ECLI:NL:RBMNE:2023:7615

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/3443
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling

In deze zaak heeft eiser, die als procesleider-perron werkte, zich op 28 februari 2020 ziekgemeld. Na een medische beoordeling door het UWV is hij op 25 februari 2022 volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard, waarna hij een WIA-uitkering ontving. Op 8 juli 2022 heeft eiser opnieuw contact gehad met het UWV, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. De primaire verzekeringsarts heeft op 17 augustus 2022 een rapport uitgebracht, waarin de belastbaarheid van eiser werd vastgelegd. De arbeidsdeskundige concludeerde op 15 september 2022 dat eiser geschikt was voor ander werk, wat resulteerde in een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsverklaring van 79,26% op 29 september 2022.

Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar op 14 juli 2023 ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld en voerde aan dat hij niet gehoord was in de bezwaarfase, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aanwezig was tijdens de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat het UWV op basis van de verklaring van de gemachtigde van eiser kon afzien van het horen, omdat eiser had aangegeven geen gebruik te willen maken van de hoorzitting zonder de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de verzekeringsarts niet automatisch leidde tot onzorgvuldigheid in de heroverweging van het UWV.

De rechtbank heeft ook de medische oordelen van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar was voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om tot een conclusie te komen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van het UWV bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.E. Roberts-Hafkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),(gemachtigde: mw. S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1.1
Eiser heeft gewerkt als procesleider-perron bij [werkgever] . Op 28 februari 2020 heeft hij zich ziekgemeld. Per einde wachttijd is eiser medisch beoordeeld door de primaire verzekeringsarts. Eiser is naar aanleiding hiervan bij besluit van 25 februari 2022 door het Uwv volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard. Vanaf dat moment ontvangt eiser een WIA-uitkering.
1.2
Op 8 juli 2022 heeft eiser wederom contact gehad met het Uwv. In aansluiting hierop heeft een herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid plaatsgevonden. Eiser is hierbij op 17 augustus 2022 opnieuw door de primaire verzekeringsarts medisch beoordeeld. Deze heeft op 22 augustus 2022 rapport uitgebracht. De belastbaarheid van eiser is daarbij vastgelegd in een functionele mogelijkheden lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 15 september 2022 rapport uitgebracht. Daarin is eiser geschikt geacht voor ander werk. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV bij besluit van 29 september 2022 eiser voor een percentage van 79,26% arbeidsongeschikt verklaard. Hierdoor is eiser vanaf dat moment niet langer volledig arbeidsongeschikt.
1.3
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de dossiergegevens en de bij het bezwaarschrift meegestuurde medische informatie op 6 juni 2023 rapport uitgebracht. Eiser is hierbij niet opnieuw door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur gevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen verdere aanwijzingen gezien voor het aannemen van meer beperkingen dan de primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 11 juli 2023 rapport uitgebracht. Die heeft in het bezwaar van eiser evenmin aanleiding gezien tot het aanbrengen van wijzigingen in de arbeidsdeskundige conclusie. Op grond hiervan heeft het Uwv het bezwaar van eiser bij besluit van 14 juli 2023 ongegrond verklaard.
1.4
Tegen dit besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld. Bij brief van 16 november 2023 heeft eiser aangekondigd dat het beroep nog wordt aangevuld met een medische second opinion. Kort voor de zitting heeft gemachtigde van eiser desgevraagd telefonisch verklaard dat hiervan bij nader inzien wordt afgezien.
1.5
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
De rechtbank heeft de zaak op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2.1
Eiser is het oneens met het bestreden besluit.
2.2
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk gevraagd om zijn bezwaar mondeling toe kunnen te lichten in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser is echter in het geheel niet gehoord en heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit op geen enkele wijze is onderbouwd waarom een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig was.
2.3
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij blijft bij zijn gronden zoals die in de bezwaarprocedure naar voren zijn gebracht. Die komen erop neer dat zijn beperkingen ernstig zijn onderschat.

Beoordeling van het geschil

3. Gronden over een hoorzitting of spreekuur met een verzekeringsarts
3.1
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in gelegenheid te worden gehoord, voordat het op een bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, onderdeel c, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3.2
Het Uwv stelt dat van een hoorzitting is afgezien omdat de gemachtigde van eiser telefonisch heeft laten weten dat daar geen gebruik van wordt gemaakt als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij niet aanwezig is. In het beroepsschrift stelt de gemachtigde van eiser zich geen telefoongesprek met een medewerker van het Uwv te kunnen herinneren, waarin door haar is aangegeven dat eiser van een hoorzitting zou afzien.
3.3
In het verweerschrift verwijst het Uwv naar een telefoonnotitie die bij de processtukken is gevoegd. In deze notitie is vermeld dat op 15 december 2022 om 13:49 uur telefonisch contact heeft plaatsgevonden met de gemachtigde van eiser. In de notitie is als gespreksverslag opgenomen: “Zonder bva maakt zij geen gebruik van de hoorzitting”. Tijdens de zitting is door de gemachtigde van het Uwv uitgelegd dat “bva” een veel gebruikte afkorting is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.4
Voor de rechtbank is hiermee voldoende overtuigend vast komen te staan dat het telefoongesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en gemachtigde daarbij heeft verklaard dat geen gebruik wordt gemaakt van de hoorzitting als daar geen verzekeringsarts bij aanwezig zou zijn. Daaruit volgt op zichzelf al dat het Uwv, gelet op artikel 7:3, onderdeel c, van de Awb kon afzien van het horen van eiser.
3.5
Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat naar zijn mening het UWV hem de gelegenheid had moeten bieden om zijn bezwaren toe te lichten in de aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. En als dat niet mogelijk was, had hij opnieuw bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur uitgenodigd moeten worden.
3.6
Uit vaste rechtspraak volgt dat de aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting weliswaar kan bijdragen aan een zorgvuldige heroverweging, maar uit diens afwezigheid vloeit niet zonder meer voort dat de heroverweging onzorgvuldig is (zie bijvoorbeeld CRvB 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH5993). Ook uit het feit dat eiser in de fase van de heroverweging niet opnieuw fysiek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur is gezien, volgt nog niet dat sprake is van een onzorgvuldigheid. Dat geldt in ieder geval voor de situatie waarin het medisch onderzoek in de primaire fase door een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgevonden (zie bijvoorbeeld CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491).
3.8
In dit geval is eiser relatief kort achter elkaar, op 9 december 2021 (eerste beoordeling) en op 17 augustus 2022 (herbeoordeling), door een primair ‘geregistreerd’ verzekeringsarts op spreekuur gezien. Naar aanleiding van zijn bezwaarschrift is eiser niet opnieuw bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte echter wel over de rapporten van 11 december 2021 en 22 augustus 2022 die de primaire verzekeringsarts heeft opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hier in zijn rapportage ook inhoudelijk op ingegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij ook de bij het bezwaar gevoegde brieven van twee huisartsen en een sportarts in opleiding betrokken.
3.9
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verzekeringsarts een voldoende duidelijk en actueel beeld had van de situatie van eiser om te kunnen concluderen dat er geen verdere aanwijzingen waren voor meer beperkingen dan zijn aangegeven door de primaire verzekeringsarts. Mede op basis van de rechtspraak waarnaar is verwezen, kan de rechtbank het Uwv dan ook volgen in zijn standpunt dat het in dit geval niet nodig was dat eiser opnieuw door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur moest worden gezien. De rechtbank kan het Uwv eveneens volgen in zijn standpunt dat het onder deze omstandigheden niet nodig was om aan eiser gelegenheid te bieden zijn bezwaren toe te lichten op een hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Gronden over het medische oordeel
4.1
In zijn beroepschrift verwijst eiser voor de inhoudelijke gronden tegen het medische oordeel naar de gronden zoals hij die ook in bezwaar naar voren heeft gebracht. Eiser vindt dat zijn beperkingen ernstig zijn onderschat. Zoals eerder al beschreven is het de rechtbank bekend dat eiser in dit verband nog een medische second opinion wilde overleggen. Om hem moverende redenen heeft eiser hier van afgezien.
4.2
Uit het in algemene zin herhalen van bezwaargronden is niet af te leiden waarom eiser van oordeel is dat de bestreden beslissing op bezwaar en de daaraan ten grondslag gelegde rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Gelet op vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:112) kan de rechtbank niet anders dan hieraan voorbij gaan en het beroep ongegrond achten.
4.3
Pas eerst tijdens de zitting heeft eiser zich nog beklaagd over het keuringssysteem waarmee de arbeidsgeschiktheid wordt vastgesteld. Bij dezelfde ziekte wordt in dit systeem iemand met een hoog inkomen eerder volledig arbeidsongeschikt geacht, dan iemand met een laag inkomen. Eiser vindt dat dit niet deugt en hij verwijst in dit verband ook nog naar de toeslagenaffaire, waarin ook iedereen ogen en oren had gesloten.
4.4
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor deze klacht, kan dit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend aan de hand van de vermindering van de verdiencapaciteit. Eenvoudig gezegd wordt dit bepaald door het laatstverdiende loon (voordat iemand arbeidsongeschikt werd) te vergelijken met het zogenoemde restinkomen. Dat is het inkomen dat een werknemer nog kan verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid nadat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd. Dit wordt aan de hand van een arbeidskundig onderzoek bepaald op basis van zogenoemde voorbeeldfuncties. Het percentage arbeidsongeschiktheid wordt dus berekend op basis van het verlies aan inkomen dat men ondervindt. Dit volgt uit de artikelen 4, 5 en 6 van de Wet WIA.
4.5
Dit is een wet in formele zin (een wet die door de Staten-Generaal is aangenomen). De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om die wetsbepalingen buiten toepassing te laten.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit van het Uwv blijft in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ontvangt evenmin een vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.