Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Academie voor Haptonomie [vestigingsnaam],
1.Het verloop van de procedure
- voorrnoemde dagvaarding, tevens bevattende de grieven en wijziging eis met productie;
- de memorie van grieven van 15 augustus 2017, waaraan voornoemde dagvaarding als productie is gehecht;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek.
2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 5325241 CV EXPL 16-5177)
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
tevens per e-mail [email-adres]”. Bij dagvaarding in eerste aanleg is als productie 3 (ook overgelegd als productie HB1 bij memorie van grieven) overgelegd een uitdraai van het e-mailbericht aan [geïntimeerde] . Dit e-mailbericht van 26 april 2016 is gezonden naar het hiervoor genoemde e-mailadres en wel, naar het hof begrijpt, om 17.25 uur. In dit e-mailbericht is vermeld dat bijgaand wordt gezonden
“(…) een scan van de brief van 26 april 2016 die ook reeds per gewone post aan u is verzonden. Ik verzoek u van de inhoud en de daarin vervatte sommatie goede nota te nemen.” [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg niet aangevoerd dat het e-mailbericht naar een onjuist e-mailadres is gestuurd noch dat de brief van 26 april 2016 niet zou zijn bijgevoegd. Het hof merkt overigens op dat het e-mailbericht waarvan [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd dat dit door haar is ontvangen van de Academie (productie 1 bij conclusie van antwoord/productie 2 conclusie van dupliek) als adres waar het bericht naartoe is gestuurd, op de wat dat betreft net leesbare productie 2 conclusie van dupliek als adres van [geïntimeerde] een ander adres vermeldt dan het adres waarnaar de advocaat van de Academie het e-mailbericht van 26 april 2016 heeft gestuurd. Het adres op genoemde productie 2 conclusie van dupliek is een “gmail.com” adres. De mail die de advocaat heeft gestuurd, is gezonden naar een “hotmail.com” adres. [geïntimeerde] heeft in haar conclusie van antwoord in nr. 12 expliciet gereageerd op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft hierbij echter alleen aangevoerd dat de vermeende kosten zien op werkzaamheden ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak en dat dit kosten zijn waarvoor de artikelen 237-240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. In de memorie van grieven merkt de Academie in nr. 4.2 expliciet op dat [geïntimeerde] op 26 april 2016 schriftelijk (zowel met een brief per post als per e-mail) is gesommeerd.
“
3.5.1. Wanneer de schuldeiser jegens een consument-schuldenaar aanspraak maakt op betaling van buitengerechtelijke incassokosten op de voet van art. 6:96 BW, rusten op de schuldeiser de stelplicht en de bewijslast dat aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die stelplicht omvat, gelet op het antwoord op vraag (a),dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief (op zijn laatst) heeft ontvangen.(vet, hof)“.