ECLI:NL:RBMNE:2024:1185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/2648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en hoorplicht in WIA-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 februari 2024 uitspraak gedaan over de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die werkzaam was als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud, had zich op 18 oktober 2018 ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat eiser per 30 juni 2022 voor 43,78% arbeidsongeschikt was, wat eiser betwistte. Hij stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase en dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv in de bezwaarfase ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, maar dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van eiser, aangezien hij in de beroepsprocedure alsnog zijn standpunten had kunnen inbrengen. De rechtbank concludeerde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden de relevante medische informatie verzameld en de rapporten waren consistent. Eiser had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de conclusies van het Uwv te weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser per 30 juni 2022 voor 43,78% arbeidsongeschikt was. Wel werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, omdat er een gebrek was in de hoorplicht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rechten van belanghebbenden in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Houri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.R. Staarthof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [werkgever] B.V. uit Heerlen.

Inleiding

1. In deze procedure gaat het om de vraag of de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) terecht is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, omdat eiser volgens het Uwv per 30 juni 2022 voor 43,78% arbeidsongeschikt is. Eiser vindt dat dit niet terecht is.
2. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken met medische gegevens te delen met de derde-partij. De rechtbank zal de motivering van haar oordeel voor zover nodig daarom beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
3. Eiser was werkzaam als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud bij [werkgever] B.V. voor gemiddeld 35,58 uur per week. Hij heeft zich op 18 oktober 2018 ziekgemeld. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken die geldt voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft eiser met ingang van 31 december 2020 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend tot 30 juni 2022. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 54,98%.
4. Met het besluit van 25 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend vanaf 30 juni 2022 van € 603,75 bruto per maand. Daarbij is het Uwv uitgegaan van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
5. Met de beslissing op bezwaar van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De hoogte van de WGA-vervolguitkering is daarbij met ingang van 1 april 2023 vastgesteld op € 541,63 bruto per maand. Daarbij is het Uwv ervan uitgegaan dat eiser per 30 juni 2022 voor 43,78% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het verloop van de beroepsprocedure
6. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. Het beroep is behandeld op de zitting van 16 oktober 2023. Daarbij waren eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig. De derde-partij is niet verschenen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. Aan het Uwv is gevraagd wat de status is van de geclaimde melding verslechtering van eiser van zijn gezondheidssituatie en wat de invloed daarvan is op het bestreden besluit. Verder is het Uwv gevraagd om nadere informatie over de gang van zaken rondom de hoorzitting in bezwaar.
8. Op 23 oktober 2023 is informatie van het Uwv ontvangen. Eiser heeft daarop gereageerd op 14 november 2023.
9. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven dat een nadere behandeling op een zitting nodig is, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De beoordeling door de rechtbank

10. Eiser stelt dat de beslissing van het Uwv onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat hij vanwege zijn psychische beperkingen niet in staat is om te werken en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank het standpunt van het Uwv. Het gaat daarbij om de situatie van eiser op 30 juni 2022, dat is de datum in geding [2] (de beoordelingsdatum).
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
De hoorzitting
11. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Hij wijst erop dat hij uitdrukkelijk heeft gevraagd om gehoord te worden. De hoorzitting stond gepland op 14 april 2023, maar omdat eiser daarbij niet aanwezig kon zijn is gevraagd of zijn aanwezigheid naast de aanwezigheid van de gemachtigde noodzakelijk was. Omdat het antwoord bevestigend was, is gevraagd om de hoorzitting op een ander moment in te plannen. De stelling van het Uwv dat hij zou hebben afgezien van een hoorzitting klopt niet.
12. De rechtbank is het met eiser eens dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende. Voordat op het bezwaar wordt beslist moet een belanghebbende in de gelegenheid gesteld worden door het bestuursorgaan om te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in een paar situaties [3] . Eén van die situaties is, als eiser heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord [4] . Uit de e-mail van de gemachtigde van eiser van 13 april 2023 gericht aan het Uwv met de vraag of aanwezigheid van zijn cliënt noodzakelijk is, blijkt niet dat hij heeft verklaard een hoorzitting niet meer noodzakelijk te vinden. Uit de toelichting van het Uwv dat telefonisch is afgesproken dat de hoorzitting van 14 april 2023 niet doorgaat en de gemachtigde per e-mail een toelichting kan geven, blijkt ook niet dat eiser heeft afgezien van het recht om gehoord te worden. De medewerker van het Uwv heeft daarin meegedeeld dat een nieuwe afspraak voor een hoorzitting niet mogelijk was, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnenkort niet meer voor het Uwv werkzaam zou zijn. De rechtbank concludeert daarom dat het Uwv een nieuwe afspraak voor een hoorzitting heeft verhinderd. De conclusie is dat het Uwv in dit geval niet had kunnen afzien van het horen van eiser. Het bestreden besluit bevat dan ook een gebrek.
13. De vraag is vervolgens welke consequenties moeten worden verbonden aan de schending van de hoorplicht. Eiser is in deze beroepsprocedure alsnog in de gelegenheid geweest om alles naar voren te brengen wat hij op de hoorzitting naar voren had willen brengen. Eiser is daarom niet benadeeld door het overslaan van een hoorzitting in de bezwaarfase. De rechtbank zal hierna beoordelen of het besluit in stand kan blijven.
Het medisch onderzoek
14. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
15. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is van belang of de verzekeringsartsen met betrekking tot de beoordelingsdatum (30 juni 2022) zorgvuldig te werk zijn gegaan. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 27 oktober 2022 blijkt dat informatie bij de behandelend sector is opgevraagd en verkregen. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiser is op
13 september 2022 gezien op een fysiek spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een anamnese afgenomen en is eiser psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2023 blijkt dat in bezwaar dossierstudie is verricht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bezwaren van eiser en het medicatieoverzicht van 7 februari 2023 dat in bezwaar is ingebracht kenbaar betrokken bij zijn heroverweging. De rapporten van de verzekeringsartsen bevatten geen tegenstrijdigheden. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen medische informatie hebben gemist.
Is het bestreden besluit inhoudelijk juist?
Het medisch oordeel
16. Eiser stelt dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid en vanwege zijn medicatiegebruik niet in staat is om te werken. Er is volgens eiser geen rekening gehouden met de bijwerkingen die hij van het medicatiegebruik ervaart en de impact die de bijwerkingen hebben op zijn dagelijks leven en functioneren. Eiser geeft aan vaak aan zijn behandelaars gevraagd te hebben of er een mogelijkheid is om over te stappen op medicatie met minder bijwerkingen, maar die mogelijkheid is er niet.
17. Het medische onderzoek van verweerder is vastgelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2023. De medische belastbaarheid van eiser op de beoordelingsdatum is vastgelegd in de FML van dezelfde datum.
18. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet worden gezegd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is om medische redenen. Deze verzekeringsarts legt uit dat dit alleen het geval is als sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Volledig arbeidsongeschikt is degene die in een ziekenhuis of een instelling is opgenomen, of degene die bedlegerig is, of degene die in het dagelijks leven afhankelijk is van de zorg van anderen of bij een infauste prognose. Dat is volgens hem niet het geval. Volledig arbeidsongeschikt is ook degene die volledig onvermogend is tot persoonlijk en sociaal functioneren, maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarvan ook geen sprake. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uit het dagverhaal van eiser. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin volgen.
19. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat eiser beperkingen ondervindt die verband houden met de psychische klachten ten gevolge van zijn stoornis. Daarvoor heeft hij ook beperkingen aangenomen, met name voor sociaal en persoonlijk functioneren. Zo wordt aangenomen dat eiser is aangewezen op enkelvoudige, routinematige taken, op werk zonder hectiek of hoge werkdruk en dat eiser een dwingend werktempo niet aan kan. Daarnaast is eiser beperkt ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, sterk beperkt in de conflicthantering en beperkt op samenwerken. Ook is er een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per dag aangenomen en zijn er beperkingen voor ’s nachts en ’s avonds werken en onregelmatige werktijden.
20. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gekeken naar het medicatiegebruik van eiser en de bijwerkingen daarvan. Daarvoor is een aanvullende beperking voor het beroepsmatig bedienen van motorvoertuigen aangenomen.
21. De rechtbank ziet in de argumenten die eiser aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat rekening is gehouden met de bestaande klachten van eiser op de beoordelingsdatum (30 juni 2022). Eiser stelt dat vanwege het medicatiegebruik en de bijwerkingen verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen, maar deze stelling heeft hij niet onderbouwd met medische informatie. Daar komt bij dat eiser in zijn beroepschrift wijst op een tweetal medicijnen, waarvan één medicijn pas vanaf 17 januari 2023 vanwege een terugval na de beoordelingsdatum is voorgeschreven. De rechtbank is het met het Uwv eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar terecht geen rekening mee heeft gehouden, omdat eiser deze medicatie na de beoordelingsdatum van 30 juni 2022 is gaan gebruiken. Er is dan ook voor de rechtbank geen aanleiding aan de bevindingen van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
Het arbeidskundig oordeel
22. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft het maatmaninkomen van eiser vastgesteld. Dat is het inkomen dat eiser had kunnen verdienen als hij niet door ziekte was uitgevallen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op basis van de FML van 20 april 2023 drie functies geselecteerd die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie te vergelijken met het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser voor 43,78% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
23. Eiser vindt dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen, omdat hij meer beperkingen heeft dan is aangenomen. Hij heeft daarbij specifiek gewezen op de bijwerkingen van de medicatie. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het zij het medisch oordeel kan volgen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiser. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, is door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) van het Uwv voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.
24. Eiser stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat onvoldoende gemotiveerd een lager arbeidsongeschiktheidspercentage is aangenomen dan het arbeidsongeschiktheidspercentage dat naar aanleiding van de WIA-aanvraag is vastgesteld, ondanks dat de medische situatie niet is verbeterd. Die opvatting deelt de rechtbank niet met eiser. Dat legt zij hierna uit.
25. De rechtbank overweegt dat verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS-systeem) als hulpmiddel gebruiken bij claimbeoordelingen in arbeidsongeschiktheidszaken. Het CBBS-systeem vergelijkt de op de FML voorkomende belastbaarheidsaspecten met de belastinggegevens van de in het systeem opgenomen functies. Dit betekent dat als de beperkingen in de FML wijzigen, er ook andere functies uit het CBBS-systeem kunnen komen. Deze functies zijn relevant voor de uitkomst van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Daarbij is het zo dat het CBBS-systeem voortdurend aan verandering onderhevig is. Er worden functies verwijderd die niet meer bestaan, maar er worden ook functies aan toegevoegd.
26. De rechtbank stelt vast dat de FML van eiser door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 april 2023 is gewijzigd ten opzichte van de FML van 6 april 2021 bij de beoordeling van de WIA-aanvraag. In de FML van 20 april 2023 zijn meer arbeidsbeperkingen aangenomen dan bij de WIA-aanvraag. Het gaat om een extra beperking voor beroepsmatig vervoer, voor werken in de avond en voor werk op onregelmatige werktijden. Daardoor heeft de arbeidsdeskundige ook andere functies heeft kunnen selecteren. Dat zijn in dit geval functies met een hoger mediaan uurloon. Het lagere arbeidsongeschiktheidspercentage wordt daardoor verklaard. Dat ondanks dat eiser meer beperkingen heeft per 30 juni 2022 een lager arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld, is dus het gevolg van een hoger mediaanloon dan de primaire arbeidsdeskundige had geselecteerd. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van eiser dat het onderzoek op dit punt onzorgvuldig is geweest.

De melding toegenomen arbeidsongeschiktheid

27. Eiser heeft aangegeven dat zijn medische situatie in januari 2023 is verslechterd en dat hij daarom een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft gedaan in juni 2023. Daarna heeft hij niets meer vernomen van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden mede om het Uwv in de gelegenheid te stellen om te kijken wat de status is van deze melding en ook om na te gaan of er mogelijk gevolgen zijn voor deze zaak. Het Uwv heeft toegelicht dat navraag is gedaan bij de afdeling Sociaal Medische Zaken, maar dat zij geen melding verslechtering gezondheid hebben ontvangen. Daarom heeft er (nog) geen medische beoordeling plaatsgevonden. Kennelijk is de aanvraag van eiser niet doorgekomen bij het Uwv. Dit betekent dat het Uwv geen nieuw besluit kan nemen over de toegenomen klachten die eiser ervaart. De rechtbank geeft eiser in overweging om nogmaals een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in te dienen, zodat alsnog een nieuwe medische beoordeling kan plaatsvinden per januari 2023.

Conclusie

28. De conclusie is dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig zijn geweest en dat de oordelen die daaruit voortvloeien juist zijn. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat eiser per 30 juni 2022 voor 43,78% arbeidsongeschikt is. Omdat niet aannemelijk is dat eiser is benadeeld door het overslaan van een hoorzitting in de bezwaarfase zal de rechtbank het gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit betekent dat er weliswaar een gebrek is, maar het besluit wel klopt en daarom niet hoeft te worden vernietigd. Wel moet het Uwv vanwege het gebrek het griffierecht en de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt vergoeden. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen [5] . Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA staat voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb.
5.Dit volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht.