgelegd. Een onderhandse akte heeft op grond van artikel 157, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tussen partijen in beginsel dwingende bewijskracht. Op grond van artikel 156, eerste lid, Rv is een akte een ondertekend geschrift dat bestemd is om tot bewijs te dienen. De door [eiseres] overgelegde geschriften zijn bestemd om tot bewijs te dienen van hetgeen tussen partijen is overeengekomen en zijn voorzien van elektronische handtekeningen. Op grond van artikel 3:15a BW heeft een elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening als de methode die voor ondertekening is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.
4.3.
[eiseres] heeft in dit verband gesteld dat zij de volgende werkwijze heeft gevolgd. Zij is telefonisch en per e-mail benaderd door iemand die zich voordeed als een werknemer van [gedaagde sub 1] . Naar aanleiding van dit contact heeft [eiseres] besloten aan [gedaagde sub 1] een aanbod te doen. Zij heeft daartoe in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gecontroleerd wie de bestuurders zijn van [gedaagde sub 1] . [eiseres] heeft e-mailcontact gehad met een of meer personen die zich voordeden als deze bestuurders. Zij heeft tijdens dit contact verzocht om kopieën van de identiteitsbewijzen van de bestuurders en een kopie van de bankpas van [gedaagde sub 1] . Na ontvangst van deze kopieën heeft [eiseres] per e-mail aan haar contactpersonen overeenkomsten toegestuurd. Deze heeft zij namens de bestuurders elektronisch ondertekend per e-mail retour ontvangen. De daarbij gebruikte e-mailadressen heeft [eiseres] geverifieerd aan de hand van het IP-adres van [gedaagde sub 1] .
4.4.
Gedaagden hebben de door [eiseres] beschreven werkwijze onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ervan uit zal worden gegaan dat [eiseres] deze heeft gevolgd. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat [eiseres] de nodige moeite heeft gedaan om te verifiëren of zij met de bevoegde vertegenwoordigers van [gedaagde sub 1] te maken had. Het staat echter ook vast dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten op geen enkel moment direct persoonlijk contact is geweest tussen [eiseres] aan de ene kant en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan de andere kant, terwijl dit de eerste keer was dat partijen zaken met elkaar deden. Hoewel geen enkele ondertekeningsmethode bestand zal zijn tegen alle mogelijke vormen van misbruik, levert de door [eiseres] gevolgde methode een groot risico op van misbruik door personen die de beschikking hebben over de e-mailadressen en de bankgegevens van een vennootschap en over de persoonsgegevens van haar bestuurders. Een dergelijke vorm van identiteits-fraude is bij volledig digitale handelsbetrekkingen een voorzienbaar en niet te verwaarlozen risico. Om de identificatie bij een elektronische handtekening te waarborgen, kan gebruik gemaakt worden van een gekwalificeerde of geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3:15a BW. Het is niet gesteld of gebleken dat [eiseres] daarvan in dit geval gebruik heeft gemaakt.
4.5.
In het licht van de hierboven genoemde omstandigheden en gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekeningen in dit geval werden gebruikt, te weten het aangaan van een overeenkomst op grond waarvan grote geldbedragen konden worden – en ook daadwerkelijk werden – overgemaakt onder dreiging van een stevig boeteregime en een borgtocht op grond waarvan de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk werden voor de nakoming van deze verstrekkende overeenkomst, kan de door [eiseres] gevolgde methode van ondertekening niet als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt.
4.6.
Gelet op het bovenstaande kunnen de door [eiseres] overgelegde geschriften niet als onderhandse akten worden aangemerkt en hebben deze geschriften geen dwingende maar vrije bewijskracht. In het licht hiervan en gelet op de stellige ontkenning van de ondertekening door gedaagden, wordt geoordeeld dat [eiseres] tot op heden nog niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Zij heeft echter wel een algemeen bewijsaanbod gedaan, zodat zij zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat de door haar overgelegde geschriften zijn ondertekend door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
4.7.
Als zij slaagt in haar bewijsopdracht, dan zal komen vast te staan dat er een koopovereenkomst en een borgtocht tot stand zijn gekomen, en ligt haar primaire vordering, aangezien er geen beroep is gedaan op matiging van de boete, voor toewijzing gereed.
4.8.
Als zij niet slaagt in haar bewijsopdracht, dan zal niet kunnen worden vastgesteld dat er overeenkomsten tot stand zijn gekomen. De vorderingen tot nakoming van de koopovereenkomst en de borgtocht zullen dan worden afgewezen. In dat geval ligt de door [eiseres] op de zitting geformuleerde, meer subsidiaire vordering aan het adres van [gedaagde sub 1] tot terugbetaling van het onverschuldigd aan haar betaalde bedrag van € 30.000,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim, te weten 9 februari 2019, wel voor toewijzing gereed. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ligt in dat geval overigens voor afwijzing gereed, aangezien [eiseres] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat de gemaakte kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een herhaalde aanmaning en het doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel. Een beoordeling van de overige nevenvorderingen wordt aangehouden tot het eindvonnis.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat de elektronische ondertekening van het geschrift getiteld ‘OVEREENKOMST TOT KOOP VAN HANDELSVORDERINGEN’ en gedateerd op 24 januari 2019, en van het geschrift getiteld ‘Hoofdelijke aansprakelijkheid’ en gedateerd op 29 januari 2019 (beide overgelegd als productie 1 bij dagvaarding) afkomstig is van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 januari 2020voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat [eiseres] , als zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat [eiseres] , als zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden februari 2020 tot en met april 2020 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.R.J. van Wel in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220;
5.6.
bepaalt dat
partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.