ECLI:NL:RBMNE:2024:2165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
10871360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst tot het geven van zwemlessen en de toepassing van opzegtermijnen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, hierna te noemen [eiser], en twee gedaagden, hierna samen te noemen [gedaagde c.s.]. De zaak betreft een overeenkomst voor het geven van zwemlessen aan de minderjarige dochter van [gedaagde c.s.]. De overeenkomst werd op 13 september 2021 gesloten, maar [gedaagde c.s.] hebben deze op 31 januari 2023 opgezegd, terwijl een nieuwe lesperiode zou beginnen. [Eiser] vorderde betaling voor de zwemlessen, maar [gedaagde c.s.] betwistten de vordering op grond van de opzegtermijn en de algemene voorwaarden die als onredelijk bezwarend werden beschouwd.

De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht is, zoals bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW. Dit houdt in dat de wettelijke bepalingen over opzegging en loon van toepassing zijn. De kantonrechter concludeerde dat de opzegtermijn van vier weken in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. De vordering van [eiser] werd afgewezen, omdat er geen rechtsgrond was voor de betaling van de zwemlessen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde c.s.].

De uitspraak is van belang voor de bescherming van consumenten in overeenkomsten van opdracht, waarbij de kantonrechter de bepalingen in de algemene voorwaarden heeft getoetst aan de wettelijke vereisten en de bescherming die de wet biedt aan consumenten. De uitspraak verwijst ook naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10871360 \ UC EXPL 24-185
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: TeRecht deurwaarders,
tegen
1.
[gedaagde sub 1] , ZOWEL IN PRIVÉ ALS IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINDERJARIGE [minderjarige],
te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2] , ZOWEL IN PRIVÉ ALS IN HAAR HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINDERJARIGE [minderjarige],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het over gaat

2.1.
[gedaagde c.s.] hebben op 13 september 2021 met [eiser] een overeenkomst gesloten voor het geven van zwemlessen aan hun toen 4 jarige dochter [minderjarige] . [eiser] geeft les in 10-weekse periodes met de bedoeling dat uiteindelijk de zwemdiploma’s A, B en C worden gehaald. In de periode dat [minderjarige] bij [eiser] zwemles heeft gehad, heeft zij geen zwemdiploma behaald.
2.2.
[gedaagde c.s.] hebben de overeenkomst op 31 januari 2023 opgezegd, terwijl begin februari 2023 een nieuwe 10-weekse periode zou beginnen. Volgens [eiser] was te laat opgezegd, omdat in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden (hierna: AV) staat dat vier weken voorafgaand aan een nieuwe periode moet worden opgezegd (artikel 8.2). De “nieuwe periode” genoemd in artikel 8.2. AV hangt kennelijk samen met het bepaalde in artikel 8.1. AV. Daarin staat:
De 10-weekse periodes worden tot en met het C-diploma stilzwijgend verlengd.
2.3.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] in deze procedure betaling vordert van de zwemlessen die [minderjarige] zou hebben gehad in de 10-weekse periode die inging op of omstreeks 1 februari 2023. Weliswaar wordt in de incassostukken een periode van november 2022 tot april 2023 wordt genoemd, maar in de dagvaarding wordt gesproken over een zwemkaart van 26 januari 2023 die 5 dagen na 31 januari 2023 in zou gaan voor een bedrag van € 220 en wordt betaling van dit bedrag gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Ook [gedaagde c.s.] gaan hiervan uit in hun verweer.
2.4.
[gedaagde c.s.] zijn het niet eens met de vordering. Volgens hen is er geen grond voor betaling van de gevorderde hoofdsom omdat de opzegtermijn in combinatie met de verlengingsregeling in artikel 8 van de algemene voorwaarden voor consumenten als [gedaagde c.s.] onredelijk bezwarend is. [gedaagde c.s.] hebben in dat verband de nietigheid van artikel 8.1. AV ingeroepen op grond van artikel 6:233 aanhef onder a jo artikel 6:236 sub j BW.

3.Het oordeel van de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] afwijzen omdat er geen rechtsgrond is voor de betaling van zwemlessen tot een bedrag van € 220. Hierna wordt, onder verwijzing naar de voor dit soort zaken richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 2023 [1] , uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
De overeenkomst is een overeenkomst van opdracht
3.2.
[eiser] heeft zich door het sluiten van de overeenkomst verbonden om tegen betaling werkzaamheden te verrichten, te weten het geven van zwemlessen aan [minderjarige] gedurende bepaalde lesperiodes. Er is dus sprake van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW. Dat betekent dat op de overeenkomst de wettelijke bepalingen over opzegging (artikel 7:408 BW) en loon (artikel 7:411 BW) van toepassing zijn. Die bepalingen zijn op grond van artikel 7:413 BW van dwingend recht.
Bij overeenkomsten van opdracht mag een opzegtermijn van maximaal één maand worden bedongen.
3.3.
[gedaagde c.s.] waren als consument gerechtigd de overeenkomst op elk moment op te zeggen. [2] Artikel 7:413 lid 2 BW staat er niet aan in de weg dat een opzegtermijn wordt overeengekomen en een opzegtermijn van maximaal één maand is niet onredelijk bezwarend. [3]
Er mag een vergoeding worden overeengekomen voor het geval wordt opgezegd, maar die mag niet meer bedragen dan het loon over de opzegtermijn.
3.4.
Op grond van de overeenkomst is voor iedere 10-weekse periode van zwemlessen een vergoeding verschuldigd. [gedaagde c.s.] hebben de overeenkomst opgezegd voor aanvang van de verlengde 10-weekse periode dus voordat de opdracht om zwemlessen te geven in die periode was volbracht. In beginsel heeft [eiser] op grond van art. 7:411 lid 1 BW dan recht op het loon over de opzegtermijn, ook als [gedaagde c.s.] gedurende de opzegtermijn geen gebruik hebben gemaakt van de zwemlessen. Dat is, gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst, redelijk omdat [eiser] zich beschikbaar heeft gehouden om de werkzaamheden waartoe de opdracht verplicht, uit te voeren, daarvoor kosten heeft gemaakt en de vrijgehouden plek in de regel niet onmiddellijk door een ander kind kan worden ingevuld. Een opzegging brengt dus niet (onmiddellijk) mee dat [eiser] minder kosten maakt. [4]
Maar in dit geval is meer vergoeding bedongen dan het loon over de maximale opzegtermijn en dat is oneerlijk. [eiser] heeft daarom helemaal geen recht op loon over de opzegtermijn
3.5.
Artikel 8.1 en 8.2 AV komen er, in onderlinge samenhang bezien, op neer dat als niet tijdig, met in achtneming van een opzegtermijn van 4 weken, wordt opgezegd, een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het loon over 10 weken zwemles. De bepalingen wijken dus ten nadele van [gedaagde c.s.] af van het bepaalde in artikel 7:408 BW en 7:411 BW. Art. 7:408 BW en art. 7:411 BW bieden de minimaal vereiste bescherming van de consument, zijn van dwingend recht en behelzen een door de wetgever gemaakte belangenafweging. Het is de bedoeling van de wetgever dat een met die bepalingen strijdig beding als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee als oneerlijk in de zin van het Unierecht (Richtlijn 93/13). Dat betekent dat de kantonrechter het bepaalde in de artikel 8.1 en 8.2 AV zelfs ambtshalve buiten toepassing moet laten. [5] Het verweer van [gedaagde c.s.] treft dus doel.
3.6.
De kantonrechter is niet bevoegd om de overeenkomst aan te vullen door in plaats van het bepaalde in artikel 8.1 en 8.2 AV de vordering toe te wijzen voor het mindere, te weten het loon dat verschuldigd zou zijn geweest over de opzegtermijn van 4 weken. Het is namelijk vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de rechter overeenkomstig art. 6 lid 1 Richtlijn 93/13 niet bevoegd is om een overeenkomst waarin een oneerlijk beding buiten toepassing is gelaten, aan te vullen door een bepaling van nationaal recht in de plaats te stellen van het oneerlijke beding. [6] Dat betekent dat de vordering in hoofdsom moet worden afgewezen en dat de nevenvorderingen dat lot delen.
Proceskosten
3.7.
Omdat [eiser] ongelijk krijgt zal zij in de proceskosten van [gedaagde c.s.] worden veroordeeld. Die kosten begroot de kantonrechter op € 80 (2 punten keer tarief € 40) voor haar gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 80, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op17 april 2024.
DS 1286

Voetnoten

2.Art. 7:408 lid 1 BW
3.Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 367-368 en het bepaalde in art. 6:236, onder j BW en art. 6:237 onder k en o BW.
4.ECLI:NL:HR:2023:198, punt 3.6.2
5.ECLI:NL:HR:2023:198, punt 3.8.1 t/m 3.8.5
6.ECLI:NL:HR:2023:198 punt 3.10 en HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, rov. 3.5, HvJEU 21 december 2016, gevoegde zaken C-154/15, C-307/15 en C-308/15, ECLI:EU:C:2016:980, punt 56-61 en HvJEU 27 januari 2021, gevoegde zaken C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia), punt 62-64