In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 december 2021. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2021 een aanslag 'zuiveringsheffing bedrijven' van € 32,24 opgelegd voor een adres in [plaats]. Eiseres ging in bezwaar, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar haar gemachtigde heeft nagelaten tijdig te reageren op het verweerschrift van de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft de zaak op 27 november 2023 behandeld via een beeldverbinding, waarbij de gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank constateert dat de beroepsgronden van eiseres voornamelijk WOZ-gerelateerde gronden zijn, die niet relevant zijn voor de aanslag zuiveringsheffing. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet gemotiveerd heeft betwist dat de aanslag onterecht is opgelegd. De rechtbank laat de later aangevoerde gronden buiten beschouwing, omdat deze in strijd zijn met de goede procesorde. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond.
Eiseres verzoekt om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, maar verlengt deze met 12 maanden vanwege bijzondere omstandigheden, zoals de drukke agenda van de gemachtigde van eiseres. Hierdoor is de redelijke termijn niet overschreden en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af en verklaart het beroep ongegrond.