ECLI:NL:RBMNE:2024:1955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3409
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen zorgtoeslag en hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 28 juni 2023, waarbij zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend, aangezien het bezwaarschrift pas op 21 maart 2023 door verweerder is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 18 november 2022 en 4 maart 2022 was verstreken. Eiser heeft geen geldige reden voor de termijnoverschrijding opgegeven, waardoor de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank stelt vast dat er een telefonische hoorzitting was gepland op 21 juni 2023, maar dat eiser niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder om terug te bellen. Hierdoor heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser heeft afgezien van de hoorzitting. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaar toe te lichten en dat het besluit niet in strijd is met de hoorplicht.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier A. Wilpstra-Foppen, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , België, eiser

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 28 juni 2023, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. Verweerder heeft op 6 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
3. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Zorgtoeslag 2021 en 2022
4. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend.
5. In een zaak die valt onder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), zoals deze zaak, moet een bezwaarschrift worden ingediend binnen zes weken na de datum waarop dat besluit is genomen of - als het besluit pas later bekend is gemaakt - binnen zes weken na de datum van bekendmaking (artikel 35 van de Awir).
6. In dit geval is het besluit met de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2021 bekendgemaakt op 7 oktober 2022. Het bezwaarschrift hiertegen had dus uiterlijk op 18 november 2022 door verweerder ontvangen moeten zijn. De herziene voorschotbeschikking van de zorgtoeslag over 2022 is bekendgemaakt op 21 januari 2022. Het bezwaarschrift hiertegen had dus uiterlijk op 4 maart 2022 moeten zijn ingediend. Verweerder heeft het door de gemachtigde ingediende bezwaarschrift gericht tegen beide besluiten ontvangen op 21 maart 2023. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. Deze beoordeling vraagt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering. Dit volgt uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024. [1]
7. Gemachtigde is bij brief van 15 mei 2023 door verweerder gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. De gemachtigde heeft daarop gereageerd door middel van een e-mail van 15 mei 2023, maar heeft daarin geen reden aangeven voor overschrijding van de termijn. Ook later in het bezwaarproces of in het beroepschrift heeft de gemachtigde dat nagelaten. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Hoorplicht
8. Gemachtigde heeft in zijn beroepschrift verder nog aangegeven dat hij ten onrechte niet is gehoord.
9. Uit het dossier volgt dat verweerder en de gemachtigde van eiser op 24 mei 2023 een telefonische hoorzitting hebben gepland op 21 juni 2023 om 10.00 uur. Hiervan heeft verweerder een bevestiging gestuurd bij brief van 31 mei 2023. Verder volgt uit het dossier dat verweerder op 21 juni 2023 de gemachtigde van eiser heeft gebeld maar dat de telefoon niet werd opgenomen. Ook is er niet gereageerd op het verzoek van verweerder om terug te bellen voor een nieuwe afspraak. Hiermee heeft verweerder kunnen concluderen dat door eiser is afgezien van een hoorzitting. Van een situatie als in de uitspraak van de Hoge Raad van 15 mei 2009 [2] , waar de gemachtigde naar verwijst, is geen sprake. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar toe te lichten. Het besluit is niet in strijd heeft genomen met artikel 7:2 van de Awb.
Tot slot
10. De gemachtigde merkt in zijn beroepschrift nog het een en ander op over de aan eiser opgelegde dwangbevelen, maar daarover gaat de beslissing op bezwaar niet. Uit het dossier blijkt dat de bezwaren van eiser tegen de dwangbevelen zijn doorgestuurd aan het Landelijk Incasso Centrum ter verdere beoordeling. De rechtbank zal zich om die reden hierover niet uitlaten.
Conclusie
11. Gelet op dat wat in rechtsoverweging 7 staat is het beroep kennelijk ongegrond (artikel 8:54 van de Awb). Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding voor zijn proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.