ECLI:NL:RBMNE:2024:2038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
16/177282-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door verwurging met een schoenveter in een zorginstelling

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 juli 2022 in Utrecht heeft geprobeerd om een verpleegkundige te verwurgen met een schoenveter. De verdachte, die onder invloed van een psychische stoornis handelde, heeft doelbewust en met voorbedachten rade gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte op het om het leven brengen van de aangeefster bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en heeft daarnaast een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen voor een bedrag van 1000 euro aan immateriële schade. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van het delict op de aangeefster. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat behandeling in een forensische setting noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/177282-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2022, 20 december 2022, 14 maart 2023, 6 juni 2023, 24 augustus 2023, 30 oktober 2023, 24 januari 2024 en 21 maart 2024.
Op 30 oktober 2023 is de zaak (gedeeltelijk) inhoudelijk behandeld. Aanwezig waren verdachte en haar raadsvrouw mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda. Tevens zijn op die terechtzitting als deskundigen gehoord dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater, dr. M. ten Berge, psycholoog en S. Roelofs, reclasseringswerker. Ter terechtzitting is toen besloten het onderzoek te schorsen omdat het noodzakelijk was dat de rechtbank nader werd ingelicht over de psychische en persoonlijke toestand van verdachte op dat moment. De deskundigen hebben vervolgens aanvullend gerapporteerd over het huidige toestandsbeeld van verdachte.
De inhoudelijke behandeling van de zaak is op 21 maart 2024 hervat en afgerond.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. Andeweg, naar voren hebben gebracht.
Tevens zijn op die terechtzitting als deskundigen gehoord dr. Elzakkers en S. Roelofs, voornoemd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 13 juli 2022 in Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om [benadeelde] , al dan niet met voorbedachten rade, om het leven te brengen door een schoenveter om haar hals/nek strak te trekken;
subsidiair
op 13 juli 2022 in Utrecht opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd [benadeelde] zwaar te mishandelen door een schoenveter om haar hals/nek strak te trekken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging moord wettig en overtuigend te bewijzen.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken onder paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voorbedachte raad, dan wel opzet van verdachte om aangeefster van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De standpunten van de verdediging worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken onder paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter zitting van 24 oktober 2022, zakelijk weergegeven:
Ik weet wel nog wat er is gebeurd. Veter om de nek. Ik had al zes keer gezegd dat ik stemmen hoorde die mij vertelden om iemand te vermoorden.
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , genummerd PL0900-2022203991-5, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 juli 2022 was ik werkzaam als verpleegkundig medewerker op de locatie van de [instelling] te Utrecht. Omstreeks 14.20 uur betrad ik de kamer van een patiënt [verdachte] , geboren op [1998] [
de rechtbank begrijpt: verdachte]. Ik zag dat ze een schoenveter in haar handen vasthield. Ik zag dat ze overeind kwam en ging staan. Ik hoorde haar zeggen: "Ik wil iemand vermoorden." Ik zei tegen haar: "We willen het veilig houden. Als je spullen hebt waarmee jezelf of anderen iets aan wilt doen, lever ze dan in." Ik wilde haar kamer uitlopen. Ik zag dat zij de weg blokkeerde en mij belette om de kamer te verlaten. Ik zag dat toen zij voor mij stil stond, zij de schoenveter over mijn hoofd heen gooide en op mijn nek terecht kwam. Ik vroeg: "Wil je de schoenveter loslaten?". Ik zag en hoorde dat dit geen effect had. Ik zag en voelde dat zij de veter strak om mijn nek aantrok. Ik voelde een snijdende pijn om mijn nek. Ik kreeg geen lucht en kon niet meer ademhalen. Ik voelde dat ik duizelig werd. Ik raakte in paniek en ik moest onmiddellijk hulp hebben. Ik heb tot twee keer over de alarmknop ingedrukt. Met mijn laatste adem heb ik om hulp geroepen naar mijn collega's. Toen deze de kamer in kwamen rennen, zag en voelde ik dat [verdachte] de veter nog strakker om mijn nek aantrok. Mijn collega's hebben mij vervolgens bevrijd. Door het aantrekken van de veter heb ik striemen op mijn nek en voel ik het op mijn huid branden. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 220725.1012.17222, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stelde per mail enkele aanvullende vragen aan aangever [benadeelde] , waarop zij antwoordde:
Ik heb [verdachte] [
de rechtbank begrijpt: verdachte] voor het eerst ontmoet op het dakterras van afdeling [afdeling] van [instelling] . Zij had op dat moment de schoenveter uit haar rechterschoen in beide handen. Ik heb haar toen aangegeven dat als zij zichzelf of anderen hier iets mee aan wil doen, zij de spullen bij mij in moet leveren. Ze stond een paar minuten later op, ging dicht achter mij staan en zei dat zij iemand wilde vermoorden. Ik heb aangegeven dat als zij de behoefte heeft om anderen of zichzelf iets aan te doen, zij de middelen daarvoor bij mij in moet leveren. [verdachte] gaf hierop geen antwoord en liep dicht achter mij naar kantoor, waar ik haar medicatie aanbood. Zij reageerde hier niet op, verliet de ruimte en is weer naar het dakterras gelopen. Af en toe heb ik gekeken hoe het met [verdachte] ging en eenmaal benadrukt dat als ik iets voor haar kan betekenen, ik dichtbij ben en zij mij altijd op mag zoeken. Toen ik later alleen haar kamer binnen was gegaan
stond zij op vanuit de houding op de grond. Zij ging voor de deur staan en gaf aan iemand te willen vermoorden. Ik heb haar gewezen op het gesprek eerder die morgen waarin ik aan had gegeven met haar te willen praten en dat als zij de behoefte heeft om anderen of zichzelf iets aan te doen, zij de middelen hiervoor in moet leveren. [verdachte] haalde de schoenveter uit een van haar handen en legde dit los mijn nek heen. [3] Toen heb ik nogmaals de veiligheid voor anderen en voor zichzelf benadrukt, waarna [verdachte] de schoenveter aantrok. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022203991-2, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 juli 2022 kwamen wij ter plaatse bij [instelling] . Wij spraken met de medewerker die een patiënt zou hebben geprobeerd te wurgen met een touw en wij hoorden haar het volgende zeggen:
- Ik hoorde [verdachte] [
de rechtbank begrijpt: verdachte] de hele dag al zeggen dat zij iemand wilde vermoorden;
- Ik heb meerdere keren tegen [verdachte] gezegd dat dit niet de manier van communiceren is;
- Ik en een arts waren met [verdachte] in gesprek, maar kwamen niet in contact met haar;
- Ik zag haar staan met een schoenveter;
- Ik vertelde [verdachte] weer dat ik dit geen normale manier van omgang vind;
- Ik voelde en zag dat [verdachte] de schoenveter om mijn nek deed;
- Ik vertelde [verdachte] nogmaals dat ik dit niet normaal vind;
- Ik voelde dat [verdachte] de schoenveter heel strak trok;
- Ik voelde dat [verdachte] niet los liet en de schoenveter heel strak om mijn nek trok;
- Ik zag dat er meerdere collega's van mij moesten helpen om [verdachte] los te maken. [5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , genummerd PL0900-2022203991-6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 juli 2022 was ik werkzaam als verpleegkundige op de locatie van
[instelling] te Utrecht. Omstreeks 14.20 uur zag ik mijn collega [benadeelde] [
de rechtbank begrijpt: [benadeelde]] in een confrontatie met een patiënt. Ik zag dat deze patiënt met beide handen een veter vasthield die om de nek van [benadeelde] was aangetrokken. Ik zag dat de veter strak om de nek was aangetrokken. Ik zag en hoorde dat [benadeelde] naar adem hapte en nauwelijks lucht binnen kreeg. Ik probeerde de handen los te trekken van de patiënt. Het kostte mij grote moeite omdat de patiënt met gebalde vuisten de veter vasthield. Toen ik probeerde om [benadeelde] te bevrijden, zag en voelde ik dat de patiënt de veter nog strakker probeerde aan te trekken, uiteindelijk lukte het mij om met grote moeite [benadeelde] vrij te krijgen uit de verwurging. [6]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , genummerd 220727.1302.17222, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij [instelling] . Op 13 juli 2022 was ik in dienst op de afdeling en hoorde ik een alarmknop afgaan. Ter hoogte van één van de deuren hoorde ik de stem van [benadeelde] .
Ik hoorde haar roepen: ‘ik ben hier, help’. Haar stem kwam vanuit de kamer van een patiënt.
Haar stem klonk heel zacht, ik hoorde haar stem pas toen ik ter hoogte van de deur was.
Ik deed de deur open en zag dat de patiënt en [benadeelde] op ongeveer 1,5 meter van de deur stonden. [7] Ik zag dat de patiënt met de rug naar de deur stond. [benadeelde] en de patiënt stonden neus aan neus. Ik zag dat de patiënt een koord tegen de nek van [benadeelde] aan had gelegd. Ik zag dat [benadeelde] met één hand probeerde om het koord los te trekken, maar dit lukte haar niet. lk sommeerde de patiënt om het koord los te laten, maar ik zag dat de patiënt het koord juist strakker om de nek van [benadeelde] deed. Met meerdere mensen hebben wij vervolgens [benadeelde] moeten bevrijden. Het kostte ons veel moeite om dit te doen. Wij moesten op een gegeven moment de handen van de patiënt vinger voor vinger afpellen. [8]
Bewijsoverwegingen
Voorbedachten rade
Vast staat dat verdachte op 13 juli 2022 een schoenveter om de hals van aangeefster [benadeelde] heeft gedaan. Eveneens staat vast dat verdachte deze veter strak om de nek van aangeefster heeft getrokken. Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten ziet de rechtbank zich – gelet op het verweer van de verdediging – voor de vervolgvraag geplaatst of verdachte dit heeft gedaan ‘met voorbedachten rade’. Hiertoe is aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat sprake is van een plan of een van te voren genomen besluit van verdachte om aangeefster om het leven te brengen. Het handelen van verdachte werd bepaald door de stemmen in haar hoofd. Het psychotische toestandsbeeld van verdachte is een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachten rade, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [9]
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Aangeefster verklaart dat verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde feit meermaals heeft geuit dat ze iemand wilde vermoorden. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat ze al zes keer had aangegeven dat ze stemmen hoorde die haar vertelden dat ze iemand moest vermoorden. Aangeefster treft verdachte eerder op de dag en ziet dat verdachte op dat moment al een schoenveter uit een van haar schoenen heeft gehaald en ze deze in haar hand heeft. Terwijl aangeefster dit ziet zegt verdachte tegen aangeefster dat ze iemand wil vermoorden. Aangeefster heeft verdachte meermaals gezegd dat als ze iemand iets wil aandoen met de schoenveter ze deze veter moet inleveren. Hier heeft verdachte niet op gereageerd. Wanneer aangeefster later op de dag bij verdachte op haar kamer komt, heeft verdachte nog steeds een schoenveter in haar handen. Verdachte zegt dan wederom tegen aangeefster dat zij iemand wil vermoorden. Verdachte gaat vervolgens voor de deur staan en blokkeert zo de doorgang voor aangeefster. Vervolgens doet verdachte de schoenveter om de nek van aangeefster en trekt deze strak aan. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte (kennelijk) gedurende een langere periode die dag het vooropgezette plan had aangeefster van het leven te beroven. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Verdachte heeft verklaard dat zij stemmen hoorde die haar hebben verteld dat ze iemand moest vermoorden. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank hierin geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. De rechtbank ziet in de psychische problematiek van verdachte ook geen reden om aan te nemen dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld. Uit verschillende deskundigenrapportages blijkt dat verdachte nog wel weerstand kon bieden aan de stemmen in haar hoofd. Deskundigen geven aan dat verdachte, ten tijde van het ten laste gelegde, het verzet tegen de stemmen in haar hoofd had gestaakt. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte nog in staat was bewust een keuze te maken. Verdachte handelde dus weliswaar onder invloed van een psychische stoornis, maar heeft ook in deze toestand doelbewust en overdacht gehandeld, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is dus niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Opzet op de dood
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard en concludeert dat verdachte dus geen voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster had. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte meermalen heeft gezegd dat ze iemand wilde vermoorden en vervolgens naar dit verlangen heeft gehandeld door een schoenveter om de nek van aangeefster strak te trekken. Het is zeker mogelijk om een ander op deze manier door verwurging om het leven te brengen. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is er dus niet sprake van een absoluut ondeugdelijk middel. Verdachte heeft haar plan alleen niet kunnen voltooien omdat er tijdig hulp kwam. Aangeefster heeft verklaard dat zij een snijdende pijn voelde, geen lucht kreeg, niet kon ademhalen en duizelig werd. Zij voelde paniek, moest onmiddellijk hulp hebben en heeft tot twee keer toe de alarmknop ingedrukt. Het kostte meerdere toegesnelde collega’s grote moeite om aangeefster uit de greep van verdachte te bevrijden. De schoenveter hield verdachte zodanig strak aangetrokken dat getuige [getuige 2] de handen van verdachte vinger voor vinger heeft moeten afpellen om aangeefster uit de greep van verdachte te bevrijden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit handelen van verdachte zodanig gericht op het beoogde gevolg, te weten het om het leven brengen van aangeefster, dat het opzet van verdachte hiermee bewezen is.
Bewezenverklaring poging moord
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met haar handelen opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om aangeefster [benadeelde] van het leven te beroven door een schoenveter om haar nek strak aan te trekken en zo haar ademhaling heeft belet.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 juli 2022 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die voornoemde [benadeelde] heeft gewurgd door een schoenveter om de nek van die [benadeelde] strak te trekken en met dat voorwerp die hals dicht te drukken en dicht gedrukt te houden en hierdoor de ademhaling van die [benadeelde] heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 631 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Primair verzoekt de verdediging om voor verdachte een zorgmachtiging in het kader van de Wet Forensische Zorg af te geven. Subsidiair heeft de verdediging aan de rechtbank verzocht om aan verdachte enkel een maatregel tot terbeschikkingstelling (verder: tbs-maatregel) met voorwaarden op te leggen zonder een gevangenisstraf. Indien de rechtbank over gaat tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging verzoekt de verdediging om toepassing te geven aan artikel 37a lid 2 Wetboek van Strafrecht en dus aan verdachte geen verdere straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst en de omstandigheden van het feit
Verdachte heeft geprobeerd om aangeefster te verwurgen met een schoenveter. Indien omstanders niet hadden ingegrepen had dit voor aangeefster dodelijk kunnen aflopen. Het handelen van verdachte moet voor aangeefster een zeer bedreigende en traumatische ervaring zijn geweest. Uit de verklaring van aangeefster en haar vordering tot schadevergoeding blijkt dat de psychische impact op aangeefster groot is. Aangeefster heeft pijn, ademnood en paniek ervaren en dacht dat zij het niet zou overleven. Bijzonder ernstig is dat verdachte aangeefster heeft aangevallen terwijl zij als verpleegkundige haar werk deed en verdachte wilde helpen. Een dergelijk feit veroorzaakt ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Professionals in de zorg moeten hun werk kunnen doen zonder dat zij voor hun leven hoeven te vrezen.
Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit weegt de rechtbank niet in haar voor- dan wel nadeel.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van meerdere ten behoeve van verdachte opgemaakte deskundigenrapporten, te weten:
  • de rapporten van 4 oktober 2022, 6 maart 2023 en 2 januari 2024, opgemaakt door dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater;
  • de rapporten van 10 maart 2023 en 5 januari 2024, opgemaakt door dr. M. ten Berge, psycholoog;
  • de rapporten van 15 december 2022 en 11 januari 2024, opgemaakt door respectievelijk S. Roelofs en S.C. Pruis, reclasseringswerkers.
Rapporten psychiater Elzakkers en psycholoog Ten Berge
Uit deze rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een ernstige post traumatische stress stoornis (PTSS), anorexia nervosa, restrictieve type gedeeltelijk in remissie en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De stemmen die verdachte hoort passen bij de combinatie van een ernstige PTSS en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Diagnostisch lijken deze stemmen het best geduid te kunnen worden in het kader van de hiervoor genoemde problematiek en niet zozeer vanuit een psychotische stoornis. Verdachte geeft aan dat deze stemmen moeilijk te negeren zijn, maar dat deze haar gedrag niet volledig sturen. In dat licht bezien stellen de deskundigen dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed werd door haar complexe en ernstige problematiek, maar dat dit niet van dien aard was dat verdachte in het geheel geen invloed meer had op haar eigen gedrag. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat als (matig tot) hoog. Vooral de ernstige psychische stoornis en persoonlijkheidsstoornis met cognitieve, affectieve en gedragsmatige instabiliteit werken risico verhogend. In de kindertijd was er geen sprake van problematisch gedrag maar wel van problematische omstandigheden. Na de kindertijd is ernstig slachtofferschap geweest en er is sprake van suïcidaliteit. Deze factoren verhogen deels zelf en deels via de ontwikkeling van PTSS en borderline persoonlijkheidsstoornis het recidive risico op geweld. Zowel in het verleden, nu, als in de toekomst zijn er problematische leefomstandigheden. Betrokkene heeft geen werk of vaste dagbesteding en ze zit in een sociaal isolement. Haar zelfbeeld is verlaagd en de behandeltrouw en respons op behandeling is beperkt vanwege haar instabiliteit en beperkte frustratietolerantie. Toekomstige problemen met stress en coping worden verwacht, gezien haar ernstige stoornissen. Een duidelijk behandelplan voor de toekomst ontbreekt. De beschermende factoren zijn onvoldoende om de risicofactoren te neutraliseren. Om dit in te kunnen kaderen is een intensieve klinische behandeling binnen een strikter kader en met een hoger beveiligingsniveau noodzakelijk. Gezien de ernst van de klachten, waaronder de ernstige instabiliteit, zal deze behandeling naar verwachting langere tijd in beslag nemen.
Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt onhaalbaar gezien vanwege het grillige en ongrijpbare gedrag van verdachte, de ernstige instabiliteit, ontregeling, suïcidaliteit en de beperkte/wisselende commitment aan behandeling. De deskundigen stellen dat de behandeling bij de [verblijfplaats] , waar verdachte sinds mei 2023 verblijft, nog niet van de grond is gekomen wegens de instabiliteit van verdachte en haar afwerende houding. Op het moment lijkt de ernst van de pathologie van verdachte een behandeling in het kader van voorwaarden nog in de weg te staan. Te verwachten valt dat dezelfde dynamiek zich ook in de setting van een tbs-afdeling zal herhalen. Bij een tbs-maatregel met voorwaarden wordt dan ook verwacht dat de kans op een omzetting zeer hoog zou zijn, wat tijdsverlies voor de behandeling met zich zou meebrengen.
Gezien de voorgeschiedenis, het verhoogde recidive risico, de moeizame commitment aan behandeling en het gevaar op (snelle) ontregeling is een klinische behandeling binnen een meer beveiligde, forensische setting aangewezen. Beide deskundigen adviseerden in hun rapporten van maart 2023 dat een tbs-maatregel met dwangverpleging de enige passende behandelmogelijkheid voor verdachte zou zijn. Dit komt door de ernstige stoornis van verdachte, het daarmee samenhangende hoge risico op recidive en het feit dat verdachte weinig inzicht en motivatie toont in en voor de behandeling. In de rapporten van januari 2024 blijven deskundigen bij dit advies. Thans blijkt er namelijk nog geen verbetering te zijn in het toestandsbeeld van verdachte en wordt het recidiverisico als (matig tot) hoog ingeschat, waarmee in die zin de noodzaak van een strikter kader en een hoger beveiligingsniveau naar voren komt.
Rapporten reclasseringswerkers Roelofs en Pruijs
In deze rapporten wordt het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld tot hoog. Verdachte is vanuit haar verleden bekend met verbaal en fysiek gewelddadig gedrag terwijl zij opgenomen was. De reclassering concludeert dat behandeling/begeleiding in een voorwaardelijk strafrechtelijk kader niet haalbaar is.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit betekent onder meer dat de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate zal toerekenen. De rechtbank ziet geen reden om, zoals verzocht door de verdediging, nader onderzoek te laten doen naar de psychische problematiek van verdachte, nu er meerdere uitgebreide rapportages liggen en de rechtbank geen reden ziet om aan de conclusies van deze deskundigen te twijfelen.
Oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen om daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. Daarvoor is er in dit geval, zoals uit het voorgaande volgt, geen ander middel dan de plaatsing in een forensische kliniek in het kader van de maatregel tot tbs met dwangverpleging. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van deze maatregel. Aan de wettelijke eisen voor oplegging van de tbs-maatregel met de dwangverpleging wordt voldaan. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit bestond er een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Op een poging moord is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van verdachte nodig is, nu zij, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, haar psychische problematiek en het hoge recidiverisico op (ernstige) geweldsdelicten, een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen
De rechtbank ziet geen mogelijkheid dat de noodzakelijke behandeling in een voorwaardelijk kader gerealiseerd kan worden, nu uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog blijkt dat verdachte een dergelijke behandeling vanwege het gebrek aan inzicht in haar problematiek en het gebrek aan motivatie naar alle waarschijnlijkheid dan niet zal voltooien en dat ook het benodigde hoge beveiligingsniveau van de kliniek en de verwachte lange duur van de behandeling geen andere mogelijkheid openlaat dan het opleggen van tbs met dwangverpleging. De rechtbank begrijpt dat verdachte bepaalde bagage meedraagt door de vele traumatische gebeurtenissen in haar leven. Dit zorgt ervoor dat het moeilijk is voor verdachte om een vertrouwensband op te bouwen met een behandelaar, met als gevolg dat eerder beproefde behandelingskaders reeds hierom weinig kans van slagen hadden. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit gebrek aan vertrouwen niet te wijten is aan onwil van verdachte. Echter, is dit inmiddels wel onderdeel van de problematiek van verdachte en zorgt dit ervoor dat een behandeling in een strikt kader noodzakelijk is. Dit maakt naast het eerder genoemde veiligheidsaspect ook dat de rechtbank van oordeel is dat behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet passend en afdoende zal zijn.
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd aan verdachte ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Wetboek van Strafrecht, te weten poging tot moord. Het voorgaande brengt mee dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd zal zijn.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd kan niet anders dan een gevangenisstraf aan verdachte worden opgelegd. In beginsel volstaat als reactie op dit feit, één van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu verdachte echter verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en ook een tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd ziet de rechtbank aanleiding om de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verkorten. Uit de adviezen van de deskundigen komt duidelijk naar voren dat het belangrijk is dat met de behandeling in het kader van de tbs-maatregel snel kan worden gestart. Dit alles afwegende zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank toekomt aan het toewijzen van de vordering, deze met 50% dient te worden gematigd wegens eigen schuld van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht.
Blijkens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat indien (onder sub b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verbalisanten hebben waargenomen dat de benadeelde partij een rode striem in haar nek had nadat verdachte haar had geprobeerd te wurgen met een schoenveter. [10] De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het feit naast het hierboven genoemde lichamelijk letsel, ook psychische gevolgen heeft gehad. De benadeelde partij werd op haar werk aangevallen en heeft gedacht dat het fout zou aflopen. Ze heeft hierdoor meerdere dagen niet kunnen werken, ze sliep slecht en had onrust in haar lichaam. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank wijst hierbij onder andere op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] waaruit blijkt dat er geen protocol is met betrekking tot veters en/of koorden in [instelling] . [11] Verder ziet de rechtbank geen enkele aanleiding voor de conclusie dat aangeefster op enige wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
De rechtbank acht gelet hierop een vergoeding van € 1000,- [duizend euro] aan immateriële schade billijk en zal de vordering volledig toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 juli 2022 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1000,- [duizend euro], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 631 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde]
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 1000,00 [duizend euro];
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 1000,00 [duizend euro] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. A. Blanke en S.E. Garvelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 13 juli 2022 te Utrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, die voornoemde [benadeelde] heeft gewurgd door een voorwerp (een schoenveter) om de hals/nek van die [benadeelde] strak te trekken en/of (met dat voorwerp) die hals dicht te drukken en/of dicht gedrukt te houden en/of (hierdoor) de ademhaling van die [benadeelde] heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 juli 2022 te Utrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die voornoemde [benadeelde] heeft gewurgd door een voorwerp (een schoenveter) om de hals/nek van die [benadeelde] strak te trekken en/of (met dat voorwerp) die hals dicht te drukken en/of dicht gedrukt te houden en/of (hierdoor) de ademhaling van die [benadeelde] heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 juli 2022 en van 2 november 2022, genummerd 220727.1523.17222, en het in opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 49. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 6.
3.Pagina 14.
4.Pagina 14-15.
5.Pagina 23.
6.Pagina 16.
7.Pagina 21.
8.Pagina 22.
9.Hoge Raad 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, Hoge Raad 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2022203991-7, pagina 10.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 221021.1329.6280, pagina 47.