ECLI:NL:RBMNE:2024:2350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
10768329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van proceskosten na onbetaalde zorgverzekeringsfacturen en rechtsgeldige aanmaning per e-mail

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde die in betalingsachterstand verkeerde voor zijn zorgverzekering. De gedaagde had een betalingsachterstand laten ontstaan voor het eigen risico van twee behandelingen, wat leidde tot een dagvaarding door Menzis. Tijdens de procedure heeft de gedaagde het openstaande bedrag van € 730,61 betaald, maar Menzis heeft de procedure voortgezet om de proceskosten te vorderen. De gedaagde was van mening dat Menzis onterecht de procedure had voortgezet, omdat hij nooit had ingestemd met communicatie uitsluitend per e-mail en dat een aanmaning per brief noodzakelijk was geweest.

De kantonrechter oordeelde dat Menzis erop mocht vertrouwen dat de gedaagde per e-mail benaderd kon worden, aangezien hij zelf zijn e-mailadres had doorgegeven. De rechter stelde vast dat de aanmaningsbrief rechtsgeldig was verzonden en voldeed aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde had de mogelijkheid om de procedure te voorkomen door tijdig te betalen, maar had dit nagelaten. Daarom werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 646,21 bedroegen, met een termijn van veertien dagen voor betaling. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10768329 UC EXPL 23-7262 KX/61312
Vonnis van 3 april 2024
inzake
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Wageningen,
verder ook te noemen Menzis,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 16 september 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord van 29 november 2023;
- de conclusie van repliek met eisvermindering van 22 december 2023, met producties;
- de conclusie van dupliek van 31 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] en zijn partner hebben een zorgverzekering bij Menzis. [gedaagde] heeft een betalingsachterstand laten ontstaan voor het eigen risico voor twee behandelingen. Daarom heeft Menzis hem gedagvaard. Zij vorderde aanvankelijk het openstaande bedrag van [gedaagde] . Tijdens de procedure, op 28 november 2023, heeft [gedaagde] het openstaande bedrag, vermeerderd met een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en rente, alsnog aan Menzis betaald. Het ging in totaal om € 730,61.
2.2.
Menzis heeft na deze betaling haar vordering verminderd. Zij vordert nu alleen nog dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de proceskosten te betalen. Menzis merkt daarbij op dat [gedaagde] € 8,78 meer heeft betaald dan nodig was. Daarom mag € 8,78 van haar in mindering worden gebracht op de gevorderde proceskosten, als die worden toegewezen.
2.3.
[gedaagde] is het er niet mee eens dat Menzis de procedure voortzet vanwege de proceskosten. Hij voert aan dat hij er nooit mee heeft ingestemd dat Menzis hem alleen per e-mail benadert en dat Menzis de proceskosten niet had hoeven maken als zij [gedaagde] (ook) een aanmaning per brief had gestuurd. De kantonrechter begrijpt dit verweer zo, dat e-mails kennelijk eerder aan [gedaagde(-s)] aandacht ontsnappen dan papieren post, zodat de achterstand eerder zou zijn ingelost als Menzis (ook) een aanmaning per brief zou hebben gestuurd. Dan zou deze procedure niet nodig zijn geweest. In de optiek van [gedaagde] heeft Menzis de proceskosten nodeloos veroorzaakt. Daarom moeten de proceskosten volgens hem voor rekening van Menzis blijven.
2.4.
Dit verweer slaagt niet, waardoor [gedaagde] de proceskosten van Menzis moet betalen. Dat wordt als volgt toegelicht.
Menzis mocht erop vertrouwen dat zij [gedaagde] per e-mail berichten kon sturen
2.5.
[gedaagde] erkent dat hij een betalingsachterstand bij Menzis had. Hij betwist niet dat hij de facturen, betalingsherinneringen en een aanmaning (de zogenoemde veertiendagenbrief) heeft ontvangen, maar meent dat deze post ten onrechte alleen per e-mail is verstuurd, terwijl hij erop had vertrouwd dat hij (ook) per gewone post geïnformeerd zou worden door Menzis.
2.6.
Maar [gedaagde] heeft zelf zijn e-mailadres aan Menzis doorgegeven. Menzis mocht er daarom op vertrouwen dat zij [gedaagde] per e-mail berichten kon sturen. Als [gedaagde] toch (ook) per post benaderd had willen worden, had het op zijn weg gelegen om dat expliciet aan Menzis te laten weten. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Hij heeft naar eigen zeggen bewust niet gereageerd op een e-mail van Menzis uit 2021 over digitale post, maar uit dit niet reageren kan niet de conclusie worden getrokken dat Menzis had moeten begrijpen dat zij [gedaagde] niet meer per e-mail diende te benaderen, al was het maar omdat deze manier van communicatie steeds gangbaarder wordt.
De aanmaning van Menzis aan [gedaagde] is rechtsgeldig
2.7.
Overigens blijkt uit vaste rechtspraak dat een aanmaningsbrief in digitale vorm mag worden verzonden [1] , zoals Menzis heeft gedaan. Ook om die reden mocht Menzis (facturen, herinneringen en) de aanmaningsbrief per e-mail verzenden, zo lang zij niet expliciet van [gedaagde] had gehoord dat hij dergelijke post niet per e-mail wilde ontvangen en dit laatste is dus niet gebeurd.
2.8.
Voor de volledigheid voegt de kantonrechter hier nog aan toe dat de aan [gedaagde] gestuurde aanmaningsbrief inhoudelijk voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 5 en 6 van het Burgerlijk Wetboek. Geconcludeerd moet dus worden dat hij op de juiste manier is aangemaand over het openstaande bedrag en dat hij daarmee ook de in rekening gebrachte (en inmiddels betaalde) vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
[gedaagde] heeft te laat betaald om een procedure te voorkomen
2.9.
Menzis heeft tegelijk met de dagvaarding uitgelegd dat [gedaagde] de procedure nog kon voorkomen door het gevorderde bedrag voor de eerste roldatum alsnog te betalen. Een dag nadat de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend heeft de echtgenote van [gedaagde] daarover nog gebeld met het deurwaarderskantoor. In dat gesprek is ook besproken dat [gedaagde] het gevorderde bedrag voor de eerste roldatum van 1 november 2023 kon betalen.
2.10.
Als [gedaagde] de vordering op dat moment zou hebben betaald, had de dagvaarding niet aangebracht hoeven te worden bij de kantonrechter en dan zou geen griffierecht verschuldigd zijn geworden. [gedaagde] heeft pas betaald nadat Menzis het griffierecht al verschuldigd was geworden. Dat komt voor zijn risico.
Conclusie
2.11.
Menzis had een terechte – en erkende – vordering op [gedaagde] , die ondanks rechtsgeldige aanmaning niet tijdig is voldaan. Menzis had het recht om [gedaagde] vervolgens te dagvaarden. De dagvaarding leidt tot extra (proces)kosten, maar [gedaagde] is erop gewezen dat hij die extra kosten kon beperken door de vordering vóór de eerste zittingsdatum te betalen. Dat heeft hij niet gedaan en daarom moet hij de proceskosten van Menzis vergoeden.
De kantonrechter is het wel met [gedaagde] eens dat de polisbladen en facturen al bij dagvaarding door Menzis overgelegd hadden kunnen worden, dat zou een schriftelijke ronde hebben gescheeld. Daarom wordt geen salarispunt toegekend aan de dagvaarding. De kosten aan de zijde van Menzis worden begroot op:
- dagvaarding € 130,49
- griffierecht € 322,00
- salaris gemachtigde € 135,00 (1 punt x tarief € 135,00)
- nakosten
€ 67,50
Totaal € 654,99
2.12.
Hierop moet de door [gedaagde] te veel betaalde rente van € 8,78 in mindering worden gebracht (zie nummer 2.2.).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] in de (resterende) proceskosten van € 646,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5389 r.o. 4.5.2. en Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 r.o. 3.6.