Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het Uwv op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen lang zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor drie maanden.
23. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding van de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor de reactie op het hangende beroep genomen bestreden besluit 2, met een waarde per punt van € 837,- en met een wegingsfactor 1).
24. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige, van de door arts-gemachtigde [deskundige] uitgebrachte rapporten. In deze zaak zijn drie rapporten uitgebracht door arts-gemachtigde [deskundige] van 20 augustus 2020, 12 juli 2021 en 11 juli 2022.
25. De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
26. De rechtbank dient vervolgens te toetsen of, gelet op het Bpb, de door eiseres gevraagde kostenvergoeding redelijk is. Wat betreft het tarief acht de rechtbank, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), een kostenvergoeding tegen een uurtarief van maximaal € 142,75 (exclusief btw) redelijk. Daarbij dient er afgerond te worden op hele en halve uren.
27. Het uurtarief van € 134,04 per uur, dat wordt gehanteerd in de brief van 14 oktober 2021, is lager dan het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende tarief van € 142,75 per uur, genoemd in artikel 6 van het Bts.
28. De rechtbank is van oordeel dat het aantal door de deskundige bestede uren niet onredelijk voorkomt. De door verweerder te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde deskundige zijn daarmee: 6,5 uur x € 134,04 = € 871,26.
29. Op grond van artikel 15 van het Bts wordt het bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Dat is in dit geval een bedrag van in totaal € 182,96. De vergoeding voor de kosten voor het deskundigenonderzoek bedraagt in totaal dus € 1.054,22.
30. De totale proceskostenveroordeling, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deskundigenkosten, bedraagt alsdan € 3.146,72.