ECLI:NL:RBMNE:2023:7490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
21/463
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig en onvolledig medisch onderzoek in werkgeversberoep tegen UWV-besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2023, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, die eigenrisicodrager is onder de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het Uwv met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van een (ex)werkneemster. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat de (ex)werkneemster recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar eiseres betwistte de mate van arbeidsongeschiktheid en de toerekening van de WIA-uitkering aan haar. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig en onvolledig was uitgevoerd. De rechtbank merkte op dat er onvoldoende inzicht was in de medische situatie van de (ex)werkneemster, en dat er geen adequate diagnose was gesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de besluiten van het Uwv niet deugden. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het Uwv op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij het de rechtbanksuitspraak in acht moet nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 3.146,72 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres is eigenrisicodrager in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (de wet WIA). Met het (primaire) besluit van 23 april 2020 heeft het Uwv aan de (ex)werkneemster van eiseres laten weten dat zij met ingang van 21 januari 2020 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Met het tweede (primaire) besluit van 23 april 2020 heeft het Uwv aan eiseres laten weten dat de WIA-uitkering aan eiseres wordt toegerekend.
2. Eiseres heeft tegen deze twee besluiten bezwaar gemaakt. In het besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Dat beroep zag vooral op het oordeel van het Uwv dat er geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen
3. Hangende beroep heeft het Uwv twee maal verzocht de behandeling van de zaak op zitting aan te houden omdat het Uwv (ex)werkneemster alsnog op het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep wilde oproepen. Op de digitale zitting van 8 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en de arts-gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv. Ter zitting is door het Uwv naar voren gebracht dat er in de tussentijd, op 16 februari 2022, een spreekuurcontact is geweest tussen de verzekeringsarts Van der Schoor en de (ex)werkneemster en dat de verzekeringsarts ook medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts. De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan besloten om de zaak aan te houden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in de gelegenheid te stellen het medisch onderzoek en het medische rapport af te ronden. Dit met het oog op finale geschilbeslechting.
4. Het Uwv heeft met de brief van 13 april 2022 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2022 en een gewijzigde functionele mogelijkheden lijst van 13 april 2022 toegezonden. In dit rapport is een gewijzigd standpunt ingenomen over de arbeidsongeschiktheid van de (ex)werkneemster per 21 januari 2020 (de datum in geding).
5. Met de brief van 25 april 2022 heeft het Uwv een voornemen tot wijziging van het bestreden besluit 1 toegezonden. In het voornemen tot wijziging is opgenomen dat de wijziging inhoudt dat de (ex)werkneemster vanaf 21 januari 2020 voor 48,83% arbeidsongeschikt is.
6. Hierna heeft het Uwv met het (primaire) besluit van 5 juli 2022 besloten dat de (ex)werkneemster per 26 juni 2022 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar wel voor een WGA-vervolguitkering.
7. Het Uwv heeft met het besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit 2) de beslissing op bezwaar van 18 december 2020 gewijzigd. In het bestreden besluit 2 is de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 januari 2020 aangepast naar 48,83%. Het bezwaar van eiseres is alsnog gegrond verklaard. Het Uwv heeft aangegeven dat dit besluit in de plaats komt van het besluit van 18 december 2020 voor zover deze betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor het overige handhaaft het Uwv het besluit van 18 december 2020.
8. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een tweede zitting op 20 juni 2023. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank in reactie hierop laten weten dat de zaak zonder tweede zitting kan worden afgedaan. Het Uwv heeft aangegeven een nadere zitting ook niet nodig te vinden. De rechtbank heeft het onderzoek hierna gesloten.

Beoordelingskader

9. Het gaat in deze zaak om een werkgeversberoep. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen meebrengen dat verweerder een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [1] Daarbij speelt mee dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest of dat de door verweerder gegeven motivering het besluit niet kan dragen. [2]

Beoordeling door de rechtbank

10. De (ex)werkneemster van eiseres heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank bij de motivering van haar oordeel medische terminologie zoveel mogelijk vermijden om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens echter noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
Omvang van het geding
11. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit besluit is door het Uwv gewijzigd met het bestreden besluit 2. Daarmee staat wel vast dat het bestreden besluit 1 onjuist was op het punt van de mate van arbeidsongeschiktheid. In zoverre is het beroep van eiseres gegrond. Eiseres komt mede tegen dit besluit op vanwege de toerekening aan eiseres van de WIA-uitkering van (ex)werkneemster. De rechtbank beoordeelt hierna echter eerst het bestreden besluit 2, om de vraag te beantwoorden of het Uwv inmiddels wel de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.
12. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat het bestreden besluit 2 niet (voldoende) tegemoet komt aan het beroep van eiseres, heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het bestreden besluit 2. De rechtbank zal hierna het bestreden besluit 2 beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Oordeel
13. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ook gegrond is, omdat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
14. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat het onmogelijk is om de relevante feiten te verzamelen. Het is volgens eiseres onduidelijk wat er met de (ex)werkneemster aan de hand is en er is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan om tot een juiste diagnose te komen.
15. De rechtbank geeft eiseres op dit punt gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig verricht en onvoldoende inzichtelijk onderbouwd, omdat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld bij de (ex)werkneemster maar dat voor een dergelijke diagnose een psychiatrische expertise of verder psychologisch onderzoek nodig is.
16. De (ex)werkneemster van eiseres is in de bezwaarfase twee keer opgeroepen voor een spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De (ex)werkneemster heeft beide afgezegd. Hierdoor was het niet mogelijk om in het kader van bezwaar nader onderzoek te doen naar de medische situatie van de (ex)werkneemster. In de fase van beroep is de (ex)werkneemster weer voor een spreekuur opgeroepen en is zij op 16 februari 2022 via videobellen alsnog op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking gekregen over medische informatie van de huisarts van 31 maart 2022, die zij bij haar beoordeling heeft betrokken. Volgens het rapport van 13 april 2022 is onder meer sprake van een discrepantie tussen de klachten en de behandeling. De (ex)werkneemster heeft een whiplash associated disorder graad II zonder verder aangetoonde complicaties. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de urenbeperking van 20 uur per week niet langer nodig, omdat geen energetische beperking geobjectiveerd kan worden.
17. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de beslissing op bezwaar van 18 december 2020 te wijzigen. De (ex)werkneemster is het hier niet mee eens en heeft met haar reactie aan het Uwv medische informatie overgelegd, waaronder een rapport van [organisatie] , informatie van de fysiotherapeut en een journaal van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie bestudeerd en hierover in haar rapport van 26 mei 2022 vermeld dat de diagnose whiplash van toepassing blijft en dat er geen andere aandoeningen zijn geobjectiveerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om de urenbeperking te wijzigen en is er geen sprake van een energetisch ziektebeeld. Er is mogelijk wel sprake van een psychiatrisch ziektebeeld (somatoforme pijnstoornis, vermijdende persoonlijkheidsstoornis) maar dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen hard te maken door verder psychologisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt dat de (ex)werkneemster, haar ouders en haar partner daartoe wel eerst gemotiveerd moeten zijn.
18. De arts-gemachtigde van eiseres heeft in zijn rapport van 11 juli 2022 toegelicht dat er naar zijn mening een forse discrepantie is tussen de aard en ernst van de klachten die verwacht mogen worden bij een whiplash associated disorder graad II en de aard en ernst van de door betrokkene ervaren klachten. Volgens de arts-gemachtigde is er meer aan de hand dan alleen een whiplash. Hij wijst daarbij op het medisch journaal van de huisarts, waaruit volgens hem lichamelijke klachten, gecombineerd met angst, paniekaanvallen en vermijdingsgedrag volgt. Volgens de arts-gemachtigde zouden de lichamelijke klachten in psychiatrische zin kunnen passen bij een somatische symptoomstoornis of bij een neurologische stoornis. Hij meent dat onvoldoende rekening is gehouden met een aanwezige ernstige psychiatrische stoornis. Als hiermee rekening zou worden gehouden, is er volgens de arts-gemachtigde geen inconsistentie meer tussen de objectiveerbare stoornissen en het gedrag van de (ex)werkneemster. Hij acht het aannemelijk dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis waarbij er sprake is van ADL afhankelijkheid. Dat betekent dat er moet worden uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Volgens hem zijn er in praktische zin geen behandelmogelijkheden.
19. Met haar rapport van 19 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het rapport van de arts-gemachtigde van 11 juli 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet er eerst een diagnose zijn gesteld om van een ernstige psychiatrische stoornis uit te gaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou het claimen van volledige hulpbehoevendheid na een whiplash kunnen worden gezien als een somatische symptoomstoornis. Dit is de diagnose die de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou overwegen, maar zij geeft daarbij ook aan dat zij dan haar boekje te buiten zou gaan omdat zij betrokkene slechts op een videobel spreekuur heeft gezien en de huisarts een betere diagnose zou kunnen stellen. Zij geeft aan dat als de vraag echt aan haar gesteld zou worden, zij een psychiatrische expertise zou willen laten doen. Daarbij tekent zij ook aan dat de betrokkene niet voldoet aan de criteria van EPS. Er moet herhaaldelijk en tevergeefs psychiatrische therapie zijn ingezet voor de stoornis en dat is hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet het geval. Ten tweede moet sprake zijn van disfunctioneren op micro, meso en macro niveau. De (ex)werkneemster woont met haar partner en kindje in een huis en staat niet onder bewind. Zij is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel in staat zich binnen gezinsverband te handhaven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er nog een heel traject mogelijk, te beginnen bij de huisarts, dan mogelijk naar de SOLK-poli op het CWZ en indien dat niet helpt is revalidatie bij Altrecht nog een mogelijkheid.
20. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in haar overwegingen dat eerst een diagnose moet zijn gesteld om van een ernstige psychiatrische stoornis te kunnen uitgaan. De rechtbank leidt uit de rapporten van 26 mei 2022 en 19 juli 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep af dat verder psychologisch onderzoek door middel van een psychiatrische expertise nodig is om vast te stellen of er bij de (ex)werkneemster sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank vindt hiervoor tevens steun in het rapport van de arts-gemachtigde van 11 juli 2022. Nu geen verder psychologisch onderzoek en/of psychiatrische expertise heeft plaatsgevonden, is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank onvolledig en onzorgvuldig verricht. Dat de (ex)werkneemster naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de criteria van EPS is zonder een nadere motivering over het vermijdingsgedrag van de (ex)werkneemster voor de rechtbank niet te volgen. Het is voor de rechtbank onduidelijk hoe het vermijdingsgedrag van betrokkene zich verhoudt tot psychiatrische therapie die al herhaaldelijk en tevergeefs ingezet zou zijn of het behandeltraject dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog mogelijk zou zijn. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat de (ex)werkneemster al geruime tijd niet door de huisarts is gezien. Zolang geen onderzoek is gedaan naar de eventuele aanwezigheid van psychische en psychiatrische beperkingen bij de (ex)werkneemster is een diagnose niet goed te stellen en kunnen ook haar beperkingen niet goed in beeld worden gebracht. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het Uwv op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen lang zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor drie maanden.
23. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding van de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor de reactie op het hangende beroep genomen bestreden besluit 2, met een waarde per punt van € 837,- en met een wegingsfactor 1).
24. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een eigen deskundige, van de door arts-gemachtigde [deskundige] uitgebrachte rapporten. In deze zaak zijn drie rapporten uitgebracht door arts-gemachtigde [deskundige] van 20 augustus 2020, 12 juli 2021 en 11 juli 2022.
25. De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
26. De rechtbank dient vervolgens te toetsen of, gelet op het Bpb, de door eiseres gevraagde kostenvergoeding redelijk is. Wat betreft het tarief acht de rechtbank, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), een kostenvergoeding tegen een uurtarief van maximaal € 142,75 (exclusief btw) redelijk. Daarbij dient er afgerond te worden op hele en halve uren.
27. Het uurtarief van € 134,04 per uur, dat wordt gehanteerd in de brief van 14 oktober 2021, is lager dan het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende tarief van € 142,75 per uur, genoemd in artikel 6 van het Bts.
28. De rechtbank is van oordeel dat het aantal door de deskundige bestede uren niet onredelijk voorkomt. De door verweerder te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde deskundige zijn daarmee: 6,5 uur x € 134,04 = € 871,26.
29. Op grond van artikel 15 van het Bts wordt het bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Dat is in dit geval een bedrag van in totaal € 182,96. De vergoeding voor de kosten voor het deskundigenonderzoek bedraagt in totaal dus € 1.054,22.
30. De totale proceskostenveroordeling, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deskundigenkosten, bedraagt alsdan € 3.146,72.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- draagt het Uwv op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 3.146,72,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 december 2023. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 17 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3969.