Inleiding
1. Eisers ontvangen sinds 4 maart 2009 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
2. In 2020 heeft verweerder een anonieme tip ontvangen dat er bijstandsfraude zou zijn gepleegd door de heer [eiser] (hierna eiser) inhoudende dat hij zwart werkt en niet heeft gemeld dat hij vermogen in Turkije heeft. Naar aanleiding van deze tip is verweerder een rechtmatigheidsonderzoek gestart.
3. Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers per 8 december 2020 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid van de Participatiewet (Pw) omdat eisers de inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht hebben geschonden.
4. Op 22 april 2021 hebben eisers - zonder voorafgaande melding - een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
5. Bij besluit van 4 juni 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
6. Met het bestreden besluit van 28 juni 2022, (het bestreden besluit I), heeft verweerder de grondslag van de intrekking gewijzigd, het recht op bijstand ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw en het bezwaar dat ziet op het primaire besluit I van eisers ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit van 27 juni 2022, (het bestreden besluit II), heeft verweerder ook het bezwaar van eisers dat ziet op het primaire besluit II ongegrond verklaard.
7. De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de bijstand en de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
9. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit I: Intrekking van het recht op bijstand (UTR 22/3915)
10. Ten aanzien van het besluit tot intrekking van de bijstand beoordeelt de rechtbank de periode van 8 december 2020 tot en met 17 december 2020.
Schending inlichtingen- en medewerkingsplicht
11. Verweerder heeft naar aanleiding van een anonieme tip inhoudende dat eiser bijstandsfraude pleegt omdat hij sinds 5 of 6 jaar digitale tv-abonnementen en ip tv-kastjes verkoopt waarvoor hij materialen in zijn kofferbank heeft liggen en niet heeft gemeld dat hij onroerend goed in Turkije heeft, een rechtmatigheidsonderzoek gestart en bij het Internationaal Bureau Fraude (IBF) een onderzoek aangevraagd. Uit dit onderzoek bleek dat eiser bekend is bij de Turkse belastingdienst en dat hij bij de afdeling Onroerende zaakbelasting in een gemeente in Turkije voorkomt met zijn Turkse identiteitsnummer. Om de registratie van het onroerend goed te achterhalen, heeft verweerder een machtiging van eiser nodig. Het IBF heeft geconstateerd dat nader onderzoek in Turkije noodzakelijk is om de waarde van het vermogen in Turkije vast te kunnen stellen Verweerder heeft eisers in dat verband diverse keren verzocht om contact op te nemen met het Turkse consulaat en om [A] te machtigen om in Turkije onderzoek te doen naar het vermogen van eiser. Eisers hebben geweigerd om een machtiging af te geven en voldoen daarmee niet aan hun medewerkingsplicht. Ook hebben eisers geweigerd om verweerder de kofferbak van eisers auto te bekijken waardoor verweerder niet de anonieme tip niet kon verifiëren. Eisers hebben volgens verweerder ook hiermee niet voldaan aan hun medewerkingsplicht.
12. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij niet hebben gemeld dat eiser werkzaamheden verricht en hij niet heeft gemeld dat hij vermogen (onroerend goed) heeft in Turkije. Tijdens de hoorzitting op 1 december 2021 heeft eiser op de vraag van verweerder waarom hij op Facebook heeft vermeld dat hij sinds 2018 een nieuwe baan heeft bij [bedrijf] geantwoord dat het om een proefplaatsing ging voor 2 uur per week bij een winkel in [plaats] . Tijdens het gesprek met verweerder op 8 december 2020 hebben eisers verklaard dat zij in het afgelopen jaar geen werkzaamheden hebben verricht. Ook heeft eiser verweerder niet geïnformeerd over die proefplaatsing. Verweerder vindt deze verklaring van eisers ongeloofwaardig. Eisers hebben niet aangetoond welke werkzaamheden eiser heeft verricht en wat hij heeft verdiend.
13. Daarnaast stelt verweerder dat eisers ook de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij pas tijdens het gesprek met verweerder op 8 december 2020 hebben verklaard dat eiser een huis in Turkije heeft dat sinds ongeveer 2007 op zijn naam staat en dat eiser met andere erfgenamen het huis van zijn overleden moeder heeft geërfd. Ook hebben eisers niet gemeld dat de moeder van eiser in oktober 2020 is overleden en hij 32 percelen in Turkije heeft geërfd. Vanwege de schending van de medewerkings- en inlichtingenplicht heeft verweerder het recht op bijstand van eisers niet langer kunnen vaststellen.
14. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat de inlichtingenplicht niet geschonden is omdat alle gegevens die nodig zijn om het recht op bijstand vast te stellen door eisers zijn verstrekt. Bovendien beschikten eisers niet over vermogen in Turkije, waardoor zij alsnog in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
15. Het besluit van verweerder om de bijstandsuitkering in te trekken is een voor eisers belastend besluit waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren Hierdoor is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
16. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doen eisers op verzoek van verweerder of onverwijld uit eigen beweging melding van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Doen eisers dit niet, is sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw zijn eisers verplicht om desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Pw. Verlenen eisers deze medewerking niet, is sprake van een schending van de medewerkingsplicht.
17. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser aanspraak heeft op de nalatenschap van zijn in oktober 2020 overleden moeder. De rechtbank overweegt dat eisers niet direct na het overlijden van de moeder van eiser aan verweerder hebben gemeld dat zij een aanspraak hebben op de nalatenschap. Ook hebben zij verweerder niet gemeld dat op eisers naam na het overlijden van zijn moeder 32 percelen in Turkije zijn geregistreerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden. Dat eisers nog niet wisten op welk moment de aanspraak te gelde kon worden gemaakt doet hier niet aan af.
18. Voorts oordeelt de rechtbank dat eisers de medewerkingsplicht hebben geschonden. Niet in geschil is dat eisers aan verweerder geen toestemming hebben verleend om in de kofferbak te kijken en dat zij geen machtiging voor nader onderzoek in Turkije aan [A] hebben verstrekt. De rechtbank overweegt ten eerste dat het weigeren van het openen van de kofferbak een omstandigheid is die een schending van de medewerkingsplicht kan opleveren.Er is aan eisers een bedenktijd gegeven van 15 minuten om alsnog mee te werken en de kofferbak te openen, waarna zij alsnog hebben geweigerd. Verweerder heeft de anonieme tip voor wat betreft de genoemde zwarte werkzaamheden nader willen onderzoeken. In dat kader heeft verweerder redelijkerwijs aan eisers mogen verzoeken om de kofferbak te openen. Nu zij dit hebben geweigerd is sprake van een schending van de medewerkingsplicht.
19. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder op 17 december 2020 en 1 december 2021 eisers heeft verzocht om [A] te machtigen voor een onderzoek in Turkije. Eisers hebben dit tot op heden geweigerd ondanks dat verweerder hen heeft gewaarschuwd dat zonder dit onderzoek het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat dit onderzoek naar vermogen van eiser(s) in Turkije van invloed kan zijn op (het vaststellen van) het recht op bijstand. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat zij de machtiging niet afgeven omdat zij niet zeker weten wie uiteindelijk in Turkije het onderzoek zal verrichten. Eisers hebben dit standpunt echter niet nader onderbouwd.
20. Schending van de inlichtingenplicht is een rechtsgrond voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene bijstandsbehoevend is.
21. Eisers stellen zich op het standpunt dat ondanks een eventuele schending van de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht, zij alsnog in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden in de te beoordelen periode. Dit onderbouwen zij met van stukken waaruit blijkt dat het deel van de nalatenschap van eisers in november 2021 (onderhands) is overgedragen aan [B] . Ook zijn er op 15 september 2022 door eisers stukken overgelegd waaruit blijkt dat op 25 juli 2022 geen vermogen van eiser bekend is in de gemeente [gemeente] .
22. De rechtbank is van oordeel dat eisers met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk maken dat zij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De stukken die door eisers zijn overgelegd dateren namelijk van na de te beoordelen periode en geven geen inzicht – zoals gevraagd door het IBF- vanaf 2015. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in de te beoordelen periode het onvoldoende aannemelijk is dat eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De beroepsgrond slaagt niet.
23. De rechtbank concludeert dat de inlichtingen- en medewerkingsplicht is geschonden. Daarnaast hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij ondanks de schending van de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, waardoor van intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw moet worden afgezien. Het beroep van eisers ten aanzien van bestreden besluit I is daarom ongegrond.
Afwijzing van de aanvraag (UTR 22/4475)
24. Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering beoordeelt de rechtbank de periode van 22 april 2021 tot en met 4 juni 2021.
25. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. Dit betekent dat de bewijslast op eisers rust. Zij moeten aan de hand van feiten en omstandigheden duidelijkheid geven aan verweerder over hun financiële situatie en hun woon- en leefsituatie zodat verweerder deze informatie kan controleren. Als eisers niet voldoen aan hun inlichtingen- en medewerkingsplicht is dit een reden voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
26. Voor het vaststellen van het recht op bijstand heeft verweerder – net als bij de intrekking van het recht op bijstand – nadere informatie nodig en aan eisers verzocht om een machtiging te geven aan [A] , zodat er onderzoek in Turkije kon worden gedaan naar het vermogen van eisers. Eisers hebben dit (tot op heden) geweigerd. Doordat er geen onderzoek kon worden verricht naar het vermogen, is volgens verweerder de medewerkingsplicht geschonden. Verweerder baseert zich hierbij op het advies van het IBF. Eisers hebben buiten de periode in geding en ook na het bestreden besluit II stukken overgelegd en bovendien is verweerder van mening dat voor het vaststellen van het recht op bijstand het Kimliknummer van eiseres nodig is, zodat kan worden onderzocht of zij vermogen heeft. Dit Kimliknummer ontbreekt.
27. Eisers stellen zich ten aanzien van de aanvraag op het standpunt dat alle gegevens voor het vaststellen van het recht op bijstand zijn verstrekt. Met betrekking tot de machtiging geven zij aan dat dit nodig is, nu zij zelf de kadastrale gegevens hebben verstrekt waaruit blijkt dat zij geen vermogen bezitten. Ook zijn eisers van mening dat het Kimliknummer van eiseres onmogelijk verstrekt kan worden, omdat zij niet meer de Turkse nationaliteit bezit.
28. Zoals hiervoor is overwogen levert het niet geven van de machtiging voor een onderzoek in Turkije een schending van de medewerkingsplicht op. Zonder de machtiging kan verweerder niet onderzoeken of eisers vermogen hebben in Turkije, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
29. De rechtbank overweegt verder dat eisers op 15 september 2022 stukken hebben overgelegd waaruit zou moeten blijken dat eiser geen vermogen heeft in Turkije. Deze stukken dateren echter van 25 juli 2022 en zien daarom niet op de te beoordelen periode. Bovendien zijn deze stukken te laat door eisers ingediend, namelijk nadat verweerder al een beslissing op bezwaar had genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren.
30. De beroepsgronden ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag slagen niet, waardoor het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II ongegrond is. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eisers afgewezen.