ECLI:NL:RBMNE:2023:6876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
10547507 UC EXPL 23-3920 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid en eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden in bonusregeling na fusie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de bonusregeling. De werkneemster, die van 1 mei 2020 tot 1 oktober 2021 als sales manager in dienst was bij de werkgever, vorderde betaling van een bonus over 2021. De werkgever had de bonusregeling in april 2021 eenzijdig aangepast, wat de werkneemster betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet gerechtigd was om de bonusregeling aan te passen zonder een voorstel te doen aan de werkneemster. De rechter stelde vast dat de werkneemster gerechtigd was tot de bonus zoals vermeld in de brief van 19 januari 2021, en dat de werkgever niet had voldaan aan de beginselen van goed werkgeverschap bij de wijziging van de regeling. De vordering van de werkneemster werd in grote lijnen toegewezen, met een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 51.285,-- bruto aan bonus, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging wegens te late betaling. In reconventie werd de vordering van de werkgever tot schadevergoeding afgewezen, omdat de werkneemster niet in strijd had gehandeld met het concurrentiebeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10547507 UC EXPL 23-3920 LH/1040
Vonnis van 13 december 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C.G.M. van den Heuvel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. N.L. Cruickshank.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit deze stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis;
- de nagekomen producties van [eiseres] (genummerd 4 en 11);
- twee aktes houdende vermeerdering van eis van [gedaagde] .
1.2.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 16 november 2023. [eiseres] is ter zitting verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Voor [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] (CEO) en de heer [B] (hoofd HR), bijgestaan door mr. Cruickshank. Voorafgaand aan de zitting heeft de kantonrechter aan de gemachtigden meegedeeld dat zij in eerste termijn gebruik konden maken van een verlengde spreektijd. Dat hebben zij gedaan. Op het verzoek van mr. Cruickshank, om onderdeel 2 van de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] (dat over de bonusregeling handelt) buiten beschouwing te laten omdat dit betrekking heeft op het geschil in conventie, heeft de kantonrechter afwijzend beslist. Hoewel mr. Cruickshank terecht heeft opgemerkt dat de conclusie van antwoord in reconventie niet de juiste plaats is om op de conventie in te gaan, zou bij het buiten beschouwing laten van deze tekst mr. Van den Heuvel de tekst alsnog ter zitting herhalen. [gedaagde] is afdoende in de gelegenheid gesteld er ter zitting (en in de voorgedragen spreekaantekeningen) op te reageren. Daarmee is aan het beginsel van hoor en wederhoor voldaan en is [gedaagde] in haar procespositie niet geschaad. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van de door hun gemachtigden overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1986, is van 1 mei 2020 tot 1 oktober 2021 als sales manager in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] , leverancier van mobiliteits- en administratieoplossingen voor zakelijke reizigers, laatstelijk tegen een bruto loon van € 4.590,-- per maand (exclusief 8% vakantiebijslag en emolumenten). De arbeidsovereenkomst, aanvankelijk met [onderneming 1] B.V. (hierna te noemen [onderneming 1] ) aangegaan voor de bepaalde tijd van een jaar, is aansluitend, toen [onderneming 1] inmiddels was gefuseerd met - en opgegaan in - [gedaagde] , voor dezelfde termijn en op dezelfde voorwaarden verlengd, derhalve tot en met 30 april 2022. Deze verlenging is aan [eiseres] bevestigd bij brief van 15 maart 2021. [eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd tegen 1 oktober 2021.
2.2.
In artikel 3 van de in maart 2020 gesloten arbeidsovereenkomst (
‘Bonus’) is bepaald:
‘Voor Werknemer is een jaarbonus te behalen, afhankelijk van vooraf gestelde doelstellingen. Werknemer zal hierover nader en persoonlijk per brief worden geïnformeerd.’Omdat [eiseres] bij [onderneming 1] voor een lager basissalaris zou gaan werken dan zij voordien verdiende, heeft zij voorafgaand aan haar indiensttreding met de heer [C] van [onderneming 1] afgesproken dat de variabele bonus
‘geen grens’zou hebben, in die zin dat de bonus afhankelijk zou zijn van het aantal aangesloten nieuwe gebruikers en dat daaraan niet een plafond zat. In zijn, door [eiseres] in dit geding overgelegde, schriftelijke verklaring heeft [C] uiteengezet dat hiervan de achtergrond was dat
‘als je een uitzonderlijke prestatie leverde, je hier ook uitzonderlijk voor beloond mocht worden’.
2.3.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is een
‘Concurrentiebeding’opgenomen, waarin is bepaald:
‘1. Werkgever heeft een mobiliteitsplatform ontwikkeld met de functionaliteit die nog nergens in Nederland en Europa beschikbaar wordt gesteld in een direct, indirect en white-label zakelijke relatie. Werkgever wil voorkomen dat de informatie over de details van dit mobiliteitsplatform en de gebruikers gedeeld wordt met derden en mogelijke concurrenten. 2. Werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van Werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van 6 maanden, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van Werkgever vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven. Dit hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen een straal van 200 km waar werkgever gevestigd is. Dit alles op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 5.000,- per gebeurtenis en tevens € 1.000,- per iedere dag, dat Werknemer in overtreding is, te betalen aan Werkgever onverminderd het recht van Werkgever om volledige schadevergoeding te vragen.’
2.4.
Bij brief van 20 maart 2020 heeft [onderneming 1] aan [eiseres] meegedeeld wat zij in 2020 aan variabele bonus kon verdienen. Deze bonus bestond uit een (per kwartaal uit te betalen) individuele bonus, waarop [eiseres] per kwartaal aanspraak kon maken en die afhankelijk was van het aantal in het kwartaal nieuwe aangesloten gebruikers, en een teambonus, waarop aan het einde van het jaar recht bestond (onder meer) onder de voorwaarde dat de gestelde teamtarget voor 2020 zou zijn behaald. De bonusbrief vermeldde enkele nadere voorwaarden, waarvan in dit geding de volgende van belang zijn:
‘White label klanten zijn uitgesloten van deelname’;
‘De bonusregeling kan worden aangepast wanneer er sprake is van substantiële wijzigingen in de marktaanpak’;
‘Het jou toekomende bonusbedrag zal worden vastgesteld per kwartaal en uitbetaald per kwartaal. De jaarbonus wordt, indien behaald, uitbetaald in januari 2021;
‘Om voor een bonusbetaling in aanmerking te komen, dien je op 31 december 2020 in dienst te zijn’; en:
‘Indien discussie zou ontstaan over de interpretatie en/of betekenis van (een deel van) de inhoud van deze brief heeft de Algemeen Directeur van [onderneming 1] de bevoegdheid om een bindend besluit te nemen over de ontstane onduidelijkheid.’
2.5.
Vanaf juli 2020 heeft [eiseres] zich onder meer ingespannen om [onderneming 2] als klant voor [onderneming 1] binnen te halen. Vanaf november/december 2020 heeft zij zich intensief bezig gehouden met een omvangrijke tender bij de [..] [.] . Deze werkzaamheden hebben in de loop van 2020 nog niet geresulteerd in nieuw aangesloten gebruikers (met [onderneming 2] en met de [.] werden pas in 2021 overeenkomsten gesloten). Over 2020 heeft [eiseres] daarom geen bonus ontvangen.
2.6.
In de loop van 2020 zijn [onderneming 1] en [gedaagde] , allebei leverancier van mobiliteitskaarten en beide onderdeel uitmakend van de [naam] -groep, gefuseerd. [gedaagde] was bij die fusie de verkrijgende vennootschap in de zin van artikel 2:309 juncto 2:311 Burgerlijk Wetboek (BW). Waar [onderneming 1] zich eerder had gericht op de levering van OV-chipkaarten die vooral interessant was voor kleinere Nederlandse zakenpartners (met normaliter enkele honderden gebruikers), was het de fusieambitie om [gedaagde] , die ook een Visa-betalingsplatform kon aanbieden en een eigen tank- en parkeernetwerk had en daardoor (in grote tenders en openbare aanbestedingen) kon gaan meedingen naar grote opdrachten, te doen uitgroeien tot Europees marktleider. Over de implementatie van de fusie werden in de tweede helft van 2020 teammeetings gehouden, waarin de medewerkers (onder wie [eiseres] ) werden geïnformeerd over de te maken strategische keuzes. Eind 2020 werd de keuze voor het te gebruiken platform, het type aan te bieden mobiliteitskaart en het te gebruiken systeem bepaald. Op de
‘Best of both worlds’-presentatie in december 2020 zijn deze keuzes aan het personeel gepresenteerd.
2.7.
Bij brief van 19 januari 2021 (
‘Betreft: Bonus 2021’) heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld wat de bonusregeling over 2021 inhield. De bonus bestond in 2021 uit een individuele kwartaalbonus, een individuele jaarbonus en een (in het eerste kwartaal van 2022 uit te betalen) teambonus. Uit deze brief:
‘In 2021 ziet dat er als volgt uit.
Individueel
Je kan per kwartaal een bonus ontvangen van € 3,25 per nieuwe aangesloten actieve gebruiker (in dat kwartaal). Hiervoor geldt per kwartaal dat je drempel moet behalen van 25% van je kwartaaltarget (1050 mobiliteitskaarten). (-) De bonus wordt uitgekeerd in de eerste maand van het nieuwe kwartaal (-).
Je ontvangt aan het einde van het jaar een bonus van € 0,01 per liter getankte brandstof (in 2021) door een nieuwe aangesloten gebruiker met [gedaagde] (-).
Je ontvangt aan het einde van het jaar een extra bonus van € 0,50 per nieuwe gebruiker (in 2021) indien het eigen jaartarget van 4.200 mobiliteitskaarten hebt behaald.
Team
Naast de individuele bonus maak je aan het einde van het jaar ook nog aanspraak op een teambonus (-).
Indien we minimaal 80% hebben behaald (13.440 nieuwe mobiliteitskaarten) en je jouw sales activity planning en CRM activiteiten op orde hebt, kom je in aanmerking voor een extra bonus van € 0,50 per nieuwe gebruiker die jij hebt ge-onboard (in 2020) extra.’
De brief van 19 januari 2021 noemde voorts enkele nadere voorwaarden, waarvan in dit geding van belang zijn:
‘Klanten via White label, partners, [onderneming 3] , dienen van te voren besproken worden of ze wel, niet anders meetellen; ‘De bonusregeling kan worden aangepast wanneer er sprake is van substantiële wijzigingen in de marktaanpak’;
‘Het jou toekomende bonusbedrag zal worden vastgesteld per kwartaal en uitbetaald per kwartaal. De jaarbonus wordt, indien behaald, uitbetaald in Q1 mits de medewerker dan nog in dienst is’; en:
‘Indien discussie zou ontstaan over de interpretatie en/of betekenis van (een deel van) de inhoud van deze brief heeft de CEO van [onderneming 1] [gedaagde] de bevoegdheid om een bindend besluit te nemen over de ontstane onduidelijkheid’.
2.8.
Naar aanleiding van de brief van 19 januari 2021 heeft [eiseres] per e-mail van 26 januari 2021 via de officemanager aan [C] en [A] (de toenmalige Director Sales & Marketing respectievelijk CEO van [gedaagde] ) gevraagd of de nieuwe gebruikers die zij via de [.] -tender en een tender bij [onderneming 4] hoopte te kunnen aansluiten onder de uitzondering voor
‘White label’vielen. Het antwoord van [C] luidde:
‘Hahaha, wees niet bang voor je bonus. Een white label is niet een branded kaart wat [onderneming 4] of de [.] wil. Een whitelabel kaart zijn mobiliteitskaarten die via partners wordt verkocht zoals de leaseplan pas of de ANWB.’Van [A] ontving [eiseres] vervolgens op 26 januari 2021 per e-mail de volgende mededeling:
‘We moeten wel nog even goed kijken hoe we omgaan met bonussen op tenders, het is héél duidelijk dat dit een team effort is i.p.v. grotendeels van één collega. Ook moeten we nog spreken over de specifieke condities die voor tenders gelden en de dan passende bonus. Ik zet het op de agenda van de Management Board.’
2.9.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft [A] aan [eiseres] bevestigd dat haar jaarcontract met een jaar werd verlengd, tot en met 30 april 2022, ‘onder gelijkblijvende condities’.
2.10.
De tender bij de [.] heeft op 24 maart 2021 geresulteerd in een voorlopige gunning aan [gedaagde] . Dit werd die dag bij [gedaagde] gevierd. De definitieve overeenkomst met de [.] is eind april 2021 gesloten en heeft ertoe geleid dat [gedaagde] meer dan 15.000 nieuwe gebruikers kon aansluiten. Later, bij brief van 4 juni 2021 aan [eiseres] , sprak [gedaagde] van
‘(e)en belangrijke en historische gebeurtenis voor ons bedrijf’, die het management
‘sterkt (-) in de ambities die wij hebben als mobiliteitsbedrijf van de 21e eeuw’, werd [eiseres] bedankt voor haar
‘tomeloze inzet, avond- en weekendwerk en doortastendheid’.
2.11.
Bij brief van 8 april 2021 (
‘Betreft: Bonus 2021’) stelde [gedaagde] [eiseres] in kennis van een gewijzigde bonusregeling over 2021. De tekst van deze brief over de individuele kwartaal- en jaarbonus en de teambonus was gelijkluidend aan die van de brief van 19 januari 2021. Ook de daarin genoemde nadere voorwaarden bleven hetzelfde. Maar aan het slot van de brief van 8 april 2021 had [gedaagde] de volgende tekst toegevoegd:
Tenders
Indien je een aanbesteding, RFP of tender gegund krijgt kan je tot een plafond van 1050 gebruikers je bonus bedrag ontvangen over deze nieuwe klant, m.a.w woorden; dit komt overeen met een kwartaalbonus.
Bij aanbestedingen, RFP’S of tenders komt de b(r)andstofbonus te vervallen.
Indien je een prospect bewerkt hebt met minimaal 3 persoonlijke, inhoudelijke meetings in 6 maanden voorafgaand aan de aanbesteding, RFI/RFP of tender, en dit uitgebreid en actueel gedocumenteerd is in CRM, telt het totale aantal gebruikers mee voor je bonus van je jaartarget van 0,50 euro per nieuwe gebruiker. Indien de uitvraag komt via de aanbestedingskalender, op uitnodiging van de prospect of partner komt en we deze niet persoonlijk actief bewerkt hebben in de afgelopen 6 maanden telt deze niet mee in de bonus van het jaartarget of team.’
2.12.
[eiseres] heeft geprotesteerd tegen deze aanpassing van de bonusregeling 2021, maar [gedaagde] heeft daarvan niet willen terugkomen. Aan [eiseres] werd begin juni 2021 een
‘eenmalige bonus’van € 3.412,50 bruto toegekend voor haar
‘knappe prestatie’bij de [.] -tender. Ook andere leden van het betrokken salesteam, dat uit zeven medewerkers bestond (van wie er vier geen bonusregeling hadden), zijn door [gedaagde] voor hun aandeel in de [.] -tender beloond met een eenmalige - deels onverplichte - bonus, zij het dat deze (voor vijf collega’s) lager uitviel dan die van [eiseres] . Aldus heeft [gedaagde] voor het binnenhalen van de opdracht van de [.] , volgens [eiseres] een miljoenendeal, aan het hele salesteam in totaal bijna € 18.000,-- bruto aan bonussen betaald.
2.13.
Bij brief van 28 september 2021 heeft [gedaagde] over het derde kwartaal van 2021 aan [eiseres] een bonus van € 1.706,25 toegekend vanwege de gunning van de aanbesteding van [onderneming 2] , alsmede een bonus van € 975,-- voor de aansluiting van 300 gebruikers bij [instelling] .
2.14.
Medio september 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] te kennen gegeven te willen overstappen naar [onderneming 5] B.V. (hierna: [onderneming 5] ), een ander onderdeel van de [naam] -groep, en haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde] tegen 1 oktober 2021 te willen beëindigen. Bij brief van 21 september 2021 heeft [gedaagde] in die beëindiging op die termijn bewilligd. Daartegenover zou [eiseres] haar lopende werkzaamheden behoorlijk overdragen, zij zou haar geheimhoudingsplicht nakomen, alsmede:
‘jouw concurrentiebeding wordt omgezet naar een relatiebeding waarbij je de prospectlijst en relaties van [gedaagde] niet mag benaderen’. Een afspraak over het meningsverschil over de hoogte van de bonus 2021 is hierbij niet gemaakt. De laatste werkdag van [eiseres] bij [gedaagde] was 30 september 2021. Op 1 oktober 2021 is zij bij [onderneming 5] in dienst getreden. Bij e-mail van 30 november 2021 heeft [gedaagde] , ofschoon [eiseres] op 30 oktober 2021 te kennen had gegeven zich niet aan een relatiebeding gebonden te achten, meegedeeld aan het gestelde in de brief van 21 september 2021 vast te houden.
2.15.
Middels een kort geding heeft [eiseres] geprobeerd erachter te komen hoeveel nieuwe gebruikers de opdracht van de [.] [gedaagde] had opgeleverd. Bij vonnis van 16 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland evenwel de gevorderde spoedvoorziening afgewezen. Vervolgens heeft [eiseres] door het instellen van een Wet Open Overheid (WOO-)verzoek bij de [.] kunnen achterhalen dat het aantal nieuwe aangesloten gebruikers aldaar in het tweede kwartaal van 2021 15.780 bedroeg en dat in de tweede helft van 2021 met de betreffende tankpassen ruim 8.000.000 liters brandstof is getankt.

3.De vorderingen en standpunten van partijen

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat voor recht wordt verklaard dat over 2021 tussen partijen de bonusregeling geldt zoals vermeld in de brief van 19 januari 2021. Voorts vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na het vonnis aan haar € 152.348,-- bruto aan bonus over 2021 te betalen, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag (zijnde € 12.187,84 bruto) en met de wettelijke verhoging van 50% wegens de te late betaling van bonus en vakantiebijslag (zijnde € 82.267,92), vermeerderd met de wettelijke rente over € 246.803,76 bruto vanaf de dag van dagvaarding (5 juni 2023) althans vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening. Verder vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten met rente. Ten slotte vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten met rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op de in april 2021 doorgevoerde eenzijdige wijziging van de bonusregeling van 19 januari 2021, onder meer omdat [gedaagde] haar daaromtrent geen enkel voorstel heeft gedaan, er geen sprake was van ‘substantiële wijzigingen in de marktaanpak’ en de wijziging bovendien niet onderbouwd en niet redelijk is.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij meent dat voor het jaar 2021 tussen partijen de bonusregeling van 8 april 2021 geldt. [gedaagde] mocht de eerdere regeling van 19 januari 2021 aanpassen op grond van de discretionaire bevoegdheid die zij zich had voorbehouden in de brief van 19 januari 2021, in het bijzonder de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid (ingeval van ‘substantiële wijzigingen in de marktaanpak’) en de bindende beslissingsbevoegdheid bij uitleggeschillen. [gedaagde] had daarbij, in het licht van de fusie met [onderneming 1] , een zwaarwichtig belang dat boven dat van [eiseres] prevaleert en zij heeft die bevoegdheid naar haar mening als goed werkgever en in alle redelijkheid gebruikt. Na de fusie in 2020 wilde [gedaagde] zich gaan toeleggen op het binnenhalen van grote, complexe tenders. Dit zou een substantieel andere marktaanpak vergen en tot grotere opdrachten moeten leiden. Grote tenders vragen om de langdurige en gezamenlijke inzet van een heel team met onderscheiden specialismen en zijn geen individuele prestatie van een enkele verkoopmedewerker, zoals bij [onderneming 1] nog het geval was. De winstmarges van grote tenders zijn ook kleiner. Omdat de nieuwe strategische koers moest worden geïmplementeerd en organisatorische veranderingen ten gevolge van de fusie worden doorgevoerd, kon pas later worden toegekomen aan de gevolgen voor individuele bonusaanspraken. Mede gezien de e-mail van [A] van 26 januari 2021 aan haar wist [eiseres] waarom de bonusregeling nog op de nieuwe marktaanpak moest worden aangepast en dát dit zou gaan gebeuren. Zij heeft er dan ook niet op mogen vertrouwen dat de bonusregeling van 19 januari 2021 ongewijzigd zou blijven en zij voor haar inzet bij de [.] -tender recht zou hebben op een exorbitant hoge bonus.
Subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de bonusvordering. Daarbij stelt zij zich op het standpunt dat [eiseres] geen recht heeft op jaarbonussen, omdat zij begin 2022 niet meer bij [gedaagde] in dienst was, dat over een bonus geen vakantiebijslag verschuldigd is omdat deze geen structureel karakter had, en dat de wettelijke verhoging dient te worden gematigd tot nihil. Aan [eiseres] zou, indien de bonusregeling van 19 januari 2021 zou worden toegepast, niet meer dan € 52.565,50 bruto aan individuele (kwartaal)bonus kunnen worden toegewezen, aldus [gedaagde] .
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld om aan haar € 187.500,-- aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf
1 september 2021 tot de voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten met rente.
3.5.
[gedaagde] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft ermee ingestemd dat [eiseres] per 1 oktober 2021 overstapte naar [onderneming 5] , een concurrerend zusterbedrijf van [gedaagde] . Daarbij zijn partijen overeengekomen dat het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst werd omgezet in een relatiebeding, zoals omschreven in de brief van 21 september 2021. [gedaagde] achtte daarmee haar bedrijfsdebiet, bestaande uit de lopende portefeuille van [eiseres] , afdoende beschermd. Nu [eiseres] zich op het standpunt stelt dat zij niet aan de afspraken van 21 september 2021is gebonden, en indien zij daarin door de kantonrechter zou worden gevolgd, geldt tussen partijen onverkorthet concurrentiebeding zoals dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Nu [onderneming 5] een concurrent van [gedaagde] is, heeft [eiseres] dat concurrentiebeding overtreden en is zij de boete die daarop is gesteld verschuldigd.
3.6.
[eiseres] betwist de vordering. Zij meent dat het concurrentiebeding in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van maart 2020 de in artikel 7:653 lid 2 BW voorgeschreven motivering ontbeert en daarom niet rechtsgeldig is. Ook beroept [eiseres] zich erop dat bij de verlenging van het dienstverband in maart 2021 niet (opnieuw) aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 lid 1 BW is voldaan. Overigens betwist [eiseres] het concurrentiebeding te hebben overtreden, omdat [onderneming 5] geen concurrent maar een samenwerkingspartner van [gedaagde] is, alsook omdat [gedaagde] met haar overstap naar [onderneming 5] akkoord is gegaan. [eiseres] vordert harerzijds dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de volledige proceskosten in reconventie (van € 8.182,02 inclusief btw), omdat zij een kansloze tegenvordering heeft ingesteld en aldus misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
In conventie en reconventie
3.7.
Over en weer stellen partijen zich op het standpunt dat een veroordeling tot betaling van een geldsom aan de andere partij, vanwege het restitutierisico, niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard althans dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling moet worden verbonden.

4.De beoordeling van het geschil

In conventie
4.1.
Bij de door [eiseres] tegen [gedaagde] ingestelde vordering tot betaling van een hogere bonus over 2021 dan aan haar is uitgekeerd gaat het in het bijzonder om de vraag of tussen partijen voor dat kalenderjaar de bonusregeling van 19 januari 2021 of die van 8 april 2021 van toepassing is. [eiseres] baseert haar vordering op de bonusbrief van januari 2021, [gedaagde] beroept zich ter afwijzing van die vordering op de aanpassing van de bonusregeling in de brief van april 2021. Die aanpassing van de regeling bestaat erin dat in de brief van 8 april 2021 een beperkende voorwaarde omtrent - kort gezegd - tenders is toegevoegd. Deze zou, als [gedaagde] in het gelijk wordt gesteld, in de weg staan aan de bonus waarop [eiseres] op grond van de brief van 19 januari 2021 recht zou hebben vanwege de mede door haar inspanningen verworven grote opdracht van de [.] . Daarmee komt het aan op de vraag of [gedaagde] bij brief van 8 april 2021 de bonusregeling van januari 2021 mocht aanpassen zoals zij heeft gedaan. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Wat betreft de maatstaf waaraan moet worden getoetst of [gedaagde] de bonusregeling in april 2021 zodanig mocht aanpassen dat [eiseres] geen recht meer had op een bonus voor het binnenhalen van de [.] -tender, zijn in het partijdebat verschillende varianten aan de orde gesteld. Dat roept de vraag op hoe deze zich tot elkaar verhouden en welke toets moet worden aangelegd. Met andere woorden: gaat het hier om de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid (zoals [gedaagde] stelt) of om een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden (zoals [eiseres] meent), en: maakt dat voor de uitkomst verschil?
Discretionaire aanpassingsbevoegdheid en goed werkgeverschap
4.3.
Primair beroept [gedaagde] zich op de discretionaire bevoegdheid, zoals deze in de brief van 19 januari 2021 was opgenomen (
‘De bonusregeling kan worden aangepast wanneer er sprake is van substantiële wijzigingen in de marktaanpak’), en overigens ook al in de bonusbrief van 20 maart 2020 voorkwam. Voor zover [gedaagde] daarnaast nog wijst op de bepaling waarmee zij zich het recht heeft voorbehouden om bij een uitleggeschil een bindende beslissing te geven, kan (zo al sprake zou zijn van een interpretatiegeschil, hetgeen niet het geval is nu er tussen partijen geen onduidelijkheid over de inhoud van de regeling bestaat) deze bepaling buiten toepassing blijven, omdat deze met die over de wijzigingsbevoegdheid als één geheel moet worden beschouwd. Daaraan voegt de bepaling over uitleggeschillen niets wezenlijks toe.
4.4.
Het beroep op haar discretionaire bevoegdheid heeft in elk geval niet de consequentie dat het [gedaagde] vrij stond om de bonusregeling naar eigen goeddunken, en zonder meer, aan te passen. Dat zou immers een vrijbrief voor willekeur zijn. Zoals uit de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:693) en de daaraan voorafgegane conclusie van de Advocaat-Generaal volgt, gelden ook bij de uitoefening van een voorbehouden discretionaire bevoegdheid van de werkgever de eisen van goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW. In die bepaling vinden de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid van artikelen 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking. Deze eisen hebben niet alleen betrekking op het resultaat waartoe de werkgever is gekomen, maar ook op ‘de weg naar dat resultaat toe’, zoals de Advocaat-Generaal het onder 4.15 van zijn conclusie noemde, dus om ‘de procedure voorafgaand aan het nemen van de beslissing en de motivering van de beslissing’. In dit geding moet met name worden gedacht aan het zorgvuldigheids-, vertrouwens-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel. De kantonrechter oordeelt dat met de aanpassing van de bonusregeling in april 2021, en met de wijze waarop dat is gebeurd, aan geen van deze beginselen recht is gedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Zorgvuldigheid en vertrouwen
4.5.
Door aan [eiseres] niet eerst een voorstel omtrent de voorgenomen aanpassing van de bonusregeling van januari 2021 te doen - de brief van 8 april 2021 kan bezwaarlijk als een voorstel worden beschouwd; de inhoud ervan behelst immers de aanpassing zelf - heeft [gedaagde] jegens [eiseres] niet de zorgvuldigheid betracht die van haar gevergd mocht worden. Niet alleen omdat haar bij indiensttreding van [onderneming 1] nadrukkelijk een onbegrensde bonus was toegezegd, maar ook omdat [C] bij e-mail van 26 januari 2021 haar vrees om geen bonus te krijgen voor het binnenhalen van de [.] -tender heeft weggelachen en haar heeft verzekerd dat zij zich daar geen zorgen over hoefde te maken, heeft [eiseres] er op vertrouwen dat zij die bonus zou krijgen als die tender met succes werd afgerond. Uit de e-mail die [A] kort daarna aan [eiseres] zond, heeft zij redelijkerwijs niet hoeven op te maken dat [gedaagde] van de mededeling van [C] terugkwam. Dat er door het management nog zou worden gekeken naar een ‘passende bonus’ voor tenders, betekende immers niet dat zij er rekening mee moest houden dat haar de bonus voor de [.] -opdracht zou kunnen worden onthouden als het werk voor die tender was geklaard. [gedaagde] heeft bij meerdere gelegenheden, die daarvoor bij uitstek in aanmerking kwamen, nagelaten om de gerechtvaardigde verwachting van [eiseres] te temperen. Te denken valt aan het moment waarop in januari 2021 de bonusregeling voor dat jaar werd meegedeeld. Zeker sinds de
‘Best of both worlds’-presentatie van december 2020 moet het voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest welke groeiambities de gefuseerde onderneming had, dat daarvoor het binnenhalen van grote opdrachten essentieel was en dat de winstmarges bij grote klanten geringer is dan bij kleinere. Ook indien [gedaagde] in januari 2021 nog geen uitgewerkt idee zou hebben gehad van de consequenties die zij daaraan specifiek voor bonusaanspraken wilde verbinden, lag het op haar weg om in de brief van 19 januari 2021 een concreter voorbehoud te maken dan zij heeft gedaan. Dat is niet gebeurd. Ook in de e-mail van [A] van 26 januari 2021 is aan [eiseres] niet duidelijk gemaakt dat, en welke nadere voorwaarden, voor de rest van het jaar aan haar bonusregeling zouden kunnen worden verbonden. Ten slotte is ook bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] in maart 2021 met geen woord gerept over een mogelijke beperking van haar bonusaanspraak. Integendeel: bij die gelegenheid werd haar meegedeeld dat haar arbeidsvoorwaarden onverminderd van kracht bleven.
Motivering
4.6.
Het motiveringsbeginsel brengt mee dat een beslissing als hier aan de orde wordt voorzien van een motivering en dat deze steun vindt in de onderliggende feiten. In de bonusbrief van 8 april 2021 ontbreekt een motivering. Er is zelfs niet geduid op verwachte lagere winstmarges, laat staan dat daarvan een onderbouwing is gegeven. Die is aan [eiseres] tevoren ook niet mondeling verstrekt (aan de brief is geen gesprek hierover met haar voorafgegaan). De aanpassing van de bonusregeling in april 2021 vindt, gezien het partijdebat in dit geding, ook geen steun in de feiten. Vaststaat dat [gedaagde] in 2020 is gefuseerd met [onderneming 1] en dat de gefuseerde onderneming grote ambities had, waarvoor deelname aan grote tenders en openbare aanbestedingen - met kleinere winstmarges - nodig was, en in het kader waarvan in het najaar van 2020 strategische beslissingen zijn genomen die in december aan de medewerkers zijn gepresenteerd. De noodzakelijke wijziging van de ‘marktaanpak’ was dan ook al eind 2020, begin 2021 duidelijk. Deze wijziging was overigens, ten opzichte van de eerdere bedrijfsactiviteiten van de fusiepartners, in die zin minder pregnant dan [gedaagde] in dit geding heeft doen voorkomen, dat [eiseres] zich al kort na haar indiensttreding van [onderneming 1] per 1 mei 2020 heeft beziggehouden met het verwerven van grote(re) opdrachten. Het binnenhalen van de [.] -tender vond voor een groot deel plaats in de loop van 2020 en werd op 24 maart 2021 gevierd als een ‘historische gebeurtenis voor ons bedrijf’ en in verband gebracht met de genoemde groeiambitie. Van ‘substantiële wijzigingen in de marktaanpak’ was dan ook in de periode na de bonusbrief van 19 januari 2021 geen sprake.
Evenredigheid en belangenafweging
4.7.
Een aanpassing van een bonusregeling als deze vergt maatwerk en een afweging van de over en weer daarbij betrokken belangen. [gedaagde] heeft er - ook in dit geding - geen blijk van gegeven dit te hebben beseft. Evident is dat het belang van [eiseres] dat door de aanpassing in april 2021 werd geschaad groot was. Zij was in het voorjaar van 2020 bij [onderneming 1] in dienst getreden tegen een lager basissalaris dan zij gewend was, omdat haar voor uitzonderlijke prestaties een navenante bonus in het vooruitzicht was gesteld, en zij had zich inmiddels langdurig en intensief beziggehouden met de [.] -tender, die voor [gedaagde] erg belangrijk was. Door in april 2021, toen de opdracht van de [.] (nagenoeg) binnen was, de bonusregeling zodanig aan te passen dat [eiseres] voor haar inspanningen achteraf met niet meer dan een fractie van de voorgespiegelde bonus werd beloond, heeft [gedaagde] ernstig tekort gedaan aan het financiële belang dat [eiseres] in dat kalenderjaar had bij onverminderde nakoming van de bonusregeling van januari 2021. Dit klemt temeer nu het financiële belang dat [gedaagde] bij de aanpassing van april 2021 had moet worden gerelativeerd. De marge op de [.] -opdracht moge kleiner zijn dan bij kleinere opdrachten - daarover heeft [gedaagde] zich ook in dit geding niet nader uitgelaten -, de omvang ervan stijgt daar wel ver bovenuit. Het is bovendien niet zo dat [gedaagde] aan de overige (zes) teamleden eenzelfde bonus als die van [eiseres] verschuldigd zou zijn. Nog los van het feit dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij de spil was om wie het bij de deelname aan de [.] -tender draaide, de meeste teamleden hadden geen bonusregeling, zodat [gedaagde] jegens hen met een coulance-uitkering kon volstaan.
Eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden
4.8.
Op het voorgaande stuit het primaire verweer van [gedaagde] - het beroep op de discretionaire bevoegdheid - af. In haar subsidiaire verweer heeft zij zich uitgelaten over de grondslag waarop [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd. [eiseres] heeft zich beroepen op het leerstuk van de (eenzijdige) wijziging van de arbeidsovereenkomst en de regels die in dat verband volgen uit artikel 7:613 en 7:611 BW. De vraag is of de in het kader van dat leerstuk te hanteren toetsingsmaatstaf verschilt van de hierboven aangelegde toets bij (de uitoefening van) een discretionaire bevoegdheid. De kantonrechter oordeelt dat de uitkomst van dit geding niet anders zou zijn indien de zaak in de sleutel van de (eenzijdige) wijziging van arbeidsvoorwaarden wordt gezet. Dat ligt ook voor de hand, omdat het telkens aankomt op het goed werkgever- en werknemerschap. De maatstaf is steeds wezenlijk dezelfde. Indien in dit geval al zou kunnen worden gesproken van een eenzijdige-wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW (dat lijkt niet het geval, omdat de bepaling in de bonusregeling van januari 2021 waarop [gedaagde] zich beroept -
‘De bonusregeling kan worden aangepast wanneer er sprake is van substantiële wijzigingen in de marktaanpak’ -geen met [eiseres] overeengekomen beding is), verschilt de belangenafweging die dat artikel vereist evenmin van die welke ingevolge de ‘ [achternaam] /Mammoet’-rechtspraak (genoemd naar ECLI:NL:HR:2008:BD1847) en, laatstelijk, het ‘IFF’-arrest van de Hoge Raad van 25 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1759) bij toepassing van artikel 7:611 BW zou moeten plaatsvinden. Er zit met andere woorden geen licht tussen de maatstaf van artikel 7:613 BW en artikel 7:611 BW in verandergeschillen, noch wat betreft de procedurele vereisten noch wat betreft de materiële toets.
4.9.
In die verandergeschillen moet in het bijzonder worden onderzocht of de werkgever in een gewijzigde omstandigheid als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Zoals hierboven (onder 4.5.) is overwogen, is aan [eiseres] geen voorstel tot aanpassing van de bonusregeling van januari 2021 gedaan. De door [gedaagde] in april 2021 doorgevoerde aanpassing is ook niet redelijk. Verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder 4.6. en 4.7. omtrent het motiverings- en evenredigheidsbeginsel is overwogen.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] geen beroep toekomt op de aanpassing van de bonusregeling in april 2021 en dat tussen partijen voor het jaar 2021 de bonusregeling van januari 2021 is blijven gelden. Dat leidt tot toewijzing van de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht, zoals hierna (onder 5.1.) omschreven.
De hoogte van de bonus
4.11.
Partijen twisten over de hoogte van de bonus waarop [eiseres] ingevolge de bonusregeling van januari 2021 recht heeft. Niet in geschil is dat [eiseres] voldeed aan de voorwaarden die in de bonusbrief van 19 januari 2021 waren gesteld aan het recht op een individuele kwartaalbonus en dat met dat deel van de vordering het door [eiseres] daaraan verbonden bedrag van € 51.285,-- bruto (15.780 nieuwe aangesloten [.] -gebruikers maal € 3,25) gemoeid is. Dit deel van de vordering van [eiseres] is toewijsbaar. De termijn die [gedaagde] voor betaling van dit bedrag wordt gegund, wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.12.
Dat geldt niet voor de vordering tot betaling van de bonus voor getankte brandstof (door [eiseres] berekend op € 85.275,-- bruto), de individuele bonus van € 7.894,-- bruto en de teambonus van € 7.894,-- bruto. Het gaat daarbij om jaarbonussen. Deze zijn van de bonusregeling uitgezonderd, blijkens de bepaling in de bonusbrief van 19 januari 2021 die luidt:
‘Het jou toekomende bonusbedrag zal worden vastgesteld per kwartaal en uitbetaald per kwartaal. De jaarbonus wordt, indien behaald, uitbetaald in Q1 mits de medewerker dan nog in dienst is’. De tweede volzin komt in essentie overeen met de bepaling in de bonusregeling van maart 2020, die de bonusaanspraak ook al koppelde aan het voortbestaan van het dienstverband op 31 december van dat jaar. De arbeidsovereenkomst van partijen is per 1 oktober 2021 geëindigd, zodat [eiseres] over 2021 geen recht heeft op jaarbonussen. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.13.
[eiseres] heeft over de haar nog toekomende bonus vakantiebijslag gevorderd. [gedaagde] heeft betwist dat zij over de bonus vakantiebijslag verschuldigd is. De kantonrechter volgt [gedaagde] in dat verweer, omdat artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) van het loonbegrip onder meer uitzondert ‘uitkeringen bij bijzondere gelegenheden’ en ‘uitkeringen ingevolge aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde één of meer uitkeringen te ontvangen’. De ratio van die uitzonderingen is dat vakantiebijslag alleen verschuldigd is over uitkeringen die als een normaal bestanddeel van het loon zijn te beschouwen en niet indien ze als een incidentele betaling moeten worden aangemerkt. In dit geding staat vast dat [eiseres] gedurende haar dienstverband met (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] niet meer dan eenmaal recht heeft verkregen op een bonus, zoals die waarop zij in dit geding aanspraak maakt. De individuele kwartaalbonus voor de opdracht van de [.] heeft tussen partijen ook te gelden als een ‘historische gebeurtenis’. Hieruit volgt dat de betreffende bonus geen normaal bestanddeel van het loon van [eiseres] uitmaakte en veeleer een incidenteel karakter had.
4.14.
De wettelijke verhoging wegens te late betaling die [eiseres] over de bonus vordert, wordt gelet op de omstandigheden van het geval gesteld op € 12.821,25 bruto, zijnde 25% van € 51.285,-- bruto. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de wettelijke verhoging is bedoeld als een prikkel tot tijdige betaling, maar dat [eiseres] zelf geruime tijd heeft gewacht met het instellen van haar vordering.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over de bonus van € 51.285,-- bruto en over de wettelijke verhoging van € 12.821,25 bruto, beide - zoals gevorderd - vanaf de dag van dagvaarding (5 juni 2023) tot de voldoening.
4.16.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot het toepasselijke forfaitaire tarief van € 1.416,06 (zijnde € 875,-- plus 1% x (€ 64.106,25 minus € 10.000,--)). De rente hierover wordt afgewezen, omdat niet is gesteld dat [eiseres] deze buitengerechtelijke incassokosten heeft betaald.
4.17.
[gedaagde] wordt, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] , tot dit vonnis begroot op € 2.410,14, bestaande uit € 129,14 aan explootkosten, € 693,-- aan vastrecht en € 1.588,-- (2 punten á € 794,--) aan salaris gemachtigde.
4.18.
[gedaagde] heeft gesteld dat een voor haar ongunstige veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard, althans dat die van zekerheidstelling afhankelijk zou moeten worden gesteld. De kantonrechter ziet geen reden om de veroordeling in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ook niet voorwaardelijk. Enig substitutierisico is inherent aan het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep, maar gesteld noch gebleken is dat dit risico in dit geval zodanig is dat van [gedaagde] redelijkerwijs niet gevergd mag worden in afwachting van een onherroepelijke uitspraak tot betaling over te gaan. Tegenover het risico aan de zijde van [gedaagde] , staat bovendien het risico dat [eiseres] bij niet-uitvoerbaarheid loopt, namelijk dat [gedaagde] geen verhaal meer blijkt te bieden wanneer haar bonusaanspraak in hoger beroep wordt bevestigd.
In reconventie
4.19.
In reconventie vordert [gedaagde] van [eiseres] ‘uit hoofde van schadevergoeding’ € 187.000,--, het bedrag dat zij aan boetes zou hebben verbeurd doordat zij in de zes maanden na de beëindiging van het dienstverband het concurrentiebeding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst zou hebben overtreden. [gedaagde] stelt in dit verband dat partijen, toen [eiseres] in september 2021 te kennen had gegeven te willen overstappen naar [onderneming 5] , zijn overeengekomen dat het concurrentiebeding werd ‘omgezet naar een relatiebeding’ dat haar (gedurende zes maanden vanaf 1 oktober 2021) verbood om ‘de prospectlijst en relaties van [gedaagde] (te) benaderen’. De kantonrechter begrijpt de vordering van [gedaagde] (en het gestelde onder 112-114 van haar conclusie van eis in reconventie) aldus dat deze is ingesteld onder de voorwaarde dat [eiseres] niet aan het relatiebeding, zoals genoemd in de brief van 21 september 2021, is gebonden, maar aan het concurrentiebeding. De redenering van [gedaagde] lijkt te zijn dat haar akkoord op het per 1 oktober 2021 in dienst treden bij [onderneming 5] (mede) is gekoppeld aan een voorwaarde dat [eiseres] zou afzien van het geschil over de bonus, terwijl uit deze procedure blijkt dat zij dat niet heeft gedaan. Dan moet het er, aldus [gedaagde] , voor worden gehouden dat in het geheel geen afspraken zijn gemaakt en was [eiseres] nog gewoon gebonden aan het concurrentiebeding, want zij mag niet ‘cherry-picken’ uit de gemaakte afspraken.
4.20.
De kantonrechter kan [gedaagde] in haar argumentatie niet volgen. In de brief van 21 september 2021 staat geen voorwaarde vermeld die ziet op het geschil over de bonus. [eiseres] is op 1 oktober 2021 bij [onderneming 5] in dienst getreden en [gedaagde] heeft eind november 2021 nog meegedeeld het relatiebeding (en dus niet het eerdere concurrentiebeding) te handhaven. In dit geding moet het er voor worden gehouden dat tussen partijen geen concurrentiebeding meer gold en dat het [eiseres] vrij stond om (op 1 oktober 2021) bij [onderneming 5] in dienst te treden, maar dat zij aldaar gedurende zes maanden geen klanten uit haar portefeuille bij [gedaagde] mocht benaderen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dit laatste heeft gedaan. [gedaagde] baseert haar vordering ook niet op overtreding van het relatiebeding (of daaraan een boetebeding was gekoppeld is niet gebleken), maar op overtreding van het concurrentiebeding.
4.21.
De vordering van [gedaagde] wordt op grond van voorgaande overwegingen afgewezen. [gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] . Deze worden tot dit vonnis begroot op € 926,-- (twee maal een half punt van € 926,--) aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente en de nakosten worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
4.22.
De tegenvordering van [eiseres] , om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van haar volledige proceskosten, is niet toewijsbaar. Deze vordering stuit er op af dat aan de zijde van [gedaagde] geen sprake is geweest van misbruik van procesrecht. Zij heeft nu eenmaal haar reconventionele vordering redelijkerwijs tegen [eiseres] mogen instellen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat tussen partijen voor 2021 de bonusregeling geldt zoals vermeld in de brief van 19 januari 2021;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 51.285,-- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2023 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 12.821,25 bruto aan wettelijke verhoging wegens te late betaling van de bonus, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf
5 juni 2023 tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 1.416,06 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.410,14, waarin begrepen € 1.588,-- aan salaris gemachtigde;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.8.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 926,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.10.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] aan deze proceskostenveroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,-- aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
5.11.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.