ECLI:NL:RBMNE:2024:133

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/5097
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting na vernietiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2022 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar tegen de eerste aanslag niet-ontvankelijk en handhaafde de aanslag. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 december 2023 werd duidelijk dat de naheffingsaanslag met aanslagnummer 1 inmiddels was vernietigd door de heffingsambtenaar, en het griffierecht was aan eiser terugbetaald. Ondanks deze vernietiging wilde eiser zijn beroep handhaven om een oordeel van de rechtbank te krijgen over de termijn waarbinnen de heffingsambtenaar nog een naheffingsaanslag mag opleggen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien de aanslag is vernietigd en er geen ander belang is aangetoond. Eiser had ook verzocht om vergoeding van verletkosten, maar de rechtbank wees dit verzoek af omdat eiser niet kon bewijzen dat hij daadwerkelijk kosten had gemaakt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld en er geen proceskosten hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2022 (de bestreden uitspraak).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser tweemaal een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Het gaat om een aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 1] en een aanslag met aanslagnummer [aanslagnummer 2] . De dagtekening van de naheffingsaanslagen is 25 mei 2021. Eiser heeft op 23 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met het aanslagnummer [aanslagnummer 1] met de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard en daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser gaat in zijn beroepschrift in op beide aanslagen. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar de volgende toelichting op de zitting gegeven. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer 2] is apart behandeld. De heffingsambtenaar heeft op dat bezwaar een aparte beslissing genomen met een later gedane uitspraak op bezwaar (van 5 oktober 2023). De rechtbank stelt vast dat de bestreden uitspraak alleen gaat over de naheffingsaanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer 1] .
Daarom zal de rechtbank zich tot die beslissing beperken en bespreekt zij niet het beroep gericht tegen de aanslag met het nummer [aanslagnummer 2] .
2.1.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 6 april 2023 meegedeeld dat inmiddels de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] is vernietigd. Verder heeft de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser terugbetaald. Eiser heeft dit bevestigd.
Eiser wil zijn beroep handhaven.
3. Eiser stelt zijn beroep, ondanks de vernietiging van de aanslag, te willen handhaven omdat hij daarmee wil bereiken dat de rechtbank een oordeel geeft over de termijn waarbinnen de heffingsambtenaar nog een naheffingsaanslag parkeerbelasting mag opleggen. Indirect wil eiser daarmee bereiken dat verweerder zijn werkwijze verbetert. Eiser voert aan dat de termijn waarbinnen verweerder zich gerechtigd acht een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen, onredelijk is. Volgens eiser druist dit in tegen de bedoeling van de wetgever.
3.1.
Verweerder stelt dat de heffingsambtenaar gerechtigd is om tot vijf jaar na het belastingjaar waarin het feit is geconstateerd nog een naheffing parkeerbelasting op te leggen. Op de zitting heeft verweerder daarover toegelicht dat het, ondanks dat het vaak wel zo ervaren wordt door burgers, niet gaat om een boete maar om parkeerbelasting.
3.2.
Na een debat hierover op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te geven.
Heeft eiser nog procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van de aanslag?
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. In vaste rechtspraak van Hoge Raad [1] is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het aanwenden van een rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Het hebben van een slechts formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft. Verweerder heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Daarmee is tijdens de beroepsprocedure het procesbelang komen te vervallen. Er is bovendien niet gebleken dat eiser een ander belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Verletkosten
5. Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten.
5.1.
Het bezwaar van eiser is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser buiten de bezwaartermijn viel. Dit wordt door beide partijen niet betwist. De rechtbank acht het een gebrek aan de kant van de heffingsambtenaar dat hij niet heeft nagevraagd wat de reden van het te late bezwaar was en of het een verschoonbare termijnoverschrijding betrof. Doordat hij heeft nagelaten te onderzoeken of eiser terecht stelde de eerste aanslag nooit te hebben ontvangen en daardoor te laat te zijn geweest met zijn bezwaar, kan niet worden vastgesteld of sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank ziet in dit gebrek aanleiding om te beoordelen of de door eiser gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2.
In beginsel kunnen verletkosten in aanmerking komen voor vergoeding. Het is daarbij aan eiser om met bewijs te onderbouwen welke daadwerkelijke kosten door hem zijn gemaakt of welke schade door hem is geleden. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd dit te bewijzen. Eiser heeft op de zitting toegelicht als zelfstandig ondernemer werkzaam te zijn als ontwerper in de blockchain-industrie. Hij stelt dat de uren die hij heeft besteed aan de voorbereiding van zijn zaak, hij niet kon werken voor zijn opdrachtgevers en dat hij daardoor inkomstenverlies heeft geleden. Voor de rechtbank is niet vast komen te staan dat eiser zijn uren niet zodanig flexibel kan inzetten dat hij daardoor inkomstenverlies heeft geleden. Voor zover eiser stelt dat hij deze uren heeft besteed aan het schrijven van zijn bezwaar- en beroepschrift en het opstellen van brieven, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. [2] Het verzoek van eiser om vergoeding van verletkosten wijst de rechtbank daarom af.

Conclusie en gevolgen

6. Omdat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep, is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. De heffingsambtenaar hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:392
2.Vgl. Hoge Raad 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082.