ECLI:NL:RBMNE:2023:6835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/2193
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor levensonderhoud en kapitaalkrediet op basis van de Participatiewet en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer van [bedrijf 1] B.V., een aanvraag ingediend voor een uitkering voor levensonderhoud en een kapitaalkrediet van € 30.000,-. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, omdat het bedrijf volgens verweerder niet levensvatbaar zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 3 oktober 2023 heeft behandeld.

Tijdens de zitting werd geprobeerd om een minnelijke oplossing te vinden, maar partijen kwamen niet tot overeenstemming. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van het advies van een deskundige, dat door verweerder was ingeschakeld. Dit advies concludeerde dat de levensvatbaarheid van het bedrijf niet kon worden aangetoond, onderbouwd met verschillende argumenten over de marktomstandigheden en de ondernemerskwaliteiten van eiser.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende objectieve gegevens had aangeleverd om de conclusies van het advies te weerleggen. Eiser had weliswaar zijn eigen verwachtingen en argumenten aangedragen, maar deze waren niet onderbouwd met verifieerbare gegevens. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het advies had gebaseerd en dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

(gemachtigde: A. Negenborn-Postma).

Inleiding

1. Eiser richt zich met zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. onder meer op het maken en verkopen van chocolade en koffie.
2. Op 11 augustus 2022 heeft eiser een uitkering aangevraagd voor zijn levensonderhoud en voor een kapitaalkrediet van € 30.000,-. [1]
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 23 november 2022 (het primaire besluit). De reden is dat het bedrijf volgens verweerder naar verwachting niet levensvatbaar is. Ook als wel bijstand zou worden verstrekt verwacht verweerder niet dat eiser daarna genoeg inkomen heeft om van te leven, zijn bedrijf voort te zetten en zijn schulden af te betalen.
4. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is met de beslissing op bezwaar van 3 april 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Voor de motivering hiervan is verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 30 maart 2023.
5. Eiser heeft beroep ingesteld. Het beroep is behandeld op de zitting van 3 oktober 2023.
Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig, evenals de gemachtigde van verweerder en deskundige de heer [deskundige] .
6. Tijdens de zitting heeft de rechter voorgelegd of partijen een minnelijke oplossing wilden verkennen. Partijen hebben hiermee ingestemd. Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten en meegedeeld dat, indien partijen geen overeenstemming zouden bereiken, uitspraak zou worden gedaan op basis van de reeds aanwezige informatie. Vervolgens is uit berichten van partijen van 9 november 2023 en 22 november 2023 gebleken dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. [2]

Bestreden besluit en advies van de commissie (in essentie weergegeven)

7. Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat eisers bedrijf naar verwachting niet levensvatbaar is. Volgens verweerder blijkt uit de wetgeving en rechtspraak dat het inkomen toereikend moet zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, voldoende middelen te hebben om het bedrijf op peil te houden en te kunnen voorzien in de kosten van het bestaan. [3]
8. Dit laatste is volgens verweerder niet het geval. Verweerder baseert zich hierbij op een onderzoek van het door hem ingeschakelde adviesbureau [adviesbureau] . Uit het rapport van 24 oktober 2022 volgt dat adviesbureau [adviesbureau] de exploitatiemogelijkheden niet gunstig acht. Hiervoor geeft het adviesbureau onder meer de volgende argumenten:
- de marktomstandigheden zijn redelijk, maar het onderscheidend vermogen is beperkt;
- het promotieplan is matig;
- een plan van aanpak ten behoeve van verkoop aan de zakelijke markt ontbreekt;
- eiser beschikt in beperkte mate over de benodigde ondernemerskwaliteiten;
- de concurrentiepositie is onvoldoende;
- transparantie ten aanzien van de herkomst van het eigen vermogen ontbreekt. [4]
9. Verweerder stelt dat uit rechtspraak volgt dat een bijstandsverlenend orgaan zich, bij besluitvorming over vragen betreffende de levensvatbaarheid van startende ondernemingen, mag baseren op verkregen adviezen van deskundige instanties. [5] Van belang hierbij is dat volgens verweerder niet gebleken is dat het rapport van 24 oktober 2022 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat, of ondeugdelijk is gemotiveerd.

Beroepsgronden van eiser (in essentie weergegeven)

10. Eiser stelt dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is, dit blijkt volgens hem uit de cijfers tot nu toe, waaronder 2022. Hij vindt het advies waar verweerder zich op baseert onjuist, onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
11. Eiser weerlegt de argumenten uit het rapport van het adviesbureau als volgt.
De marktomstandigheden zijn niet redelijk maar goed, daarbij onderscheidt eiser zich wel degelijk. Hij richt zich namelijk op luxere producten dan een supermarkt. In [vestigingsplaats] , waar hij gevestigd is, en de hele omgeving van [streek] , is een meer dan gemiddelde bereidheid voor luxeproducten te betalen. Een bijkomend voordeel is dat er steeds meer aandacht is voor fairtrade producten, waarvan de herkomst te achterhalen is. Eiser heeft directe aanvoerlijnen met cacaoboeren in Kameroen en de cacao is duurzaam en slaafvrij.
12. Eiser heeft samen met zijn administratiekantoor een financieel plan en een ondernemingsplan gemaakt. Dit komt in het geheel niet terug in het adviesrapport. Het is verder onduidelijk waarom eiser niet voldoende over ondernemerskwaliteiten zou beschikken. Hij is juist erg gemotiveerd en heeft goede communicatieve vaardigheden. Ook heeft eiser de nodige kennis van cacao, chocolade, koffie, productieprocessen en de markt. Eiser verduidelijkt dat hij zijn eigen middelen heeft aangewend om te investeren in het bedrijf. Het gaat om spaargeld, hier heeft eiser inzicht in gegeven door te laten zien dat het van zijn bankrekening komt en van de bankrekening van de persoon met wie hij samenwoont. Tot slot beargumenteert eiser dat een aantal gegevens uit het advies waar verweerder zich op baseert onjuist is. Zo zou onder meer geen rekening zijn gehouden met de omzet uit 2022 en vindt eiser niet inzichtelijk hoe in het adviesrapport wordt gekomen tot de daarin genoemde taakstellende omzet.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid aan een zelfstandige die een bedrijf begint algemene bijstand en/of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan worden verleend. Het moet dan wel gaan om een levensvatbaar bedrijf. [6]
14. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het bedrijf dat eiser is gestart inderdaad levensvatbaar is. Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag bepalend, in dit geval 23 november 2022. [7] Verweerder stelt dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is en baseert zich hierbij op het advies van adviesbureau [adviesbureau] van 24 oktober 2022.
15. Het is vaste rechtspraak dat een bijstandverlenend orgaan gerechtigd is om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties. [adviesbureau] is een adviesbureau dat in opdracht van verschillende gemeenten onder meer haalbaarheidsonderzoeken uitvoert in het kader van de Bbz. Verweerder mag bij de besluitvorming dus in beginsel uitgaan van het advies van adviesbureau [adviesbureau] . Dit is alleen anders als er concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of de juistheid ervan. [8]
16. De rechtbank stelt vast dat eiser de juistheid van het advies betwist. Volgens hem is zijn bedrijf wel levensvatbaar. Op basis van de wettelijke definitie is sprake van een levensvatbaar bedrijf als de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. [9]
17. In het advies van 24 oktober 2022 is vanaf pagina 18 een bedrijfseconomische analyse opgenomen, waarin achtereenvolgens wordt ingegaan op [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV. Uit de toelichting voor [bedrijf 2] BV volgt vooral dat er veel onduidelijkheid is. Zo is de boekhouder van eiser gevraagd om een toelichting op de posten in de balans ultimo 2021, maar op dat moment bleek dat veel boekingen nog verwerkt moesten worden. Er zou sprake zijn van een negatief eigen vermogen van € 11.807,-, maar gezien een gebrek aan essentiële informatie beschouwt de onderzoeker de eigen vermogenspositie van deze BV als niet te beoordelen op juistheid. Dit is ook de reden dat een inschatting van de balans per datum onderzoek achterwege is gebleven. Voor [bedrijf 1] BV is per de datum van het onderzoek een balans opgesteld op basis van de op dat moment bekende informatie. Er zou sprake zijn van een positief vermogen van € 55.465,-, maar ook hier ontbreekt veel essentiële informatie. Zo zou eiser, ondanks herhaald verzoek, geen overzicht van aangeschafte machines en inventaris hebben gegeven. Om deze reden acht de onderzoeker ook de balans van [bedrijf 1] BV per datum onderzoek niet op juistheid te beoordelen. Bij de exploitatieprognose constateert adviesbureau [adviesbureau] dat eiser een omzet verwacht van (afgerond) € 542.000,- in 2023 oplopend naar € 548.000,- in 2024 en € 658.000,- in 2025. De onderzoeker constateert dat dit in schril contrast staat tot de omzet die de eerste weken vanaf de start is gerealiseerd en acht de omzetverwachting niet realistisch. Vanwege het ontbreken van handvatten voor een realistische omzetprognose beperkt de onderzoeker zich tot het berekenen van een taakstellende omzet van € 354.250,-. Ook die omzet acht de onderzoeker echter niet haalbaar voor eiser, hij concludeert dan ook dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
18. De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar aanvoert dat de cijfers waarmee gerekend is niet juist zouden zijn en dat onduidelijk is hoe in het rapport tot de hoogte van het bedrag voor de taakstellende omzet wordt gekomen, maar hij heeft hier niet zelf concreet verifieerbare gegevens tegenover gesteld. Hij benoemt dat de onderbouwing van de te verwachten omzet een voorzichtige schatting is en dat als de winkel is afgebouwd sprake zal zijn van een meer realistische omzet. Het enkel benoemen van een verwachting of vermoeden of het enkel tegenspreken van bevindingen, is onvoldoende om de inhoud van een deskundigenoordeel te weerleggen. Bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep dient van objectieve gegevens te worden uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak zijn de eigen verwachtingen van de betrokkene niet doorslaggevend. [10] Daar komt bij dat onduidelijkheid is blijven bestaan over de herkomst van eerder in het bedrijf geïnvesteerde bedragen. De rechtbank concludeert dat eiser bij de totstandkoming van het rapport onvoldoende objectieve verifieerbare gegevens heeft aangeleverd en in de beroepsprocedure evenmin met objectieve verifieerbare stukken heeft aangetoond dat de conclusies uit dat rapport niet kloppen. Met hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat sprake is van feitelijke onjuistheden in het advies van adviesbureau [adviesbureau] en evenmin dat het onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het is eiser met andere woorden niet gelukt twijfel te zaaien over de juistheid of de zorgvuldige totstandkoming van het advies. [11] Om deze reden heeft verweerder zich hierop mogen baseren en ziet de rechtbank geen aanleiding zelf een deskundige te benoemen. Dit betekent ook dat verweerder kon oordelen dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
20. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (het Bbz).
2.Met de brief van 30 november 2023 heeft de rechtbank laten weten de berichten van 9 november 2023 en 22 november 2023 (met bijlagen) enkel in acht te nemen voor zover hier uit volgt dat geen overeenstemming is bereikt. De naderhand ingediende beroepsgronden en verweren zijn niet meer betrokken, maar omdat deze (deels) in dezelfde berichten zijn weergegeven, zijn de berichten op zich wel bij het procesdossier gevoegd.
3.Verweerder verwijst naar artikel 2, eerste lid, van het Bbz, artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1253.
4.Punt 1.2 uit het rapport van 24 oktober 2022.
5.Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Raad van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.
6.Artikel 2, eerste en tweede lid, van het Bbz.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314 r.o. 4.3.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:194 r.o. 4.7.
9.Artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz.
10.Zie de uitspraak van de Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:194 r.o. 4.8.2.
11.Zie de uitspraak van de Raad van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.