ECLI:NL:RBMNE:2023:756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Tozo-uitkering wegens overschrijding sociaal minimum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de terugvordering van een Tozo-uitkering. Eiseres, eigenaar van een massagesalon, had in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 een Tozo-uitkering aangevraagd vanwege tegenvallende inkomsten door de coronapandemie. Verweerder had echter vastgesteld dat eiseres niet volledig had geïnformeerd over haar netto-inkomen, dat in de betreffende periode boven het voor haar geldende sociaal minimum lag. Hierdoor werd de Tozo-uitkering ten onrechte verstrekt en is een bedrag van € 8.252,47 teruggevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd over de hoogte van de terugvordering en dat het primaire besluit onbevoegd was genomen, maar dit bevoegdheidsgebrek is hersteld door verweerder zelf het bestreden besluit te laten nemen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was dat haar nabestaandenpensioen als inkomen meegeteld moest worden, maar de rechtbank oordeelt dat het haar verantwoordelijkheid was om dit te melden. De rechtbank concludeert dat de terugvordering terecht is, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de Tozo-uitkering.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder (gemachtigde: V. Staat).

Inleiding

1. Eiseres is eigenaar van het bedrijf [bedrijf] , waarmee zij zich richt op verschillende soorten massages en alternatieve trainingen. Zij heeft vanwege tegenvallende inkomsten door de covid-19 pandemie verschillende keren een Tozo-uitkering voor levensonderhoud aangevraagd.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit van 22 februari 2022 beslist dat eiseres geen recht had op een Tozo-uitkering [1] over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 [2] en de uitkering over deze periode teruggevorderd tot een bedrag van € 8.252,47.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Met de brief van 7 april 2022 heeft verweerder de motivering van het primaire besluit enigszins gewijzigd, in die zin dat verweerder naar andere wetsartikelen verwijst.
5. Vervolgens heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Deze heeft in het advies van 19 juli 2022 een bevoegdheidsgebrek vastgesteld en geadviseerd dit te herstellen. Inhoudelijk adviseert de commissie het primaire besluit in stand te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren.
6. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en voor de motivering verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften.
7. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres, haar adviseur de heer [naam] en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen.

Inhoud bestreden besluit en advies (in essentie weergegeven)

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres ten onrechte een Tozo-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 en dat op goede gronden een bedrag van € 8.252,47 is teruggevorderd. Er bestaat namelijk alleen recht op (aanvulling uit) de Tozo- uitkering als de overige inkomsten van eiseres onder de voor haar geldende bijstandsnorm liggen. Op de aanvraagformulieren heeft eiseres geschreven dat haar netto-inkomen door de coronacrisis onder het sociaal minimum is gedaald. Zij heeft echter inkomsten gehad uit twee nabestaandenpensioenen van het ABP en Nationale Nederlanden. [3] Het inkomen van eiseres lag hiermee boven de voor haar geldende bijstandsnorm terwijl de Tozo als doel heeft om belanghebbenden een uitkering te verstrekken ter hoogte van de bijstandsnorm. Eiseres is met het toekenningsbesluit gewezen op relevante bepalingen uit de Participatiewet. In het geval van onduidelijkheid lag het op haar weg nadere informatie te vergaren. De vergelijking die eiseres met andere regelingen maakt gaat niet op, omdat deze een ander doel dienen. Ook wordt geen strijd aangenomen met het (Unierechtelijk) evenredigheidsbeginsel en is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
9. Wel geeft verweerder eiseres gelijk als het gaat over het argument dat er een bevoegdheidsgebrek kleeft aan het primaire besluit. Het door verweerder gegeven mandaat aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht strekt namelijk niet zover dat ook besluiten op grond van de Tozo op basis hiervan kunnen worden genomen. Nu verweerder echter het bestreden besluit zelf heeft genomen is daarmee het bevoegdheidsgebrek hersteld.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

10. Eiseres voert een aantal formele/ procedurele beroepsgronden aan. Zo vindt zij dat verweerder de brief van 7 april 2022 onjuist kwalificeert, omdat dit strikt genomen geen herzieningsbesluit is. [4] Het bezwaar tegen het primaire besluit mocht daarom niet worden opgevat als mede gericht tegen deze brief. Eiseres heeft apart bezwaar gemaakt en verweerder had dus twee beslissingen op bezwaar moeten nemen. Ook stelt eiseres dat aan het primaire besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft. Dit had niet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht mogen worden genomen. Er ontbrak een correct mandaatbesluit. Om deze reden trekt eiseres in twijfel of wel sprake is van een besluit. [5] Verder vindt eiseres een steekproefsgewijze controle achteraf niet deugdelijk.
11. Inhoudelijk voert eiseres aan dat compensatie (in de vorm van Tozo) gerechtvaardigd is omdat sprake is van gederfde zakelijke inkomsten die in relatie staan tot de covid-19 pandemie. Eiseres mocht erop vertrouwen dat het nabestaandenpensioen niet als inkomen zou gelden voor de Tozo. Dit was namelijk niet vermeld op de door verweerder verstrekte lijst met te korten inkomsten bij de e-mail van 28 oktober 2021. Door het nabestaandenpensioen wel als inkomen mee te tellen wordt bovendien inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht.
12. Daarnaast stelt eiseres dat het (Unierechtelijk) evenredigheidsbeginsel is geschonden, omdat haar individuele belangen onvoldoende zijn meegewogen. De terugvordering staat niet in verhouding tot het nadeel dat eiseres lijdt. Er is een te starre toepassing gegeven aan de Pw die volgens eiseres ten onrechte als juridische kapstok wordt gebruikt. Tot slot vindt eiseres dat ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die terugvallen op verschillende regelingen voor zelfstandigen, werkgevers en werknemers.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank stelt vast dat de huidige procedure betrekking heeft op de aan eiseres verstrekte Tozo-uitkering, op grond van de Tozo 3 en 4, over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021. Deze rechtbank heeft eerder uitspraken gedaan over de van eiseres teruggevorderde bedragen aan Tozo-uitkering over eerdere periodes. [6]
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres in deze procedure geen beroepsgronden heeft aangevoerd over de hoogte van de terugvordering van € 8.252,47 en over de periode waar deze betrekking op heeft.
15. De rechtbank zal bij de beoordeling allereerst ingaan op een aantal formeel juridische aspecten waar eiseres beroepsgronden over heeft aangevoerd. Daarna gaat de rechtbank in op de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres tegen het bestreden besluit.

Procedurele aspecten

16. Verweerder erkent dat het primaire besluit onbevoegd is genomen, omdat het mandaatbesluit er niet in voorzag dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, namens verweerder, besluiten op grond van de Tozo kon nemen. Een bevoegdheidsgebrek kan echter met een beslissing op het bezwaar worden hersteld. [7] Dit heeft verweerder gedaan door het bestreden besluit zelf te nemen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De brief van 7 april 2022 is geen besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hiermee is geen sprake van een intrekking, wijziging of vervanging van het primaire besluit. De motivering is enkel aangepast, in die zin dat de juiste wetsartikelen zijn vermeld. Voor de motivering van het nu voorliggende bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 19 juli 2022. Bij dit advies is een bijlage opgenomen met de toepasselijke wetgeving. De rechtbank ziet dan ook geen reden op dit punt een gebrek in de motivering van het nu voorliggende bestreden besluit aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Verweerder heeft, naar aanleiding van een ontvangen signaal, onderzoek mogen doen naar de aan eiseres verstrekte Tozo-uitkering. De bevoegdheid onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en andere noodzakelijke gegevens heeft verweerder namelijk altijd. [8] Niet is gebleken dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel of rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Inhoudelijke aspecten

19. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt, dat zij recht heeft op compensatie grond van de Tozo enkel en alleen vanwege gederfde zakelijke inkomsten. Het is aannemelijk dat de gemiste zakelijke inkomsten in relatie staan tot de covid-19- pandemie. De Tozo-uitkering voor levensonderhoud is echter niet bedoeld voor het opvangen van nadeel om aan de eigen levensstandaard te kunnen blijven voldoen. De achtergrond van de regeling is dat de gevolgen, van het inkomensverlies door de pandemie, niet dusdanig vergaand mogen zijn dat het inkomen van de betrokkene(n) onder het voor hem of haar geldende sociaal minimum komt. Dit laatste is een voorwaarde voor het recht op Tozo (levensonderhoud) en blijkt uit de koppeling van de Tozo met de Pw. [9] Op het formulier ‘Aanvraag Tozo 3 Levensonderhoud’ is bij het kopje ‘ik behoor tot de doelgroep’ als tekst opgenomen:
“Door de coronacrisis is mijn netto-inkomen gedaald. Het netto-inkomen van mijzelf (of het gezamenlijke netto-inkomen van mij en mijn partner) is lager dan het voor mij geldende sociaal minimum.”Er is dus duidelijk gevraagd naar het netto inkomen in relatie tot het geldende sociaal minimum. [10]
20. Eiseres heeft op de hiervoor geciteerde vraag ‘ja’ geantwoord. Los van de vraag of het nabestaandenpensioen expliciet is vermeld als op te geven inkomstenbron had eiseres dus moeten beseffen dat haar netto-inkomen relevant is voor het recht op Tozo-uitkering. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Het lag op de weg van eiseres om – op eigen inititatief - verweerder te informeren over de nabestaandenuitkeringen van het ABP en Nationale Nederlanden. Door dit niet te doen heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. [11] Van belang hierbij is dat het netto-inkomen dat eiseres verkreeg op grond van de nabestaandenpensioenen in de periode in geding het voor haar geldende sociaal minimum te boven ging. Verweerder heeft een juiste uitvoering aan de wet gegeven, hierbij is niet gebleken van onevenredige gevolgen of willekeur.
21. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht. Verweerder heeft immers op geen enkele wijze aanspraak dan wel inbreuk gemaakt op haar recht op de nabestaandenpensioenen. Verweerder heeft haar uit de nabestaandenpensioenen voortvloeiende inkomsten enkel in het kader van de beoordeling van de Tozo-uitkering in aanmerking genomen. Om deze reden is geen sprake van een inbreuk op een eigendomsrecht van eiseres.
22. De Tozo-uitkering wordt alleen als gift verstrekt als iemand voldoet aan de voorwaarden. Nu eiseres niet voldoet aan de voorwaarden, heeft verweerder het recht op uitkering terecht ingetrokken. Dat betekent ook dat verweerder de kosten van de ten onrechte verstrekte Tozo-uitkering van eiseres moet terugvorderen. [12] Dit is alleen anders indien sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering. [13] Deze kunnen enkel gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van een terugvordering. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Het is aan degene die zich beroept op dringende redenen om deze aannemelijk te maken. [14] De rechtbank overweegt dat de terugvordering nadelige financiële consequenties voor eiseres zal hebben, zij heeft echter niet geconcretiseerd en onderbouwd hoe deze exact tot uiting komen. Daar komt bij dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Op dat moment kan eiseres de bescherming van de regels over de beslagvrije voet inroepen. [15] De rechtbank concludeert dat verweerder gehouden was de Tozo-uitkering terug te vorderen nu eiseres de aanwezigheid van dringende redenen niet aannemelijk heeft gemaakt.
23. De stelling van eiseres dat er verschillen zijn tussen de voorwaarden en aanspraken op grond van diverse regelingen, die verband houden met de covid-19 pandemie, is juist. De inhoud van de NOW [16] en Tozo verschilt en deze regelingen zijn ook gericht op andere doelgroepen. Werknemers in loondienst die van de werkgever het loon doorbetaald hebben gekregen verkeren weer in een hele andere situatie. Het gaat dus niet om gelijke gevallen, waardoor het beroep op discriminatie/ ongerechtvaardigd onderscheid niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

24. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
25. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers.
2.Voor de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 gaat het om een Tozo 3 en voor de periode 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 gaat het om een Tozo 4.
3.Deze inkomsten gelden volgens de commissie bezwaarschriften als inkomen uit artikel 6 van de Tozo en artikel 32 van de Participatiewet (Pw).
4.Als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.In de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6.Het gaat om de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2022 (UTR 22/1334) en van 12 januari 2023 (UTR 22/3645).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3058 r.o. 4.2.
8.Artikel 53a, zesde lid, van de Pw.
9.De Tozo is gebaseerd op artikel 78f van de Pw. Zie ook de Nota van Toelichting bij de Tozo, Stb. 2020, 118 p. 7 en verder.
10.In artikel 5, eerste lid, onder c, van de Tozo is opgenomen dat de aanvrager onder meer moet verklaren, dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm.
11.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
12.Verweerder is hiertoe verplicht op grond van artikel 58 van de Pw.
13.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1918 r.o. 5.16.1.
15.Artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
16.Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid.