ECLI:NL:RBMNE:2024:1362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1860
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke toetsing van omgevingsvergunningen voor tennisbanen en aanpassingen aan toegangshek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van twee omgevingsvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De vergunningen betroffen het aanleggen en wijzigen van tennisbanen, alsook het aanpassen van het toegangshek, het plaatsen van hekken en het verharden van de oprit en parkeervakken op een perceel met de bestemming 'Sport'. De eisers, bewoners van de omliggende woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen, onder andere vanwege geluidsoverlast en het ontbreken van een archeologisch onderzoeksrapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunningen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) viel, die op dat moment nog van toepassing was, en dat de bezwaren van eisers ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouwactiviteiten voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit en het bestemmingsplan, en dat er geen gronden zijn om de vergunningen te weigeren. De rechtbank heeft de exceptieve toetsing van het bestemmingsplan toegepast en geconcludeerd dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waardoor de verleende omgevingsvergunningen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6], te [plaats] , eisers
(gemachtigde: C. van Sadelhoff),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V., gemachtigde [gemachtigde] (de vergunninghouder).

Inleiding

Bij besluiten van 20 oktober 2022 heeft het college aan de vergunninghouder twee omgevingsvergunningen verleend voor het perceel [adres] te [plaats] . Het betreft een omgevingsvergunning voor het aanleggen/wijzigen van tennisbanen en een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het toegangshek, het plaatsen van hekken en het verharden van de oprit en parkeervlakken. Op het perceel is het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (het bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft de bestemming ‘Sport’ met functieaanduiding ‘tennisbaan’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-archeologie A3’ en ‘waarde cultuurhistorie’. Binnen de bestemming ‘Sport’ is het gebruik van het terrein als tennisbaan toegestaan.
Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. De heer [eiser 1] en mevrouw [eiser 3] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Toetsingskader
2. Artikel 38.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de voor 'Waarde - archeologie categorie 3' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
3. Artikel 38.3.2 van het bestemmingsplan bepaalt dat de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 38.3.1 een archeologisch onderzoeksrapport over legt waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
de onder 38.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
4. Artikel 39.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de voor "Waarde - cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor: het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing. Deze waarden zijn vooral gelegen in de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, die staan beschreven in 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht', die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maken;
de bepalingen van deze bestemming hebben, bij strijdigheid met de andere daar voorkomende bestemmingen, voorrang.
Het geschil
5. Eisers wonen in de woningen rondom het terrein aan de [adres] en ervaren aanzienlijke geluidsoverlast van de tennisbanen. Er zijn geen geluidswerende- en/of privacy bevorderende maatregelen geplaatst en eisers woon- en leefklimaat wordt sterk aangetast. Volgens eisers is het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [1] en het evenredigheidsbeginsel [2] dat met het bestemmingsplan de bestemming ‘Sport’ met functieaanduiding ‘tennisbaan’ aan het perceel is toegekend. Ook is hierbij ten onrechte geen rekening gehouden met de VNG-richtlijnen. Eisers voeren verder aan dat de vergunninghouder ten onrechte geen archeologisch onderzoeksrapport heeft ingediend bij zijn aanvraag. Op de zitting hebben eisers bevestigd dat zij (alleen) deze beroepsgronden hebben aangevoerd.
6. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de bouwactiviteiten voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening Amersfoort 2014. Ook voldoen de bouwactiviteiten aan het bestemmingsplan. De subcommissie Erfgoed heeft een positief advies gegeven voor zowel de bouwactiviteiten als voor het verharden van de oprit en parkeervakken. Het advies van de subcommissie is in lijn met de Welstandsnota.
Een archeologisch rapport is niet nodig, omdat op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad. Volgens het college zijn er dan ook geen gronden aanwezig om de aanvraag voor de omgevingsvergunningen te weigeren.
Exceptieve toetsing
7. Volgens eisers is er bij het vaststellen van de bestemming ‘Sport’ op het perceel onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. De tennisbanen leiden tot geluidsoverlast, parkeeroverlast en overlast met betrekking tot de verlichting van de tennisbanen. Zij wijzen er op dat de gemeente tennisbanen ter plaatse eerder wel nog onwenselijk vond, zoals blijkt uit het collegevoorstel ‘bestemming voormalig tennisveld achter de [straat] [nummers] ’ van 13 september 2007. Ook liggen de tennisbanen op minder dan 50 meter van de woningen van eisers, terwijl de VNG-richtlijn een richtafstand van 50 meter noemt. Verder hadden de VNG-richtlijnen ten aanzien van geluid moeten worden toegepast. Eisers voeren verder aan dat er volgens het rapport van het RUD van 16 november 2023 sprake is van een binnenterrein en dit is bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2015 onterecht niet meegewogen.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden hebben aangevoerd waarbij zij de gelding van (onderdelen van) de bestemmingsplanregeling aan de orde stellen. De rechtbank stelt voorop dat het mogelijk is om dat te doen in een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning. Er is dan sprake van exceptieve toetsing van het bestemmingsplan. Die mogelijkheid strekt echter niet zo ver dat de bestemmingsplanregeling dan aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd bij de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan zelf. De bestemmingsregeling kan in deze procedure alleen onverbindend worden geacht of buiten toepassing worden gelaten wanneer die evident in strijd is met een hogere regeling. Een planregel is daarnaast alleen in strijd met hoger recht als de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat zich strijd met de hogere rechtsnorm voordoet. Dit is bijvoorbeeld het geval als iedere motivering ontbreekt. Dit is het evidentiecriterium, dat de rechtbank ook in deze zaak toepast en dat volgt uit de eerdere rechtspraak. [3]
9. De rechtbank overweegt dat bestemmingsplannen in eerste aanleg bij rechtbanken alleen over de band van een concreet besluit worden getoetst. De vraag of uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan het perceel [adres] de juiste bestemming is toegekend, kan in het kader van een exceptieve toetsing van het desbetreffende planonderdeel in deze procedure niet aan de orde komen. Hierbij wordt overwogen dat de bezwaren van eisers daartegen in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. [4] De rechtbank overweegt verder dat voor zover er geen sprake is van het niet toepassen van de VNG-richtlijnen en er sprake is van overlast, dit geen reden kan zijn om te oordelen dat de bestemming en de bestemmingsregel ten aanzien van de bestemming ‘Sport’ buiten toepassing moet worden verklaard. De VNG-richtlijnen zijn immers geen hogere regeling dan het bestemmingsplan. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen onvoldoende zijn afgewogen. Het enkele gegeven dat uit het hiervoor genoemde collegevoorstel van 13 september 2007 blijkt dat het college tennisbanen ter plaatse onwenselijk vond, betekent niet dat de gemeenteraad de belangen bij het vaststellen van het bestemmingsplan in 2015 onvoldoende heeft meegenomen en afgewogen. Dit geldt ook voor het rapport van de RUD. Ook in het geval dat niet is meegewogen dat er sprake is van een binnenterrein, is het niet evident dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgronden slagen niet.
Archeologie
10. Eisers voeren aan dat vergunninghouder wel een archeologisch rapport had moeten indienen, omdat niet op voorhand vaststaat dat er geen archeologische belangen in het geding zijn. Het kan zijn dat er ter plaatse alsnog archeologische waarden gevonden worden.
11. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, omdat de planregel over archeologie er kennelijk niet toe strekt om de belangen van eisers te beschermen. Het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb staat om die reden aan vernietiging in de weg. Zoals eisers ook hebben toegelicht op de zitting, is het belang van eisers gelegen in de bescherming van hun woon- en leefklimaat en niet in de bescherming van archeologische waarden. De in artikel 38.3.2 van het bestemmingsplan neergelegde eis dat een archeologisch onderzoek is vereist, strekt evenwel tot de bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eisers ook niet verweven met de belangen tot bescherming waarvan de planregels strekken. De rechtbank volgt hier de rechtspraak over vergelijkbare situaties. [5] De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Conclusie
12. De beroepsgronden van eisers slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de twee omgevingsvergunningen voor het aanleggen/wijzigen van tennisbanen en het wijzigen van het toegangshek, het plaatsen van hekken en voor het verharden van de oprit en parkeervakken in stand blijven.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 3:4 van de Awb.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3380, overweging 6.3.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3339.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439.