Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of eiseres een overtreding heeft begaan en of de minister bevoegd was daar een boete voor op te leggen. Als de minister een boete mocht opleggen, beoordeelt de rechtbank vervolgens of er aanleiding is om deze boete te matigen. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het wettelijk kader is voor de leesbaarheid van deze uitspraak vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Was de minister bevoegd om een boete op te leggen?
4. Aan eiseres is een boete opgelegd, omdat zij met te weinig bemanningsleden voer. Dit bleek na een controle van haar schip op 12 november 2020 om 23:45 uur. Het schip van eiseres is een duwboot en valt in categorie 4 van de Binnenvaartregeling. De bemanning bestond op het moment van de controle uit een schipper, stuurman en een deksman. In het vaartijdenboek staat dat er gevaren werd in exploitatiewijze A2 (semi-continuevaart). Op grond van de Binnenvaartregeling en de daarbij behorende bijlage 5.1 moest de bemanning bij deze exploitatiewijze bestaan uit twee schippers, twee matrozen en een lichtmatroos. De minister heeft vastgesteld dat er een schipper en matroos te weinig waren (één lichtmatroos mocht namelijk vervangen worden door de deksman). De minister heeft de boetes gehanteerd die zijn neergelegd in bijlage 11.1 van de Binnenvaartregeling: € 5.000,- boete voor het ontbreken van een schipper en € 2.500,- voor het ontbreken van een matroos.
5. Eiseres ontkent niet dat er in het vaartijdenboek staat aangegeven dat er in exploitatiewijze A2 werd gevaren en tussen partijen bestaat ook geen verschil van mening over het aantal aanwezige bemanningsleden en hun functies. De belangrijkste beroepsgrond van eiseres is dat er een fout is gemaakt in het vaartijdenboek. Er staat weliswaar dat er werd gevaren in exploitatiewijze A2 maar feitelijk werd er in A1 (dagvaart) gevaren. Dit heeft gevolgen voor de op te leggen boete.
6. Eiseres heeft in dat kader verder toegelicht dat [vennoot 1] en haar echtgenoot (de vennoten van eiseres) beiden schipper zijn en dat zij om de week samen varen. Zij varen dan in exploitatiewijze A2. Aan het eind van de week, als [vennoot 2] van boord gaat, wijzigt zij de exploitatiewijze naar A1. Zij is dat dit keer vergeten en de schipper van dienst heeft dat ook niet opgemerkt. Dat er feitelijk in A1 werd gevaren blijkt ook wel uit het gegeven dat er niet meer dan 14 uur werd gevaren. Er was dus ook geen enkele reden om in A2 te blijven varen. Dat in het vaartijdenboek exploitatiewijze A2 is ingevuld, is dus een vergissing.
7. De minister stelt zich op het standpunt dat wat in het vaartijdenboek staat altijd de doorslag geeft en er geen ruimte is om daarvan af te wijken. Dat volgt volgens hem uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Als voorbeeld heeft hij verwezen naar de uitspraken van 29 maart en 3 mei 2017.
8. De rechtbank volgt het standpunt van de minister over de waarde van het vaartijdenboek maar ten dele. Uit de rechtspraak volgt weliswaar dat de minister uit mag gaan van de in het vaartijdenboek geregistreerde exploitatiewijze, maar dat neemt niet weg dat, als eiseres kan aantonen dat het hier slechts om een administratieve fout gaat, dit gevolgen kan hebben voor de vraag of sprake is van een overtreding. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, waarbij de Afdeling bij de beoordeling of een schip in exploitatiewijze A2 heeft gevaren, naast de andersluidende registratie in het vaartijdenboek, ook meeweegt dat de betreffende appellante niet heeft aangetoond dat de bemanning voor exploitatiewijze A2 feitelijk aanwezig was.Het ligt dus op de weg van eiseres om aan te tonen dat er in A1 werd gevaren en niet in A2.
9. De vraag is of eiseres dat heeft aangetoond. De rechtbank vindt van niet. De verklaring van [vennoot 2] dat zij, als zij samen met haar echtgenoot aan boord was, exploitatiewijze A2 aanhield en dit altijd wijzigde in A1 als zij van boord ging, wordt namelijk niet ondersteund door eerdere registraties in het vaartijdenboek. De minister heeft het vaartijdenboek daarop nageslagen en heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat er wel vaker in A2 werd gevaren op het moment dat [vennoot 2] niet aan boord was. Er is dus geen vast patroon waar te nemen, zoals [vennoot 2] impliceert.
10. De rechtbank vindt evenmin doorslaggevend dat het schip op de dag van de controle niet meer dan 14 uur gevaren heeft, waarmee eiseres zich hield aan de eisen van exploitatiewijze A1 en er dus geen enkele noodzaak zou zijn geweest om in het vaartijdenboek A2 te noteren. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het vaartijdenboek de juiste exploitatiewijze aangeeft, zodat de minister veiligheidscontroles kan uitvoeren. Het zou die controles ondoenlijk maken als niet het vaartijdenboek, maar alleen het aantal feitelijk gevaren uren bepalend zou zijn voor de exploitatiewijze. Het aantal uren dat er is gevaren is op zichzelf dus niet voldoende om een andere exploitatiewijze aan te nemen.
11. Daar komt in dit geval bij dat de minister op de zitting heeft toegelicht dat de controle is uitgevoerd naar aanleiding van een ongeval waardoor het schip stil kwam te liggen. Dit is door eiseres niet weersproken. Het is dus maar de vraag of eiseres niet het voornemen had om meer dan 14 uur te varen, maar daar door het ongeval niet toe is gekomen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij zich steeds aan de regels van exploitatiewijze A1 heeft gehouden, verder nog gewezen op de vaartijden van de aan de overtreding voorafgaande week. Zij stelt dat zij de dagvaart van 14 uur in die periode niet heeft overschreden. Nog daargelaten de vraag of dat in dit geval relevant is, kan de rechtbank dit niet controleren en had het op de weg van eiseres gelegen om hierover concrete gegevens aan te dragen als zij dit relevant vond.
12. Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij feitelijk in A1 voer. Dat betekent dat er te weinig bemanning aan boord was op het moment van de controle en de minister haar daarvoor een boete mocht opleggen.
Is de minister uitgegaan van het juiste aantal bemanningsleden?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vrijstellingsregeling van artikel 5.21, elfde, dan wel twaalfde lid, van de Binnenvaartregeling van toepassing is. Daarin is neergelegd dat onder omstandigheden volstaan kan worden met een minimumbemanning die afwijkt van de minimumbemanning als genoemd in artikel 5.6, vierde lid, van de Binnenvaartregeling. Als uitgegaan zou worden van een exploitatiewijze A1 dan ontbrak er slechts één matroos, maar was er wel een extra deksman aan boord. Dat zou alleen zijn aan te merken als onderkwalificatie en niet als onderbemanning.
Als uitgegaan zou worden van een exploitatiewijze A2, dan zou er enerzijds een schipper te weinig zijn, maar anderzijds zou met een stuurman en een deksman sprake zijn van meer kwaliteit aan boord dan de vereiste twee matrozen.
14. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Zoals uit het wat hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van een exploitatiewijze A2 en niet A1, waarmee dus niet wordt toegekomen aan het eerste onderdeel van het betoog van eiseres. Bij een exploitatiewijze in A2 had eiseres op grond van de vrijstellingsregeling kunnen volstaan met twee schippers en twee matrozen. De bemanning bestond echter niet uit die genoemde bemanningsleden. Dat betekent dat eiseres geen beroep kan doen op de vrijstellingsregeling, want die is alleen van toepassing als aan de strikte voorwaarden daarvan wordt voldaan. Dat blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019waarin de Afdeling het volgende heeft overwogen: “
De voorwaarden van een vrijstellingsregeling moeten strikt worden geïnterpreteerd en daarvan kan niet opnieuw worden afgeweken door analoge toepassing van het bepaalde over onderkwalificatie.”
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
Had de minister de boete moeten matigen?
15. Eiseres heeft als reden voor de matiging genoemd dat er vanwege de coronaregels minder bemanning aan boord aanwezig was. Bij klachten was immers het advies om thuis te blijven om besmettingen te voorkomen. Dat maakte dat twee bemanningsleden niet inzetbaar waren. Op het schip was het ook niet mogelijk om de corona-afstandsregels voldoende in acht te nemen. Er was dus sprake van overmacht toen één van de schippers zich op de dag van de controle ziekmeldde. De coronacrisis heeft eiseres ook financieel hard geraakt en ook dat moet volgens haar meewegen in die zin dat zij milder bestraft zou moeten worden.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister in wat eiseres heeft aangedragen geen aanleiding heeft hoeven zien om de boete te matigen. Hij heeft in het besluit gewezen op het doel van de regelgeving: het waarborgen van de veiligheid van de scheepvaart. Als er niet wordt gevaren met een minimum aantal bemanningsleden komt die doelstelling in gevaar. De Afdeling heeft eerder overwogen dat er geen reden is om de boetes die de minister heeft vastgesteld onredelijk te vinden.De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
17. De minister heeft de veiligheid van de scheepvaart zwaar mogen wegen en heeft geen aanleiding hoeven zien om daar vanwege de coronapandemie anders tegenaan te kijken. Eiseres had, toen één van haar schippers zich ziekmeldde, moeten wachten tot er een nieuw bemanningslid aanwezig was voordat zij de vaart hervatte. Dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar risico. Deze beroepsgrond slaagt niet. De boete hoeft niet gematigd te worden.