Beoordeling door de rechtbank
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2. Eiseres woont op de [locatie] te [woonplaats] en wenst graag een uitrit te realiseren bij haar woning. Zij kan daar haar elektrische auto parkeren en voor de benodigde elektriciteit gebruikmaken van de zonnepanelen op haar woning. Volgens eiseres is deze wijze van parkeren gangbaar in haar wijk en in de rest van [plaats] . Daarnaast is in een vergelijkbaar geval in de buurt wel een uitwegvergunning verleend.
3. Volgens het college is het realiseren van een uitweg op de locatie [locatie] te [woonplaats] ongewenst, omdat het de ruimtelijke kwaliteit aantast. Het college vindt dat de breedteafstand van 1,90 meter aan benutbare ruimte te klein is om een auto te parkeren. Het is dan redelijkerwijs niet mogelijk om in- en uit te stappen. Er kan volgens het college dus niet naast de woning worden geparkeerd vanwege de aanwezige bebouwing en om deze reden wordt er niet aan de regelgeving voldaan. Het college heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, tweede lid, sub c, van de Algemene plaatselijke verordening Zeist 2017 (APV Zeist 2017) en het Beleid uitwegen gemeente Zeist (het uitwegenbeleid) geweigerd ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.
4. Artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo bepaalt dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
5. Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
6. Op grond van artikel 2.12, tweede lid, sub c, van de APV Zeist 2017 kan een vergunning voor een uitweg worden geweigerd in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.
7. Op grond van artikel 4, derde lid, van het Uitwegenbeleid geldt voor het bepalen of een in-/uitrit zodanige gevolgen op het uiterlijk aanzien van de omgeving heeft dat de in-/uitritvergunning wordt geweigerd, de volgende richtlijnen:
a. Bij rijtjeswoningen is het parkeren van auto’s in de voortuin niet toegestaan. Bij hoekwoningen kan alleen een uitweg gemaakt worden om een auto naast of achter de woning te stallen, indien de uitweg verder aan alle voorwaarden voldoet.
8. Het uitwegenbeleid is voorzien van een bijlage, waarin bepaalde artikelen uit het Uitwegenbeleid nader worden toegelicht.
9. Artikel 3, onder a, van de bijlage bij het Uitwegenbeleid bepaalt ten aanzien van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving dat:
a. Het ongewenst is om bij rijtjeswoningen in de voortuin te parkeren, omdat het de ruimtelijke kwaliteit aantast. Bij de woningen aan het einde van een rijtje ('hoekwoningen') wil er soms nog wel eens ruimte naast de woning op het perceel zijn, waardoor het denkbaar is dat daar wel een parkeerplaats komt (met dus een uitweg).
Heeft het college de aanvraag voor de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is het verlenen van een uitwegvergunning een discretionaire bevoegdheid van het college. Bij de beoordeling of de belangen die zijn genoemd in artikel 2.12, tweede lid, van de APV in het geding komen, komt het college beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling moet de rechtbank terughoudend toetsen.
11. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de begrippen ‘voortuin’ en ‘ruimte naast de woning’. Het college stelt zich op het standpunt dat volgens het Uitwegenbeleid de eis is gesteld dat de auto alleen naast of achter de woning geparkeerd mag worden. De voortuin grenst aan de voorgevelrooilijn. Volgens het college betekent dit al direct dat er niet vóór de voorgevel geparkeerd mag worden. Eiseres legt het begrip ‘naast de woning’ anders uit. Volgens haar kan er ook een stukje vóór de woning geparkeerd worden, omdat er nergens expliciet staat dat er achter de voorgevelrooilijn geparkeerd moet worden.
12. De rechtbank stelt voorop dat de relevante bepalingen in het Uitwegenbeleid en de daarbij behorende bijlage in zijn totaliteit moeten worden bekeken. Gelet daarop kan de rechtbank het standpunt van het college goed volgen. In artikel 4, derde lid, van het Uitwegenbeleid staat dat bij rijtjeswoningen het parkeren van auto’s in de voortuin niet is toegestaan. Verder staat er dat bij hoekwoningen alleen een uitweg gemaakt kan worden om een auto naast of achter de woning te stallen. In artikel 3, onder a, van de bijlage bij het Uitwegenbeleid staat dat het denkbaar is om een parkeerplaats te realisteren bij hoekwoningen met ruimte naast de woning. Naar het oordeel van de rechtbank kan het voorgaande niet anders betekenen dat bij de hoekwoningen alleen naast de woning en niet vóór de voorgevel geparkeerd mag worden. Dat er niet expliciet genoemd wordt dat het om de ‘voorgevelrooilijn’ gaat, maakt dit niet anders.
13. De rechtbank overweegt verder dat partijen het met elkaar eens zijn dat de ruimte naast de woning én achter de voorgevel te klein is om er een auto te parkeren. Partijen hebben dit ter zitting bevestigd. In dat opzicht wordt dus niet voldaan aan het Uitwegenbeleid. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college de omgevingsvergunning op grond van het Uitwegenbeleid heeft mogen weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar situatie gelijk is aan de situatie aan de [adres] te [plaats] , waarbij er wel een omgevingsvergunning verleend is voor een uitweg. Volgens eiseres wordt ook in dat geval niet voldaan aan de afstandseisen.
15. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij bij het verlenen van de uitwegvergunning ten behoeve van het perceel aan de [adres] ervan uit is gegaan dat aan de vereiste afmetingen en aan het Uitwegenbeleid werd voldaan. Het college heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, in het geval dat de uitwegvergunning op het adres [adres] wel onterecht is verleend, betekenis toekomt aan vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat gemaakte fouten moeten worden herhaald.
16. De rechtbank overweegt allereerst dat de afmetingen van de ruimte op het perceel aan de [adres] niet bekend zijn. Er kan dus niet vastgesteld worden of op dit adres ook niet wordt voldaan aan de vereiste afmetingen en het Uitwegenbeleid. De rechtbank overweegt verder dat in het geval er wel vastgesteld was dat er op dit adres ook niet voldaan wordt aan de vereiste afmetingen en het Uitwegenbeleid, dit gelet op vaste rechtspraak van de Afdelingniet maakt dat bij eiseres ook een vergunning verleend moet worden. Het college is namelijk niet gehouden een eerder gemaakte fout te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
17. Eiseres voert aan dat zij een eigen oplaadpunt wil realiseren. Zij kan haar elektrische auto dan ook naast haar woning parkeren en voor de benodigde elektriciteit gebruikmaken van de zonnepanelen op haar woning.
18. De rechtbank overweegt dat de behoefte van eiseres om zelf groene energie op te wekken ten behoeve van haar elektrische auto, niet afdoet aan het feit dat de vergunningaanvraag niet past binnen het beleid van het college. Het college hoeft daarom ook niet uitgebreid te motiveren waarom zij zich op het beleid baseren en niet willen meewerken aan het verlenen van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiseres voert aan dat de extra kosten voor de aanleg van de uitweg voor rekening van het college moeten komen.
20. De rechtbank komt aan een bespreking van dit punt niet toe, nu de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft.
21. Gelet op het voorgaande heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitweg op de locatie [locatie] te [plaats] in redelijkheid kunnen weigeren.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.