Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats 1] , eiser
Inleiding
Overwegingen
- [adres 2] , verkocht op 1 juli 2021 voor € 435.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 3 oktober 2022 voor € 467.500,-;
- [adres 4] , verkocht op 31 maart 2022 voor € 450.058,-;
- [adres 5] , verkocht op 5 juli 2021 voor € 319.000,-.
Recht van overpad
[adres 6]. Zo beschikt zijn woning over energielabel C, daar waar bijvoorbeeld de woning aan
[adres 6]energielabel A heeft. Volgens eiser is energie momenteel de grootste kostenpost voor een woning met een lager label en is dat niet terug te zien in de WOZ-waarde. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de transactie van de woning aan [adres 6] , die onlangs is verkocht voor € 325.000,-. Eiser stelt dat deze transactie een lagere waarde voor zijn woning onderbouwt, omdat beide woningen identiek zijn en zijn gebouwd door dezelfde bouwmaatschappij met dezelfde materialen. Eiser stelt daarbij dat de woningen qua grootte en indeling gelijk zijn aan elkaar. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geen rekening gehouden met dit transactiecijfer.
[adres 6]twee keer is verkocht waarvan de laatste keer met transactiedatum 6 maart 2023. Volgens de heffingsambtenaar is het tijdsverloop tussen de geldende waardepeildatum, 1 januari 2022, en die transactiedatum te groot. De heffingsambtenaar wijst dan nog op de eerdere transactie uit oktober 2022 en wijst daarbij op de omstandigheden dat de woning in sterk gedateerde staat is verkocht en dat dit geen hoekwoning betreft maar een rijwoning. Ook heeft deze woning geen garage. De heffingsambtenaar volgt de taxateur in de beslissing om deze transactie niet mee te nemen in de onderbouwing van de waarde van onderhavige. Volgens de heffingsambtenaar zijn de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar en valt uit de verkoopprijzen af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
Conclusie en gevolgen