Uitspraak
[eiseres sub 1] B.V.,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
[gedaagde sub 1],
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met 12 producties;
2.Het geschil
3.De beoordeling
U en wij hebben er belang bij om alsnog een afschrift te verkrijgen van de volledige namens u gevoerde administratie over de afgelopen jaren, zoals afschriften van de door [gedaagde sub 1] namens u ingediende aangiftes, bezwaarschriften en opgemaakte grootboekrekeningen etc. Volgens de boekhoudverordening Orde van Advocaten dient u hierover te beschikken. Ook wij moeten als dienstverlener in staat zijn om eventuele vragen van de Orde van Advocaten en de fiscus namens u naar behoren te kunnen beantwoorden.”
Onderstaand nog een deeloverzicht van de nog te betalen BTW. Het betreft o.a. omzet (62k) over de jaren vanaf 2017 t/m 2019 die nog niet eerder aangegeven is. Dit houdt verband met afstemming van de post Nog te factureren op de balans. Doordat er doorgaans laat wordt gefactureerd heeft deze post een behoorlijke omvang. Over 2018 is deze post nu afgestemd op feitelijke facturen. Er wordt uiteraard niets teveel betaald, er is slechts sprake van een verrekening/afstemming over de jaren heen.
Uit de e-mails van [gedaagde sub 1] van 30 juni 2020 leiden wij af dat [gedaagde sub 1] voor haar BTW
Als [eiseres sub 1] al haar facturen had aangeleverd dan was de B.T.W.-administratie sluitend geweest. Dat het vorengaande door [gedaagde sub 1] bij het samenstellen van de jaarrekening 2018 gesignaleerd had kunnen worden wordt door [gedaagde sub 1] niet betwist.”). Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de tekortkoming niet aan [gedaagde sub 1] c.s. kan worden toegerekend omdat [eiseres sub 1] c.s. de facturen voor de btw te laat zou hebben opgemaakt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de tekortkoming niet aan haar toe te rekenen zou zijn. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. faalt.
Omdat de bankrente negatief was over de betreffende jaren, heeft [eiseres sub 1] geen voordeel genoten als gevolg van te laat afgedragen BTW. De boeterente van EUR 1709 levert dus schade voor [eiseres sub 1] op (…).”.
Voorschotnota concept- jaarwerk 2021, 50%, bezwaar BTW”. [eiseres sub 1] c.s. maakt vervolgens per e-mail van 20 juni 2022 bezwaar tegen de in rekening gebrachte kosten voor het bezwaarschrift (waarover meer onder 3.41 en verder). [gedaagde sub 1] c.s. schrijft daarna per email van 20 juni 2022 aan [eiseres sub 1] c.s. dat nadere overlegsituaties over de jaarrekening 2021 ook in rekening gebracht zullen worden. Deze reactie van [gedaagde sub 1] c.s. heeft ertoe geleid dat partijen verder hebben gediscussieerd over de vraag welke werkzaamheden [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de overeenkomst van opdracht voor de vaste prijs zou moeten verrichten. [eiseres sub 1] c.s. reageert per email van 24 juni 2022 inhoudelijk op de door [gedaagde sub 1] c.s. op 16 juni 2022 toegezonden conceptjaarstukken. Volgens [eiseres sub 1] c.s. zijn de concepten niet compleet. [gedaagde sub 1] c.s. is het daarmee niet eens en geeft in een e-mail van 27 juni 2022 een inhoudelijke reactie. In deze e-mail doet [gedaagde sub 1] c.s. ook een voorstel tot verhoging van het tarief voor de toekomstige dienstverlening. Ook deze e-mail leidt tot verdere discussie tussen partijen. In dezelfde periode speelt een discussie over een door [gedaagde sub 1] c.s. opgestelde en door [eiseres sub 1] c.s. niet ondertekende opdrachtbevestiging. [gedaagde sub 1] c.s. verzoekt [eiseres sub 1] c.s. per e-mail van 14 juni 2022 om een opdrachtbevestiging voor de werkzaamheden voor het boekjaar 2021 ondertekend retour te sturen. [eiseres sub 1] c.s. is het niet eens met de inhoud van de opdrachtbevestiging en stuurt deze daarom aangepast – maar niet ondertekend – aan [gedaagde sub 1] c.s. retour (waarover meer onder 3.46 en verder). Duidelijk is dat partijen vanaf in ieder geval 14 juni 2022 over veel punten in discussie waren. In het licht van die omstandigheid lag het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [eiseres sub 1] c.s. om, nadat zij de conceptjaarstukken had ontvangen op 16 juni 2022, [gedaagde sub 1] c.s. erop te wijzen dat de jaarstukken vóór 1 juli 2022 definitief gemaakt moesten worden. Met andere woorden: in de hiervoor geschetste situatie mocht redelijkerwijs van [eiseres sub 1] c.s. worden verwacht dat zij [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke stelde. Daarom komt [eiseres sub 1] c.s. geen beroep toe op artikel 6:83 aanhef en sub a BW. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. niet van rechtswege in verzuim is geraakt.
Wij verzoeken u alle bescheiden aan ons over te dragen en ons te voorzien van kwitanties van de door ons betaalde bedragen.”
alle bescheiden”. Dat heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [gedaagde sub 1] c.s. zich onder die omstandigheden niet met succes beroepen op artikel 6:101 BW. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. faalt.
Bezwaar kost tijd en ik zie eerlijk gezegd geen gronden, behalve uit coulance. Daar wil ik om kantoortechnische redenen zelf geen bezwaar aan wijden.
Voor de goede orde merk ik op dat de huidige tariefafspraken voor 2021 zijn 3075 per jaar (indexering 2,5 procent zoals vorig jaar met [D (voornaam)] overeengekomen).
[D (voornaam)] gaf aan dat hij het huidige tarief van EUR 3000, die vorig jaar voor het eerst na 10 jaar met 2,5 procent geïndexeerd is naar EUR 3075, tussentijds en achteraf wilde verhogen;
- Wij hebben besproken dat wij niet achteraf met tariefverhogingen mogen en willen worden geconfronteerd en ook niet met verminderde dienstverlening.
- We hebben besproken dat het tarief vanaf 1 juli 2022 wordt aangepast naar EUR 3750 per jaar zonder verdere automatische verhogingen (…).
De afspraak was: voor 2021 en 2022 € 3.750 per jaar. (…) Graag ontvangen we de originele opdrachtbevestiging retour.”
Concept 4 juli 2022” genoteerd. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze notitie in samenhang met de opmerkingen van [eiseres sub 1] c.s. in de e-mail van 4 juli 2022 dat [eiseres sub 1] c.s. niet akkoord was met de prijsverhoging voor het boekjaar 2021. Dat moet – gelet op de e-mail van 5 juli 2022 van [gedaagde sub 1] c.s. – ook voor [gedaagde sub 1] c.s. duidelijk zijn geweest. Verder blijkt uit een door [eiseres sub 1] c.s. ingediende e-mail van 5 juli 2022 dat partijen het niet eens waren over de prijsverhoging voor 2021, ook niet nadat [eiseres sub 1] c.s. de opdrachtbevestiging gewijzigd aan [gedaagde sub 1] c.s. retour had gestuurd. In deze e-mail van 5 juli 2022 schrijft [eiseres sub 1] c.s. namelijk– voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde sub 1] c.s.:
[D (voornaam)] en ik hebben besproken of de dienstverlening tot 1 juli 2023 inclusief jaarrekening 2022 voortgezet zou kunnen worden met een afwijkende indexatie voor 2021 en 2022. Uit deze afspraak zijn wij uiteindelijknietgekomen omdat naast een door jullieachteraf en met terugwerkende kracht op 29 juni 2022 voorgestelde geforceerde openbraak van het overeengekomen vaste jaarhonorarium van 3075 over 2021 naar 3750ookop 1 juli 2023 wederom de prijsstelling van 3750sowiesogeforceerd opengebroken zou worden, hetgeen voor ons een volstrekt onacceptabel voorstel is en nooit zo is besproken. Ergo, ook over het (jaar)werk 2021 is geen afwijkende prijsstelling tot stand gekomen die afwijkt van de bestaande afspraak van 3075.