ECLI:NL:RBMNE:2023:7554

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10481047 \ UC EXPL 23-2959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onrechtmatig verrichte banktransacties door dochter

In deze zaak vorderen ouders, [eisers] c.s., een bedrag van ruim €19.000,- terug van hun dochter, [gedaagde], op basis van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling. De ouders hadden hun dochter gemachtigd om over hun bankrekeningen te beschikken, maar stellen dat zij zonder toestemming verschillende pinbetalingen en overschrijvingen heeft verricht. De procedure begon met een dagvaarding op 31 maart 2023, waarna de zaak werd verwezen naar de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eisers] c.s. moeten worden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet is komen vast te staan dat de door [gedaagde] verrichte transacties zonder toestemming zijn gedaan. De overschrijvingen van €10.072,- en €3.363,80 werden aangemerkt als schenkingen en betalingen voor schilderwerk dat door de ex-man van [gedaagde] was verricht. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. Tevens werden de proceskosten aan [eisers] c.s. opgelegd, die hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor de betaling van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10481047 UC EXPL 23-2959 VL/58599
Vonnis van 15 november 2023
inzake

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1]

2.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: [eisers] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Evers, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten.

1.De procedure

1.1.
[eisers] c.s. hebben [gedaagde] op 31 maart 2023 gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. Bij vonnis van 19 april 2023 heeft voormelde kantonrechter vonnis gewezen waarbij de zaak is verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank MiddenNederland. Op 17 mei 2023 heeft [gedaagde] schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. Vervolgens heeft de kantonrechter van deze rechtbank een mondelinge behandeling bepaald, waaraan voorafgaand [eisers] c.s. bij brief van 28 augustus 2023 nog aanvullende producties hebben overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2023. Aan de zijde van [eisers] c.s. zijn mevrouw [eiseres] (hierna: [eiseres] ), de heer [eiser] (hierna: [eiser] ) en een van hun twee zonen, de heer [A] , aanwezig geweest. Aan de zijde van [gedaagde] is [gedaagde] , haar ex-man, de heer [B] , haar twee dochters, [C] en [D] , en een aantal toeschouwers aanwezig geweest. Beide partijen zijn bijgestaan door hun gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen besproken is. Tenslotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Op 22 mei 2015 hebben [eisers] c.s. aan [gedaagde] bankmachtigingen verstrekt.
Dit betrof een machtiging te beschikken over tegoeden op meerdere rekeningen, te weten: de
KeuzePlusHypotheek,de
Rabo SpaarRekeningen de
Rabo BasisRekening.Alleen met betrekking tot de
Rabo BasisRekeningten name van [eiser] werd [gedaagde] ook gemachtigd om te beschikken over tegoeden op déze rekening met behulp van een op haar naam gestelde bankpas (hierna: de bankpas). De eerste bankpas die [gedaagde] in dat kader heeft gekregen had een pasnummer eindigend op [nummer 1] en de vervangende bankpas had een pasnummer eindigend op [nummer 2] . De gedachte achter deze bankmachtigingen was dat [gedaagde] makkelijker zaken voor [eisers] c.s. kon regelen, zoals het doen van boodschappen.
2.2.
[eisers] c.s. stellen dat [gedaagde] verschillende pinbetalingen alsook af- en overschrijvingen heeft verricht waarvoor [eisers] c.s. geen toestemming hebben gegeven en die niet ten behoeve van [eisers] c.s. zijn gekomen.
Zo zijn in november 2020 respectievelijk januari 2021 twee bedragen van in totaal € 10.072,00 naar de rekening van [gedaagde] overgeschreven met de omschrijving ‘schenking’, waarvoor [eisers] c.s. geen toestemming hebben gegeven.
Voorts is in november 2017 een bedrag van € 3.363,80 naar de rekening van [gedaagde] overgeschreven met de omschrijving ‘schilderwerk’.
Verder zijn kleinere bedragen overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde] met de omschrijving ‘voorgeschoten’. Deze overschrijvingen, met een totaalbedrag van € 4.650,80, kunnen [eisers] c.s. niet plaatsen.
Sinds 2020 zijn daarnaast veel kleine bedragen afgeschreven door pinbetalingen in winkels waar [eisers] c.s. zelf nooit inkopen deden. Het totaal aan deze pintransacties bedraagt € 4.977,71.
2.3.
[eisers] c.s. stellen dat zij geen inzage hadden in hun bankzaken en dat ze daarom pas na enkele jaren er achter kwamen dat hun dochter deze uitgaven had verricht. Zij willen deze bedragen terug. Zij vorderen primair het totaalbedrag van € 19.700,15 en subsidiair een bedrag van € 10.072,- (de bedragen met de omschrijving ‘schenking’). Daarnaast vorderen zij de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosen.
2.4.
[gedaagde] beaamt dat zij deze bedragen heeft overgeschreven/gepind, maar betwist dat zij hiervoor geen toestemming had. Zij voert daartoe het volgende aan.
[eisers] c.s. hadden zelf voorgesteld om haar het bedrag van € 10.072,- te schenken om het restant van een leasebedrag met betrekking tot een leaseauto af te lossen, omdat ze toen der tijd financieel in zwaar water verkeerde wegens de scheiding met inmiddels haar ex-man (hierna: [B] ). Met die schenkingen kon ze haar leaseauto afbetalen.
Daarnaast heeft [B] samen met een ander schilderwerk uitgevoerd aan de nieuwe woning van [eisers] c.s. In overleg met [eisers] c.s. is ter betaling van deze werkzaamheden een bedrag van € 3.363,80 overgemaakt naar de rekening van [gedaagde] .
Ook alle overige overschrijvingen en pintransacties zijn ten behoeve van [eisers] c.s. verricht. [gedaagde] heeft hier altijd netjes melding van gemaakt aan haar vader, [eiser] , en [eisers] c.s. hadden ook inzicht in mutaties op hun bankrekeningen.
[gedaagde] verzoekt de kantonrechter daarom om de vorderingen van [eisers] c.s. af te wijzen.
3. De beoordeling
3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de hoofdvorderingen van [eisers] c.s. moeten worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat daarvoor enige grondslag bestaat. Dit brengt met zich dat ook de nevenvorderingen van [eisers] c.s. worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Wetenschap van mutaties op de bankrekeningen
3.2.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [eisers] c.s. dat zij geen wetenschap hadden of konden hebben van mutaties op hun bankrekeningen, als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat zij voortdurend heeft gemeld als zij betalingen en andere bankmutaties ten behoeve van [eisers] c.s. deed. Vast staat dat zij alleen een op haar naam gestelde pinpas had voor de Rabo BasisRekening van [eiser] . Dit verklaart waarom zij via whatsapp alleen [eiser] van pinbetalingen inlichtte. Dat [gedaagde] [eiser] op de hoogte hield van gedane betalingen dan wel andere mutaties, wordt ondersteund door productie 4 van de conclusie van antwoord, waarin [gedaagde] op 29 maart 2020 schrijft: “
Ik heb bij de [bedrijf 3] glazen gehaald voor ma. Die had ze laatst van mij maar was nu stuk. Dus dat kun je zien als je kijkt bij de bank. Dan weet je dat”.[eisers] c.s. stellen dat zij mutaties op de bankrekeningen niet konden controleren, maar [gedaagde] voert aan dat [eiser] met de app van de Rabobank op zijn Ipad altijd inzage had, waarvan hij ook regelmatig gebruik maakte. [eisers] c.s. hebben hier niets tegenin gebracht. Het had op hun weg gelegen om bijvoorbeeld aan de hand van toestelregistratie te laten zien dat op de app van de Rabobank nooit werd ingelogd met de Ipad van [eiser] , maar dit hebben [eisers] c.s. niet gedaan. Daarbij komt, dat in randnummer 14 van de spreekaantekeningen van mr. Evers staat dat [gedaagde] tegen [eisers] c.s. heeft gezegd dat zij de bankafschriften weg konden gooien, omdat [gedaagde] de bankzaken deed. Daaruit volgt dat [eisers] c.s. dus wel bankafschriften ontvingen, waarop zij mutaties op de bankrekeningen konden controleren.
3.4.
De stelling dat [eisers] c.s. geen wetenschap hadden of konden hebben van mutaties op hun bankrekeningen gaat dus niet op.
3.5.
Maar ook als zou moeten worden aangenomen dat [eisers] c.s. geen wetenschap hadden of konden hebben van mutaties op hun bankrekeningen, dan nog kan de kantonrechter niet vaststellen dat enige grond voor toewijzing van de hoofdvorderingen bestaat. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling
3.6.
[eisers] c.s. stellen dat voor de over- alsook afschrijvingen en pintransacties geen grond bestaat. Zij hebben [gedaagde] geen toestemming gegeven voor deze over- alsook afschrijvingen/uitgaven en dit is ook niet ten goede gekomen aan [eisers] c.s. Dit maakt dat sprake is van een onrechtmatige gedraging van [gedaagde] , dan wel dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt dan wel dat de betalingen aan [gedaagde] onverschuldigd zijn geweest.
3.7.
Voor een geslaagd beroep op onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking moet vast komen te staan dat de door [gedaagde] verrichte over-alsook afschrijvingen en pinbetalingen zonder grond/toestemming van [eisers] c.s. zijn verricht. De kantonrechter bespreekt hierna eerst de twee overschrijvingen van november 2020 en januari 2021 met de omschrijving ‘schenking’. Daarna wordt de overschrijving van 2017 met de omschrijving ‘schilderwerk’ besproken. Vervolgens worden de kleinere bedragen besproken, waaronder de overschrijvingen met de omschrijving ‘voorgeschoten’ en de afschrijvingen/pinbetalingen.
De overschrijvingen met de omschrijving ‘schenking’
3.8.
[eisers] c.s. stellen dat geen grond bestaat voor de overschrijving op 10 november 2020 en de overschrijving op 7 januari 2021 van respectievelijk € 5.500,- en € 4.572,-. Zij voeren hiertoe aan dat zij nooit de bedoeling hebben gehad om schenkingen te doen en zeker niet aan slechts één van hun drie kinderen. Als zij schenkingen hadden willen doen, dan zouden zij dat aan alle kinderen tegelijkertijd hebben gedaan.
3.9.
[gedaagde] betwist dat geen grond bestaat voor de twee overschrijvingen. Zij voert hiertoe aan dat [eisers] c.s. hadden voorgesteld om [gedaagde] financieel te ondersteunen op het moment dat [gedaagde] in scheiding lag met [B]. [eisers] c.s. en [gedaagde] hebben in het bijzijn van de beide dochters van [gedaagde] besproken dat [eisers] c.s. twee schenkingen aan haar zouden doen, om belastingtechnische redenen verspreid over twee verschillende jaren. Dit bedrag zou [gedaagde] dan kunnen gebruiken om het restantbedrag van haar leaseauto af te betalen.
3.10.
[eisers] c.s. brengen hier tegenin dat zij [gedaagde] inderdaad financieel wilden ondersteunen. Dit hebben zij echter niet gedaan door die twee overschrijvingen, maar door [gedaagde] een contant bedrag van € 10.600,- te lenen. Dit zou zij terugbetalen, maar dat heeft zij nooit gedaan.
3.11.
De kantonrechter is van oordeel dat de overschrijvingen in november 2020 en januari 2021 moeten worden aangemerkt als schenkingen van [eisers] c.s. aan [gedaagde] en dus niet zonder grond zijn verricht. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.11.1.
[gedaagde] heeft als productie 1 bij de conclusie van antwoord whatsappberichten overgelegd. Op 29 oktober 2020 schrijft [gedaagde] aan [eiser]
: “Papa en Mama. Heeel erg bedankt dat jullie mij financieel willen helpen. Ik ben er sprakeloos van en blij. Ik hou van jullie
”.Op 20 november 2020, de dag van de eerste overschrijving, schrijft zij aan [eiser] :
“Pa en Ma. Super bedankt voor jullie hulp.”.Hierbij stuurt [gedaagde] een pdf afdruk van een op haar rekening ontvangen bedrag van € 5.500,-, overgemaakt vanaf de rekening van [eisers] c.s. [eisers] c.s. wisten dus toen en hebben op dat moment dus kunnen controleren dat vanaf hun rekening € 5.500,- naar de rekening van [gedaagde] was overgeschreven. Vervolgens stuurt [gedaagde] op 7 januari 2021, de dag van de tweede overschrijving van € 4.572,-, het hierna vermelde bericht naar [eiser] :
“Pa en Ma. Zojuist de auto afbetaald. Een hel e zorg minder dank zij jullie hulp. Dank jullie wel.”.Waarop [eisers] c.s. reageren met het bericht:
“Vele jaren plezier met je mooije outo ma en pa”.Ook toen wisten [eisers] c.s. dus en hebben zij op dat moment dus kunnen controleren dat vanaf hun rekening € 4.572,-. naar de rekening van [gedaagde] was overgeschreven. [eisers] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling niets ingebracht tegen deze whatsappberichten. Hierdoor staat in ieder geval vast dat [eisers] c.s. [gedaagde] financieel hebben willen helpen bij het afkopen van de leaseauto door het restantbedrag te betalen.
3.11.2.
Dat de twee overschrijvingen niet een lening maar een schenking betreffen, volgt uit de volgende feiten en omstandigheden.
3.11.3.
Niet in geschil tussen partijen is het feit dat [eisers] c.s. aan hun zoon [A] in 2005 een onderhandse geldlening hebben verstrekt voor een bedrag van € 30.000,-. Dit hebben zij op schrift gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat het in de rede had gelegen om, als sprake zou zijn geweest van een geldlening aan [gedaagde] , dit ook schriftelijk vast te leggen, gelet op de stelling van [eisers] c.s. dat zij al hun kinderen gelijk behandelen. Dat de gestelde lening op schrift is gesteld, is niet gesteld noch gebleken. Ook hebben [eisers] c.s. niet gesteld dat zij aan [gedaagde] op enig moment hebben gevraagd om terugbetaling. Als sprake zou zijn geweest van een geldlening, dan zou het ook in de rede hebben gelegen dat [eisers] c.s. [gedaagde] om terugbetaling hadden verzocht en in dat kader afspraken met [gedaagde] zouden hebben gemaakt. Dat [eisers] c.s. dit wel hebben gedaan, hebben zij niet gesteld en blijkt niet uit de stukken.
3.12.
De stelling van [eisers] c.s. dat zij contant € 10.600,- aan [gedaagde] hebben geleend voor de afkoop van de leaseauto en dat de girale overschrijvingen daarom niet te verklaren zijn, is op geen enkele manier onderbouwd. [eisers] c.s. hebben zelf aangegeven dat zij deze gestelde contante betaling niet kunnen bewijzen. Ook de enkele stelling van [eisers] c.s. dat zij drie kinderen hebben en in geval van een schenking aan alle drie de kinderen tegelijkertijd een schenking zouden hebben gedaan, doet aan het voorgaande niet af. Vast staat immers dat zij [gedaagde] financieel wilden steunen.
3.13.
Verder is – ten overvloede – van belang dat beide dochters van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling in reactie op vragen van de kantonrechter “als informant” hebben verteld wat [eisers] c.s. en [gedaagde] voorafgaand aan de overschrijvingen van 20 november 2020 respectievelijk 7 januari 2021 hebben besproken over de afkoop van de leaseauto en de vorm waarin [eisers] c.s. [gedaagde] zouden helpen. Uit wat deze dochters hebben verteld volgt dat [eisers] c.s. de bedoelding hadden om het geld voor de afkoop van de leaseauto aan [gedaagde] te schenken en niet te lenen. [eisers] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling niets daartegen ingebracht. Er is dan ook geen reden om niet van de juistheid van wat beide dochters hebben verteld uit te gaan.
3.14.
Gelet op het voorgaande moeten de overschrijvingen worden aangemerkt als schenkingen. Nu vast staat dat deze overschrijvingen niet zonder grondslag zijn verricht, is geen sprake van een onrechtmatige gedraging van [gedaagde] , noch van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. Het deel van de hoofdvordering dat ziet op het bedrag van € 10.072,- wordt daarom afgewezen.
De overschrijving met de omschrijving ‘schilderwerk’
3.15.
Op 21 november 2017 is een bedrag van € 3.363,80 van de rekening van [eisers] c.s. naar de rekening van [gedaagde] overgemaakt, met de omschrijving ‘schilderwerk’. [eisers] c.s. stellen in hun dagvaarding dat zij geen idee hebben wat de achtergrond is van deze betaling en dat dit schilderwerk in ieder geval niet is verricht aan hun woning. Zij hebben nooit toestemming gegeven voor deze betaling.
3.16.
[gedaagde] heeft dit weersproken en zegt dat zij wel degelijk toestemming had voor de overschrijving van € 3.363,80. Zij voert aan dat [eisers] c.s. in 2017 gingen verhuizen en dat [B] , die schilder is, schilderwerk heeft verricht aan de nieuwe woning van [eisers] c.s. Omdat deze werkzaamheden zwart werden verricht, hebben [eisers] c.s., [gedaagde] en [B] afgesproken dat het bedrag van € 3.363,80 naar de rekening van [gedaagde] mocht worden overgemaakt, zodat zij dit bedrag aan [B] kon geven.
3.17.
De kantonrechter is van oordeel dat vast is komen te staan dat het bedrag van € 3.363,80 is overgemaakt in het kader van de schilderwerkzaamheden die zijn verricht door [B] en een ander aan de woning van [eisers] c.s. waarnaar [eisers] c.s. in 2017 zijn verhuisd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [B] “als informant” in reactie op vragen van de kantonrechter verteld dat hij samen met een ander schilderwerk heeft verricht aan het nieuwe huis van [eisers] c.s. en dat hij hiervoor van [eisers] c.s. via [gedaagde] een bedrag heeft ontvangen. In reactie op de vraag van de kantonrechter aan [eisers] c.s. of het klopt dat [B] en een ander in 2017 schilderwerkzaamheden hebben verricht aan hun nieuwe woning, antwoordde [eiseres] bevestigend. De kantonrechter stelt vast dat [eisers] c.s. tijdens de mondelinge behandeling iets anders hebben gezegd omtrent het schilderwerk dan wat zij in hun dagvaarding hebben gesteld. [eisers] c.s. hebben geen verschoonbare reden aangegeven voor deze tegenstrijdigheid.
3.18.
Aangezien het vast staat dat de schilderwerkzaamheden ten behoeve van [eisers] c.s. zijn verricht, is hiervoor op grond van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) loon verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat [B] en de ander dit schilderwerk als liefdadigheid hebben verricht en hiervoor geen loon wilden ontvangen. [eisers] c.s. hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat zij het bedrag van € 3.363,80 niet verschuldigd zouden zijn voor de in hun woning verrichte schilderwerkzaamheden. Hiermee komt vast te staan dat het bedrag van € 3.363,80 niet zonder grond is overgemaakt. Van een onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking is dus geen sprake. Het deel van de hoofdvordering dat ziet op het voormelde bedrag van € 3.363,80 wordt daarom afgewezen.
De pinbetalingen en de overschrijvingen met de omschrijving ‘voorgeschoten’
3.19.
Omdat de deelvorderingen van € 10.072,- respectievelijk € 3.363,80 worden afgewezen, blijft ter beoordeling nog een bedrag van € 6.264,71. Dit bedrag ziet op de pinbetalingen en de overgeschreven bedragen met de omschrijving ‘voorgeschoten’.
3.20.
[eisers] c.s. stellen dat [gedaagde] veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de bankpas voor de betaling van zaken die niet in hun gebruikelijke uitgavenpatroon passen.
3.21.
[gedaagde] heeft dit betwist en voert aan dat zij alle inkopen met de bankpas deed voor [eisers] c.s. Naast deze pinbetalingen zijn geen andere betalingen te zien waarmee [eisers] c.s. dan hun boodschappen zouden hebben gedaan. Wat betreft de overschrijvingen met de omschrijving ‘voorgeschoten’ voert [gedaagde] aan dat zij soms spullen met haar eigen pinpas had gekocht voor [eisers] c.s. en dat ze ook wel eens een bedrag aan hen had voorgeschoten als zij met [eiseres] was shoppen en [eiseres] te weinig geld bij zich had.
3.22.
De kantonrechter oordeelt dat, wat betreft de algemene stelling van [eisers] c.s. dat [gedaagde] pinbetalingen heeft verricht die [eisers] c.s. niet kunnen plaatsen, niet is komen vast te staan dat geen grond bestaat voor deze pinbetalingen. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van deze algemene stelling van [eisers] c.s. had het op de weg van [eisers] c.s. gelegen om hun algemene stelling nader te onderbouwen. Dit hebben zij niet gedaan. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [eisers] c.s. de bankmachtiging aan [gedaagde] hebben verstrekt, omdat zij altijd hun boodschappen deed en een machtiging dit makkelijker zou maken. Daarbij hebben [eisers] c.s. niet gesteld dat ze daarnaast ook zelf boodschappen deden noch hebben zij (onderbouwd) gesteld dat de gepinde bedragen exorbitant hoog zouden zijn waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [gedaagde] tegelijk voor zichzelf boodschappen deed.
3.23.
Daarnaast is ook niet komen vast te staan dat geen grond bestaat voor de overschrijvingen met de omschrijvingen ‘voorgeschoten’. [eisers] c.s. hebben niet meer gereageerd op de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] tijdens het shoppen soms te weinig geld bij zich had, zodat [gedaagde] op zo’n moment een deel voorschoot. Ook is in de whatsappberichten te lezen dat [gedaagde] regelmatig een update stuurt over een ten behoeve van [eisers] c.s. gedane betaling of een voorgeschoten bedrag. Zo schrijft [gedaagde] over een ‘verlichtingsset’:
“Heb ik besteld. €90 euro. Wordt morgen bezorgd. Ik schrijf dit bedrag over van jou rekening of wil je het mij contant terug betalen?”.[eisers] c.s. hebben niet weersproken dat [gedaagde] soms dingen voorschoot. De algemene stelling dat [gedaagde] zonder grond bedragen zou hebben overgemaakt met de omschrijving ‘voorgeschoten’, is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende (nader) onderbouwd.
Bloemen, [naam] , [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5]
3.24.
[eisers] c.s. hebben, naast hun algemene stelling dat geen grond bestaat voor de gedane pinbetalingen, specifieke stellingen ingenomen over enkele door [gedaagde] met de bankpas verrichte betalingen. Zij noemen in dat kader de aankoop van bloemen, uitgaven bij tankstation [naam] en aankopen bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , de [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en [bedrijf 5] .
3.25.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] c.s., gezien de betwistingen van [gedaagde] , onvoldoende nader onderbouwd hebben dat voor deze betalingen geen grond bestaat. Deze pinbetalingen worden hier onder een voor een besproken.
3.26.
[eisers] c.s. stellen dat [gedaagde] met de bankpas bloemen heeft gekocht, zijnde een aankoop die zij niet zelf hebben gedaan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij op verzoek van
[eisers] c.s. bloemen heeft gekocht voor een medewerkster van [bedrijf 6] , die [eiseres] heeft geholpen zodat [eiseres] weer kon liggen op haar elektrisch bed dat eerder niet omlaag ging. Op deze gemotiveerde betwisting hebben [eisers] c.s. niet gereageerd. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de aanschaf van deze bloemen niet op verzoek van [eisers] c.s. is gedaan.
3.27.
[eisers] c.s. stellen dat zij de tankbeurt bij het tankstation [naam] niet kunnen plaatsen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eisers] c.s. op 13 december 2021 beiden met corona op bed lagen. Daarom heeft zij, op verzoek van [eiser] , zijn auto volgetankt, omdat de tank niet leeg mocht zijn op het moment dat één van beiden wellicht opgenomen zou moeten worden in het ziekenhuis. Op deze gemotiveerde betwisting hebben [eisers] c.s. niet gereageerd. Hierdoor is niet komen vast te staan dat geen grond bestaat voor de betaling van de ten behoeve van [eisers] c.s. verrichte tankbeurt bij [naam] .
3.28.
Wat betreft de uitgaven bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , stellen [eisers] c.s. dat zij ook deze uitgaven niet kunnen plaatsen. [gedaagde] voert daar tegen aan dat zij daar kleding voor [eiseres] heeft gekocht en deze kleding ook aan [eiseres] heeft gegeven. Dit onderbouwt zij met bonnen. [eisers] c.s. brengen hier tegenin dat de bonnen op naam staan van [gedaagde] en niet van [eiseres] . Daarnaast is het factuur- en afleveradres van [gedaagde] . Als het om kleding voor [eiseres] zou gaan, hadden daar de gegevens van [eiseres] gestaan. [gedaagde] brengt hier tegen in dat zij een account heeft bij [bedrijf 1] en dat zij dit account gemakshalve bij de kassa heeft gebruikt. De kleding was voor [eiseres] ; het vest wat [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling aan had, was nota bene het betreffende vest dat [gedaagde] bij [bedrijf 1] voor haar gekocht had.
3.29.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat geen grond bestaat voor de betalingen bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Weliswaar is de kleding via het account van [gedaagde] gekocht en was het bezorgadres het adres van [gedaagde] , maar [gedaagde] kon ook via dit account kleding voor [eiseres] kopen en tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] niet weersproken dat het vest dat zij op dat moment droeg, het vest was dat [gedaagde] voor haar bij [bedrijf 1] heeft gekocht. Verder is niet weersproken dat de kledingstijl en -maten van de gekochte kleding overeenkomen met de kledingstijl en -maten van [eiseres] en niet met die van [gedaagde] .
3.30.
Wat betreft de uitgaven bij de [bedrijf 3] , stellen [eisers] c.s. dat zij geen mogelijkheid hadden om aankopen te doen bij de [bedrijf 3] , omdat zij particulieren zijn. [gedaagde] had deze mogelijkheid wél, vanwege de onderneming van haar ex-echtgenoot. [gedaagde] erkent dat zij spullen bij de [bedrijf 3] heeft gekocht met gebruik van de bankpas van [eisers] c.s., maar zij zegt dat ze deze aankopen ten behoeve van [eisers] c.s. heeft verricht.
3.31.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Als productie 4 bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] whatsappberichten overgelegd. In een van die berichten staat:
“Ik heb bij de [bedrijf 3] glazen gehaald voor ma. Die had ze laatst van mij maar was nu stuk. Dusdat kun je zien als je kijkt bij de bank[onderstreping door de kantonrechter
]. Dan weet je dat”.Als [eisers] c.s. niet hadden gewild dat [gedaagde] deze glazen bij de [bedrijf 3] had gekocht, dan had het in de rede gelegen dat zij dit aan [gedaagde] hadden laten weten. Dit hebben [eisers] c.s. niet gesteld noch blijkt dit uit de stukken. Ook tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] c.s. niet weersproken dat [gedaagde] deze glazen bij de [bedrijf 3] voor hen had gekocht.
3.32.
De stelling van [eisers] c.s. dat zonder grond aankopen zijn gedaan bij [bedrijf 5] en [bedrijf 4] , is onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij zonder grond enige aankopen heeft gedaan. [eisers] c.s. stellen dat zij geen tuin en geen dieren hebben, dus dat de aankopen niet in hun belang kunnen zijn gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat deze onderbouwing te summier is, aangezien gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 5] en [bedrijf 4] enkel producten voor tuinen en dieren verkopen en bijvoorbeeld geen kleding.
3.33.
Voorts herhaalt de kantonrechter hier dat uit de stukken die [gedaagde] heeft overgelegd blijkt dat zij [eisers] c.s. regelmatig op de hoogte stelt van de door haar verrichte betalingen met de bankpas en dat zij [eiser] er steeds op wijst dat hij bankmutaties op zijn
Rabo BasisRekeningkan controleren.
Uit geen enkel stuk dat [eisers] c.s. hebben overgelegd blijkt dat, nadat [gedaagde] hen van de met de bankpas gedane uitgaven op de hoogte stelt, zij tegen die uitgaven hebben geprotesteerd. Dit doet afbreuk aan de stelling van [eisers] c.s. dat [gedaagde] jarenlang zonder hun medeweten uitgaven heeft gedaan die niet aan hen ten goede zijn gekomen en/of niet in opdracht van hen zijn gedaan.
3.34.
Nu niet is komen vast te staan dat geen grond bestaat voor de uitgaven/betalingen voor bloemen en bij [naam] , [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] , is geen sprake van onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Ook dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
[eisers] c.s. moeten de proceskosten, waaronder de nakosten [1] , vermeerderd met rente betalen
3.35.
[eisers] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat [eisers] c.s. hun eigen proceskosten (inclusief nakosten) moeten dragen en de proceskosten van [gedaagde] aan haar moeten betalen, tot op heden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 792,00 (2 punten x tarief € 396,00)
  • nakosten
Totaal € 924,00
3.36.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijke veroordeling
3.37.
De veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten wordt hoofdelijk [2] uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.38.
De kantonrechter verklaart het vonnis, wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, zoals [gedaagde] heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissingen zoals onder 4.2. en 4.3. vermeld moeten worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen dit vonnis. De beslissingen van de kantonrechter gelden in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af;
4.2.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk in de kosten; zij moeten aan [gedaagde] haar proceskosten, tot op heden begroot op € 924,00, betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eisers] c.s. ook de kosten van betekening aan [gedaagde] betalen;
4.3.
veroordeelt [eisers] c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis, wat betreft de onder 4.2. en 4.3. vermelde beslissingen, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Voetnoten

1.Zie in dit kader het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1942).