ECLI:NL:RBMNE:2024:1006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/5066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering wegens betalingsonmacht ex-werkgever; beoordeling aanwijsbaarheid vordering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering wegens betalingsonmacht toe te kennen, als gevolg van het faillissement van haar ex-werkgever. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 21 maart 2023 afgewezen, omdat de ingediende aanvraag niet aanwijsbaar en controleerbaar was, waardoor de vordering niet vastgesteld kon worden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Uwv bleef bij de beslissing op bezwaar van 8 september 2023. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft beslist dat aan eiseres geen uitkering is toegekend. De rechtbank concludeert dat het Uwv dit besluit terecht heeft genomen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat haar vordering aanwijsbaar en controleerbaar is. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij na juni 2022 werkzaamheden heeft verricht of dat zij haar ex-werkgever heeft laten weten dat zij beschikbaar was voor werk. Bovendien heeft zij geen loonvordering ingesteld tegen haar ex-werkgever.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen gelijk en ontvangt geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Noordijk),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, (het Uwv)
(gemachtigde: J.R. Staarthof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om aan haar een uitkering wegens betalingsonmacht toe te kennen vanwege het faillissement van haar ex-werkgever. Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2023 afgewezen, omdat de ingediende aanvraag niet aanwijsbaar en controleerbaar is, waardoor niet is vast te stellen wat de vordering is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 8 september 2023 is het Uwv bij de afwijzing gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat aan eiseres geen uitkering is toegekend wegens betalingsonmacht van haar ex-werkgever. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of het Uwv dit besluit terecht heeft genomen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Beoordelingskader
3. Op grond van artikel 61 in samenhang met artikel 64 van de Werkloosheidswet (WW) heeft een werknemer recht op de uitkering van onder meer loon, vakantiegeld en vakantiebijslag als een in staat van faillissement verklaarde (ex)-werkgever deze bedragen onbetaald heeft gelaten.
3.1
De door het Uwv over te nemen verplichtingen worden bepaald door wat een werkgever en een werknemer in hun rechtsverhouding zijn overeengekomen of wat uit het burgerlijk recht ten aanzien van die rechtsverhouding voortvloeit. De voor overneming in aanmerking komende verplichtingen van de werkgever moeten voldoende concreet en duidelijk aanwijsbaar zijn en er mag geen sprake zijn van gerede twijfel. Van de werknemer mag worden gevraagd dat zij bewijsmateriaal aandraagt om haar aanspraken en de hoogte daarvan zo veel mogelijk aannemelijk en geloofwaardig te maken. [1]
3.2
Dat betekent dat de bestuursrechter moet beoordelen of uit het arbeidsrecht en de arbeidsrechtelijke rechtspraak voortvloeit dat een tussen de werkgever en werknemer niet vaststaande aanspraak aan de eis van aanwijsbaarheid voldoet en zo concreet is dat die vordering, als die aan de burgerlijke rechter ter beoordeling zou zijn voorgelegd, zou zijn toegewezen. [2]
Beoordeling van de grond van eiseres
4. Eiseres vindt dat haar vordering voldoende aanwijsbaar, controleerbaar en concreet is. Zij vindt dat het Uwv haar vordering ten onrechte heeft afgewezen. Zij heeft namelijk alles overgelegd wat zij had, zoals haar arbeidsovereenkomst en de salarisspecificaties tot en met mei 2022. Ook kan haar niet worden tegengeworpen dat de onderneming van haar ex-werkgever vanaf juni 2022 niet meer actief was. Tot slot geeft eiseres aan dat zij verwikkeld was in een echtscheidingsprocedure, waarbij haar ex-partner ook haar ex-werkgever was. Vanwege deze bijzondere situatie heeft zij pas in september 2022 contact opgenomen met het Uwv en pas in december 2022 een aanvraag ingediend.
4.1
Het Uwv heeft in de beslissing op bezwaar opgesomd waarom het Uwv de aanvraag van eiseres heeft afgewezen. Het Uwv heeft hier tijdens de zitting een toelichting op gegeven. Zo heeft het Uwv toegelicht dat eiseres geen bewijs heeft aangeleverd waaruit blijkt dat zij vanaf juni 2022 werkzaamheden heeft verricht, dan wel dat zij haar ex-werkgever heeft laten weten dat zij beschikbaar was voor werk. Bovendien heeft eiseres na mei 2022 geen salaris meer ontvangen. Desondanks heeft zij pas in september 2022 contact opgenomen met het Uwv en pas in december 2022 een vordering wegens betalingsonmacht ingediend. Het Uwv wijst er verder op dat eiseres ook geen loonvordering tegen haar ex-werkgever heeft ingesteld. Volgens het Uwv voldoet de vordering van eiseres hierdoor niet aan het vereiste dat deze voldoende concreet en duidelijk aanwijsbaar is, en bestaat er gerede twijfel ten aanzien van de vordering van eiseres.
4.2
De rechtbank volgt het Uwv hierin. Eiseres heeft weliswaar whatsapp berichten overgelegd waaruit blijkt dat zij met haar ex-werkgever correspondeerde over (het achterwege blijven van) uitbetaling van salarissen, maar die berichten zien slechts op de periode vanaf oktober 2022. Eiseres heeft daarmee dus niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode van juni 2022 tot oktober 2022 daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor haar ex-werkgever of heeft aangegeven dat zij beschikbaar was voor werk. Dit had volgens de rechtbank wel van eiseres verwacht mogen worden. Verder zien de door eiseres overgelegde salarisspecificaties op de periode tot juni 2022, terwijl eiseres juist van het Uwv een vergoeding wil ontvangen van haar salaris over de periode vanaf juni 2022. Eiseres heeft dus ook met de door haar overgelegde salarisspecificaties niet aannemelijk gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht vanaf juni 2022 of dat zij in die periode beschikbaar was voor werk.
4.3
Eiseres heeft daarnaast ook niet onderbouwd dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om haar salaris van haar ex-werkgever te krijgen. Het is op zichzelf goed invoelbaar dat eiseres destijds door een lastige periode ging, omdat haar relatie na 21 jaar was beëindigd. Desondanks had het wel op de weg van eiseres gelegen om bij het uitblijven de uitbetaling van haar salaris een loonvordering in te stellen of andere concrete stappen te zetten om uitbetaling van haar salaris te bevorderen. Ook had het op haar weg gelegen om tijdig een aanvraag bij het Uwv in te dienen en deze aanvraag controleerbaar en voldoende concreet te maken. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres dit onvoldoende heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de aanvraag van eiseres heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3145.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4858.