ECLI:NL:RBMNE:2023:6779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/5593
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningurgentie en beoordeling ingezeteneneis

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 december 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet voldoet aan de ingezeteneneis, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening van de gemeente Utrecht. Verzoekster is pas sinds 5 mei 2023 ingeschreven als ingezetene van haar woonplaats en voldoet daarmee niet aan de eis van minimaal een jaar ingezetenschap.

De voorzieningenrechter merkt op dat de urgentieaanvraag is afgewezen omdat verzoekster niet aan de voorwaarden voldoet. De voorzieningenrechter stelt dat de voorwaarden voor urgentie niet onredelijk zijn, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen. Verzoekster heeft ook geen bewijs geleverd dat zij aan andere voorwaarden voldoet, zoals het beschikken over een zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio. De voorzieningenrechter wijst erop dat de burgemeester van de gemeente Utrecht toezeggingen heeft gedaan in een andere procedure, maar deze toezeggingen geven geen recht op een urgentieverklaring.

De voorzieningenrechter concludeert dat, hoewel verzoekster in een moeilijke situatie verkeert met een jonge dochter, de belangen niet zo zwaarwegend zijn dat er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en benadrukt dat verzoekster de uitkomst van haar bezwaar moet afwachten. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5593

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: M. Journée).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om woningurgentie.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag in het besluit van 26 oktober 2023 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat verzoekster de voorzieningenrechter heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zij wordt behandeld alsof zij een urgentieverklaring heeft. Als de door verzoekster gevraagde voorziening wordt toegewezen, is dat eigenlijk geen voorlopige maatregel. Verzoekster zou met (voorlopige) urgentie namelijk in een passende woning kunnen gaan wonen. Als het bezwaar dan toch ongegrond verklaard zou worden, is die woonsituatie echter mogelijk feitelijk onomkeerbaar. Andere woningzoekenden worden daardoor dan benadeeld. De voorzieningenrechter zal daarom in een zaak als deze alleen een voorlopige voorziening treffen als nagenoeg zonder twijfel kan worden gezegd dat urgentie moet worden verleend
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Ook de belangen van verzoekster geven geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De urgentieaanvraag is afgewezen, omdat verzoekster niet voldoet aan de ingezeteneneis, zoals vermeld in de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht (Huisvestingsverordening). [1] Zij is niet minimaal een jaar ingezetene van de gemeente Utrecht. Op de zitting heeft verzoekster bevestigd dat zij inderdaad niet aan deze voorwaarde voldoet en dat zij vanaf 5 mei 2023 staat ingeschreven als ingezetene van [woonplaats] . De gemeenteraad kan in de Huisvestingsverordening bepalen dat urgentie slechts wordt verleend als voldaan wordt aan onder andere de voorwaarde dat de woningzoekende ingezetene is. Dat wil zeggen dat de woningzoekende in de Basisregistratie personen van één van de gemeenten in de woningmarktregio is opgenomen en daar tenminste één jaar feitelijk en rechtmatig hoofdverblijf heeft in een woonruimte, die volgens het bestemmingsplan is aangewezen of bestemd voor permanente bewoning. Deze voorwaarde is in het licht van het karakter van de urgentieregeling niet onredelijk, omdat een urgentieverklaring de woningzoekende absolute voorrang geeft ten opzichte van alle andere woningzoekenden bij de toewijzing van schaarse sociale huurwoningen. Anders dan verzoekster stelt, is deze voorwaarde niet onredelijk of onevenredig. De stelling dat zij sociale binding met [woonplaats] heeft, wat daar verder ook van zij, is onvoldoende om de ingezeteneneis buiten toepassing te laten. Daar komt bij dat het hebben van een economische of maatschappelijke binding geen rol speelt bij de artikelen (in paragraaf 2.6.) in de Huisvestingsverordening die zien op de urgentieverklaring.
3.2.
Verzoekster stelt dat het college van mening is dat zij aan alle algemene voorwaarden voldoet, behalve aan de ingezeteneneis. Deze stelling is onjuist. De omstandigheid dat het college de aanvraag op de eerste algemene voorwaarde heeft afgewezen, betekent niet dat het college impliciet heeft beslist dat verzoekster aan de overige algemene voorwaarde voldoet. Het advies van Het Vierde Huis geeft daar geen aanleiding toe. Daarbij merkt het college in het verweerschrift op dat verzoekster onder andere ook niet voldoet aan de voorwaarde van het beschikken over een zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio. Op grond van de beschikbare gegevens is de voorzieningenrechter van oordeel dat dat standpunt juist is, omdat verzoekster geen medehuurder was van de woning waar zij sinds 5 mei 2023 stond ingeschreven. Het college kan in de bezwaarprocedure de afwijzing van de urgentieaanvraag heroverwegen en daar ook andere gronden bij betrekken. Verzoekster dient daar rekening mee te houden.
3.3.
Verzoekster beroept zich ook op toezeggingen die de burgemeester van de gemeente Utrecht heeft gedaan in de procedure over de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Zij verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank die hierover gaat. [2] De voorzieningenrechter merkt daarover op dat de toezegging dat vanuit de gemeente kan worden bemiddeld bij het vinden van een woning, gedaan is in het kader van de zorgplicht die de burgemeester heeft bij het uitoefenen van haar bevoegdheid om een woning te sluiten. Die toezegging beperkt zich tot die zorgplicht en gaat niet zover dat aan verzoekster zonder meer urgentie moet worden verleend.
3.4.
De voorzieningenrechter is het met verzoekster eens dat zij in een moeilijke situatie zit. Zij heeft met haar dochtertje -dat enkele weken oud is- geen vaste woonplek. In het besluit heeft het college het belang van haar dochtertje niet kenbaar bij de beoordeling van de hardheidsclausule [3] betrokken. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de hardheidsclausule in dat besluit ook onjuist, te strikt, wordt omschreven. In het besluit staat:
“De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in zeer incidentele gevallen. Hieronder wordt verstaan een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare schrijnende situatie.”
Dit is niet in overeenstemming met de tekst en toelichting van artikel 72 van de Huisvestingsverordening. Uit artikel 72 van de Huisvestingsverordening blijkt dat het college ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de verordening als toepassing daarvan naar het oordeel van het college tot een bijzondere hardheid leidt. De toelichting bij dit artikel noemt het aanwezig zijn van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie als voorbeeld van een uitzonderlijk dan wel bijzonder geval wanneer de hardheidsclausule mogelijk kan leiden tot het verlenen van een urgentieverklaring. Daaruit volgt ook dat het college zich rekenschap moet geven van andere zeer incidentele noodgevallen. Het college kan de toepassing van de hardheidsclausule dan ook niet beperken tot een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie. Het college zal bij de heroverweging in bezwaar dan ook uitgebreid stil moeten staan bij de belangen van het dochtertje en deze kenbaar in zijn afweging moeten betrekken. [4] Het bezwaar van verzoekster heeft in zoverre dan ook een redelijke kans van slagen, omdat het college op dit moment onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen gronden zijn om de hardheidsclausule toe te passen. Dit gebrek kan het college in de bezwaarprocedure herstellen. De uitkomst van die heroverweging staat niet vast, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om in deze procedure te bepalen dat aan verzoekster een urgentieverklaring moet worden verleend.
3.5.
Op dit moment kan verzoekster met toestemming van [woningcorporatie] tijdelijk inwonen bij een schoonzus in [woonplaats] . Zij kan, volgens een verklaring van [woningcorporatie] , meeverhuizen naar een nieuw adres. Verzoekster betwist dit, maar heeft wel de verklaring overgelegd waarin dit staat en kan niet uitleggen wat [woningcorporatie] bedoelt. De enkele betwisting is daarom onvoldoende om aan de inhoud van de verklaring van [woningcorporatie] voorbij te gaan. De verklaring van haar schoonzus van 4 december 2023 dat verzoekster de woning moet verlaten, overtuigt de voorzieningenrechter in het licht van de verklaring van [woningcorporatie] niet dat verzoekster en haar dochtertje op korte termijn geen onderdak meer zullen hebben. Op grond van de voorhanden zijnde informatie kan de voorzieningenrechter dan ook niet concluderen dat verzoekster en haar dochtertje de komende periode geen onderdak hebben. Haar belang om een eigen vaste woonplek te hebben voor haarzelf en haar dochtertje is evident. Dat belang is op dit moment niet zo zwaar dat daarin zou moeten worden voorzien door het verlenen van urgentie door de voorzieningenrechter, ook gelet op wat onder 2. is overwogen.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster op dit moment geen urgentieverklaring krijgt. Zij moet de uitkomst van haar bezwaar afwachten of dit tot leidt het verlenen van een urgentieverklaring. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 1 van de Huisvestingsverordening.
2.De uitspraak van 19 september 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:5057).
3.Op grond van artikel 72 van de Huisvestingsverordening.
4.Ter voorlichting verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4324).