In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die werkzaam was bij haar vader's bedrijf, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een Ziektewet-uitkering aangevraagd na haar ontslag, maar het Uwv weigerde deze uitkering op basis van een vermeende benadelingshandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres frauduleuze handelingen heeft verricht, maar oordeelt dat deze handelingen niet het directe gevolg waren van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kon voorzien dat haar handelingen zouden leiden tot arbeidsongeschiktheid en dat het Uwv de uitbetaling van de ZW-uitkering ten onrechte heeft geweigerd. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de kosten van rechtsbijstand vergoed moeten worden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een benadelingshandeling, omdat de gedragingen van eiseres niet het voorzienbare gevolg waren van haar arbeidsongeschiktheid.