ECLI:NL:RBMNE:2023:7615
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing UWV over arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling
In deze zaak heeft eiser, die als procesleider-perron werkte, zich op 28 februari 2020 ziekgemeld. Na een medische beoordeling door het UWV is hij op 25 februari 2022 volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard, waarna hij een WIA-uitkering ontving. Op 8 juli 2022 heeft eiser opnieuw contact gehad met het UWV, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. De primaire verzekeringsarts heeft op 17 augustus 2022 een rapport uitgebracht, waarin de belastbaarheid van eiser werd vastgelegd. De arbeidsdeskundige concludeerde op 15 september 2022 dat eiser geschikt was voor ander werk, wat resulteerde in een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsverklaring van 79,26% op 29 september 2022.
Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar op 14 juli 2023 ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld en voerde aan dat hij niet gehoord was in de bezwaarfase, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aanwezig was tijdens de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat het UWV op basis van de verklaring van de gemachtigde van eiser kon afzien van het horen, omdat eiser had aangegeven geen gebruik te willen maken van de hoorzitting zonder de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de verzekeringsarts niet automatisch leidde tot onzorgvuldigheid in de heroverweging van het UWV.
De rechtbank heeft ook de medische oordelen van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar was voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om tot een conclusie te komen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van het UWV bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.