Beoordeling door de rechtbank
1. In geschil is of het Uwv terecht heeft besloten om de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 17 juli 2021 tot en met 31 mei 2022 te herzien en terug te vorderen.
2. In vaste rechtspraak is bepaald dat dit een belastend besluit is.Dit heeft tot gevolg dat
het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, is het aan eiseres om met tegenbewijs te komen die doet twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het Uwv. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
3. Op grond van de wet geldt dat iemand die een WIA-uitkering ontvangt, aan het Uwv alle informatie moet meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Dit is de inlichtingenplicht.
4. Verder is in de wet bepaald dat het Uwv een WIA-uitkering herziet of intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht het recht op de uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.Een onverschuldigd betaalde uitkering moet in beginsel door het Uwv worden teruggevorderd, tenzij er dringende redenen aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5. Volgens het Uwv heeft eiseres, naast haar WIA-uitkering, op geld waardeerbare werkzaamheden verricht bij [tandartspraktijk] en heeft zij de inlichtingenplicht geschonden door hier geen melding van te maken bij het Uwv. Hierdoor heeft eiseres te veel WIA-uitkering ontvangen. Het Uwv gaat daarbij uit van een loon voor 16 uur per week, gebaseerd op € 1.765,- bruto per maand voor een 40-urige werkweek van een tandartsassistente. Dit is in het geval van eiseres € 706,- per maand. Het Uwv heeft geen reden gezien om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering.
6. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres voert aan dat haar activiteiten bij [tandartspraktijk] geen op geld waardeerbare werkzaamheden betroffen. Er was slechts sprake van een soort stage, waarvoor zij geen salaris ontving. Bovendien was het Uwv op de hoogte van die activiteiten, zo stelt eiseres.
Is sprake van op geld waardeerbare werkzaamheden?
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken (hierna: CRvB)),komt bij de vraag of er op geld waardeerbare arbeid wordt verricht, betekenis toe aan de aard van de activiteiten en de omgeving waarbinnen die activiteiten worden verricht. Verder geldt dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op een uitkering van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee deze activiteiten worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
8. Het Uwv heeft de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering onder meer gebaseerd op informatie van de Arbeidsinspectie, eigen waarnemingen van de inspecteur en de afgelegde verklaringen van eiseres en de eigenaar van [tandartspraktijk] .
9. De inspecteur heeft in het rapport van 12 september 2022 verklaard dat hij in de periode van 11 februari 2022 t/m 14 april 2022 meerdere waarnemingen heeft verricht op verschillende dagen en tijden. De inspecteur heeft tijdens deze waarnemingen eiseres diverse keren naar [tandartspraktijk] zien vertrekken en zien aankomen. Verder heeft eiseres zelf erkend dat zij per januari 2022 een nulurencontract had bij [tandartspraktijk] en dat zij daar regelmatig was. Eiseres heeft verklaard dat als zij een gemiddelde zou moeten noemen, zij dan twee dagen per week van 9:00 uur tot 17:00 uur bij [tandartspraktijk] aanwezig was.
10. In het rapport van 12 september 2022 is ook het gesprek met de eigenaar van [tandartspraktijk] weergegeven. Hij heeft onder meer verklaard dat eiseres niet werkzaam was bij [tandartspraktijk] , maar dat zij hem wel hielp in de tandartspraktijk vanaf eind mei/begin juni 2021. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij per 3 januari 2022 een nulurencontract heeft opgesteld, zodat eiseres verzekerd zou zijn als er een ongeluk zou gebeuren. Hij heeft ook verklaard dat eiseres geen loon heeft gekregen, maar wel een reiskostenvergoeding. Verder kloppen de door eiseres aangegeven werkzaamheden volgens de eigenaar en was zij gemiddeld twee dagen per week aanwezig bij [tandartspraktijk] om mee te helpen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter van de werkzaamheden die blijken uit de onderzoeksbevindingen, voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Daarbij spelen de verklaringen van de eigenaar van [tandartspraktijk] , de verklaringen van eiseres zelf en het feit dat eiseres een nulurencontract heeft gekregen een belangrijke rol. Eiseres heeft zelf aangegeven dat zij gemiddeld twee keer per week, tijdens openingstijden van de tandartspraktijk, aanwezig was en hielp met allerlei taken die bij een tandartsassistente horen. Volgens haar eigen verklaring heeft zij in dat kader adviezen gegeven, geholpen met voorraadbeheer, schoongemaakt en spullen klaargezet. Niet valt in te zien waarom eiseres niet aan haar verklaring kan worden gehouden. De eigenaar van [tandartspraktijk] heeft ook bevestigd dat eiseres de door haar aangegeven werkzaamheden heeft verricht, en dat de door haar opgegeven omvang van die werkzaamheden kloppen.
12. De door eiseres bij [tandartspraktijk] verrichte werkzaamheden gaan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard en omvang daarvan, verder dan alleen een vriendendienst of therapeutische activiteiten. Dat eiseres voor de werkzaamheden geen betalingen heeft ontvangen doet daar niet aan af. In het kader van de vraag of sprake is van op geld waardeerbare activiteiten gaat het namelijk niet om het feitelijk inkomen, maar om de aanspraak die iemand kan maken op inkomsten. Het gaat om werkzaamheden die zijn verricht in het economisch verkeer en waarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel is beoogd, dan wel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kon worden verwacht. Het al dan niet daadwerkelijk ontvangen van een vergoeding is hierbij niet van belang. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft eiseres de op geld waardeerbare activiteiten niet gemeld?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij bij haar contactpersoon bij het Werkbedrijf van het Uwv, de arbeidsdeskundige mevrouw [arbeidsdeskundige] , heeft gemeld dat zij een stage liep bij [tandartspraktijk] . Het Uwv was daarmee op de hoogte van de activiteiten van eiseres. Van een schending van de inlichtingenplicht is volgens eiseres dus geen sprake. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het werkplan van 22 januari 2019 en een bericht van 20 mei 2022 op “Mijn Uwv” van [arbeidsdeskundige] aan eiseres.
14. In het werkplan van 22 januari 2019 schrijft [arbeidsdeskundige] bij “Visie Uwv” onder meer het volgende:
“Versterken werknemersvaardigheden:
- Aandachtspunten: werkritme, opbouwen van uren, arbeidsmogelijkheden uitvinden
- Ervaring opdoen in bepaalde branches d.m.v. (snuffel)stages
Reden: U heeft geen recente ervaring met werkritme. Dit is belangrijk om weer op peil te krijgen voordat u gaat starten met een eventuele (betaalde) baan.
Verbeteren persoonlijke effectiviteit:
- Aandachtspunten: motivatie om weer aan het werk te gaan, activeren, zelfvertrouwen op peil krijgen, het opbouwen van uw (psychische) belastbaarheid tot werk en empoweren.
Reden:
Aangezien u geen recente ervaring heeft op de arbeidsmarkt is het van belang dat u weer gaat ervaren hoe dat is en wat u er voor nodig heeft om succesvol te zijn hierin.”
In het bericht van 20 mei 2022 schrijft mevrouw [arbeidsdeskundige] – in reactie op een bericht van eiseres – onder meer het volgende:
“het is jammer dat je nu toch weer hebt moeten ervaren dat het werken in een tandartspraktijk echt te zwaar is voor jou”.
15. Uit het werkplan en het bericht van [arbeidsdeskundige] op Mijn Uwv zou kunnen worden afgeleid dat het Uwv op de hoogte was van het feit dat eiseres bij [tandartspraktijk] op geld waardeerbare activiteiten verrichte. Uit het werkplan blijkt namelijk dat het Uwv met eiseres heeft besproken dat zij een stage zou gaan lopen en dat zij werkervaring op zou gaan doen. Uit het bericht van 20 mei 2022 lijkt voorts te volgen dat [arbeidsdeskundige] ervan op de hoogte was dat eiseres in een tandartspraktijk werkzaamheden verrichte. Gelet op deze stukken kan in ieder geval worden betwijfeld of het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij de informatie over haar activiteiten nog meer of anders bij het Uwv had moeten melden om aan haar inlichtingenplicht te voldoen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv hier onvoldoende tegenover gesteld. Ter zitting heeft het Uwv namelijk verklaard dat er in de systemen niets gevonden kon worden over deze activiteiten of een stage. Ook heeft het Uwv in de systemen niet het bericht van eiseres in Mijn Uwv kunnen terugvinden, waar [arbeidsdeskundige] in haar bericht van 20 mei 2022 op reageert. Het Uwv heeft daarover ook geen navraag bij [arbeidsdeskundige] kunnen doen, omdat [arbeidsdeskundige] niet meer bij het Uwv werkzaam is. De precieze context van het bericht van eiseres in Mijn Uwv en de informatie die [arbeidsdeskundige] had over de werkzaamheden van eiseres bij [tandartspraktijk] blijft daarmee onzeker. De onzekerheid op dat punt komt voor rekening van het Uwv, dat de bewijslast heeft om de schending van de inlichtingenverplichting aannemelijk te maken. In die bewijslast is het Uwv niet geslaagd. De beroepsgrond treft dus doel.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de activiteiten bij [tandartspraktijk] . Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en zal het bestreden besluit dan ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
18. De rechtbank verwacht niet dat het Uwv, gelet op zijn verklaring ter zitting dat er over een mogelijke stage of activiteiten bij [tandartspraktijk] niets bekend was in de systemen van het Uwv, een reële mogelijkheid heeft via nader onderzoek meer relevante informatie te vinden met betrekking tot de vraag of eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, waarmee het gebrek in het bestreden besluit zou zijn te herstellen. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Omdat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, bestaat er geen grondslag voor het Uwv om de WIA-uitkering van eiseres te herzien en terug te vorderen over de periode van 17 juli 2021 tot en met 31 mei 2022. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en de terugvordering van € 5.560,64 niet in stand kan blijven. Ook is er geen grondslag voor de boete van € 40,- die het Uwv aan eiseres heeft opgelegd.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
20. De rechtbank veroordeelt het Uwv verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 624,-,1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-) bij een wegingsfactor 1.