Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
MARIA JOSEPHA COOLS, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [onderneming 1] B.V.,
2.
HENDRIK DULACK,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [onderneming 1] B.V.,
1.[gedaagde sub 1] GMBH & CO. KG,
[gedaagde sub 2] LIMITED,
JOCHEN SEDLITZ, in zijn hoedanigheid van Insolvenzverwalter in het faillissement van [onderneming 2] GmbH,
MARIA JOSEPHA COOLS, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [onderneming 3] B.V.,
5.
HENDRIK DULACK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [onderneming 3] B.V.,
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
€ 10.000.000,-. Zij verwijzen daarvoor naar een e-mail van 22 maart 2019, waarin de advocaat van Sedlitz aan [A] schrijft:
“der Bestätigung eines niederländischen Kollegen, dass die [onderneming 1] trots des Antrags / Verfahrens (?) in den Niederlanden berechtigt ist, die Forderungen gegen die [onderneming 2] einzuziehen.”Voor zover met deze zinsnede lopende faillissementsaanvragen van [onderneming 1] in Nederland zijn bedoeld – Sedlitz weerspreekt dat en de e-mail van de “
niederländischen Kollegen”ontbreekt – kan daaruit in ieder geval geen wetenschap van [gedaagde sub 1] c.s. worden afgeleid. Hieruit volgt hooguit wetenschap van Sedlitz . De blote stelling van de curatoren ter zitting dat “in het wereldje” bekend was dat het faillissement van [onderneming 1] was aangevraagd, is in het licht van de betwisting van [gedaagde sub 1] c.s. ook niet voldoende om wetenschap van [gedaagde sub 1] c.s. aan te kunnen nemen.
konbetalen. Dat er betalingsproblemen waren bij [onderneming 3] blijkt ook niet uit de door de curatoren in randnummer 2.3.7 van de conclusie van repliek aangehaalde passages uit de faillissementsaanvraag van [onderneming 2] . In die passages wordt slechts beschreven dat
“die Schuldnerin”( [onderneming 2] ) aan
“der Gläubigerin”( [gedaagde sub 2] ) heeft laten weten niet over voldoende liquide middelen te beschikken om haar schulden af te betalen, dat pogingen om de garantie van
“die Garantiegeberin”( [onderneming 3] ) af te dwingen tot dat moment vruchteloos zijn gebleven en dat er juridische stappen zullen worden ondernomen tegen “
die Garantiegeberin” maar dat dit veel tijd kost en de uitkomst juridisch en financieel onzeker is. Concrete aanknopingspunten voor financiële problemen bij [onderneming 3] zijn in die passages niet te vinden.
€ 1.765.790,- door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] al surseance van betaling aan [onderneming 1] was verleend. Dit heeft echter plaatsgevonden na 4 april 2019 en is daarom niet relevant voor de vraag naar de wetenschap van benadeling (zie 4.19).