ECLI:NL:RBMNE:2024:2402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag forensenbelasting door eiser tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een beroep tegen een aanslag forensenbelasting. Eiser, die sinds 2018 een perceel met woonark bezit in de gemeente Wijdemeren, was het niet eens met de opgelegde aanslag van € 1.965,- voor het belastingjaar 2022. De aanslag was gebaseerd op een nieuwe heffingssystematiek die door de gemeente was ingevoerd, waarbij de forensenbelasting werd vastgesteld op 0,25% van de WOZ-waarde van het belastingobject. Eiser stelde dat hij al andere belastingen aan de gemeente betaalde en vond het onduidelijk waarvoor hij met de forensenbelasting bijdroeg aan de gemeentelijke voorzieningen.

De rechtbank behandelde het beroep op 23 februari 2024 en overwoog dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om de hoogte van de forensenbelasting te bepalen. De rechtbank concludeerde dat de heffingssystematiek niet in strijd was met de wet en dat er geen sprake was van een onredelijke belastingheffing. Eiser had geen recht op een lagere aanslag, omdat de gemeentelijke bevoegdheid om belasting te heffen ruim is en de hoogte van de aanslag niet als een buitensporige last kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners in de heffing van forensenbelasting gerechtvaardigd was, omdat niet-ingezetenen geen financiële bijdrage uit het gemeentefonds ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting gehandhaafd bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren

(gemachtigden: B.A. Schras en M. Afkir).

Inleiding

1. Met het besluit van 28 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder voor het belastingjaar 2022 een aanslag forensenbelasting opgelegd [1] , voor het belastingobject [belastingobject] ter hoogte van € 1.965,-. De waardepeildatum is 1 januari 2021.
2. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar met de uitspraak op bezwaar van 30 maart 2023 (de bestreden uitspraak) ongegrond verklaard.
3. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Inhoud bestreden uitspraak (in essentie)

5. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag forensenbelasting gehandhaafd. De bedoeling van de forensenbelasting is mensen die relatief veel in een gemeente verblijven, maar geen ingezetenen zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan de voorzieningen van die gemeente. Het betreft een bijdrage aan de algemene voorzieningen en niet het één op één verhalen van de kosten.
6. Het staat de gemeenteraad vrij de hoogte van de forensenbelasting te bepalen. De gemeenteraad heeft voor het belastingjaar 2022 bepaald dat de hoogte van de forensenbelasting 0,25% van de Woz-waarde van het belastingobject bedraagt. Met een minimum in 2022 van € 350,- en een maximum van € 3.000,-. De hoogte van de forensenbelasting is volgens verweerder correct vastgesteld.

Beroepsgronden (in essentie)

7. Eiser is het niet eens met de opgelegde aanslag forensenbelasting. Hij bezit sinds 2018 een perceel met woonark in de gemeente [gemeente], waar hij 6 tot 8 maanden per jaar verblijft. De rest van het jaar verblijft eiser in [woonplaats].
8. In 2023 is opeens een nieuwe belasting opgelegd, namelijk de forensenbelasting. Het gaat om een hoog bedrag van € 1.965. Het is voor eiser onduidelijk voor welke voorzieningen hij meebetaalt via deze belasting. Hij betaalt namelijk al sinds 2019 diverse andere belastingen aan de gemeente [gemeente].
9. Eiser betaalt weliswaar geen roerende zaakbelasting voor zijn woonark, wat inwoners van de gemeente [gemeente] wel moeten, maar de forensenbelasting die hij moet betalen ligt een stuk hoger. De forensenbelasting bedraagt voor het belastingjaar 2022 namelijk 0,25% van de Woz-waarde, terwijl de roerende zaakbelasting maar 0,1148% van de Woz-waarde bedraagt. Dit terwijl eiser minder in de gemeente verblijft dan inwoners van de gemeente, zo stelt eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Het percentage aan geheven forensenbelasting
10. Verweerder heeft met ingang van het belastingjaar 2022 de heffingssystematiek voor forensenbelasting gewijzigd. De staffelmethode is losgelaten en er is overgegaan op een heffingsmaatstaf, die uitgaat van een vast percentage van de Woz-waarde van het object. Het belastingjaar waar het in deze procedure over gaat is 2022. Verweerder heeft hierover in de op dat moment geldende verordening opgenomen dat als heffingsmaatstaf 0,25% van de Woz-waarde van het object wordt aangehouden met een minimum van € 350,- en een maximum van € 3.000,-. [2]
11. De rechtbank overweegt dat de gemeentelijke bevoegdheid om belasting te heffen in dit geval ruim is. Dat maakt dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de forensenbelasting. De Gemeentewet laat de gemeente vrij in het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting. Uit de rechtspraak volgt dat het tarief van de forensenbelasting afhankelijk gesteld mag worden van de Woz-waarde van het object. [3] De hoogte van de Woz-waarde ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Dit kan daarom als een gegeven worden aangenomen. Verder ziet de rechtbank in de hoogte van de aanslag geen grond om een individuele buitensporige last aan te nemen. Het is niet gebleken dat sprake is van een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
12. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, in de gemeente gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van deze bevoegdheid heeft verweerder gebruik gemaakt door een soortgelijke bevoegdheid op te nemen in de eigen Verordening. [4]
13. Het onderscheid dat daarmee in de Verordening wordt gemaakt tussen inwoners en niet-inwoners, stemt overeen met het onderscheid dat op dit punt wordt gemaakt in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, een wet in formele zin. Gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Grondwet kan dit onderscheid daarom niet worden getoetst aan het discriminatieverbod dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. [5] Wel kan het onderscheid worden getoetst aan de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel allereerst van belang is of uitgegaan kan worden van gelijke gevallen. Dit laatste wordt niet aangenomen indien er relevante verschillen zijn. In dit kader is van belang dat het om twee verschillende gemeentelijke belastingen gaat (onroerende zaakbelasting versus forensenbelasting) voor verschillende groepen mensen. Verweerder heeft ter zitting verduidelijkt dat de gemeente voor mensen die niet in de gemeente staan ingeschreven geen financiële bijdrage krijgt uit het gemeentefonds, maar wel voor ingezetenen. Ook niet-ingezetenen die langere tijd per jaar in de gemeente verblijven maken gebruik van algemene voorzieningen, deze moeten dus ook ten bate van hen bekostigd worden. Dit terwijl verweerder voor hen niet dezelfde bijdrage ontvangt. De rechtbank concludeert dat sprake is van relevante verschillen. Om deze reden kan geen schending van het gelijkheidsbeginsel worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Bij deze uitkomst is geen plaats voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet, de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2022 en het Raadsbesluit van 16 december 2021.
2.Artikel 4, tweede lid, Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2022.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1094.
4.Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2022 (gemeenteraad Wijdemeren).
5.Uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:917.