ECLI:NL:RBMNE:2023:6772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
UTR 22/5734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering naheffing parkeerbelasting en vergoeding proceskosten

Op 13 augustus 2022 heeft de invorderingsambtenaar eiser een dwangbevel gestuurd na het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Eiser heeft bezwaar gemaakt en op 21 november 2022 heeft de invorderingsambtenaar de kosten van het dwangbevel uit coulance ingetrokken. Eiser heeft beroep ingesteld omdat de invorderingsambtenaar geen proceskosten heeft vergoed voor de kosten van het bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding. De rechtbank oordeelt dat de invorderingsambtenaar de kosten voor het dwangbevel heeft herroepen, maar dat dit niet betekent dat hij geen proceskosten hoeft te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat de invorderingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de aanmaning op het adres van eiser is ontvangen. Hierdoor is de herroeping van de dwangbevelkosten een gevolg van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en kent een proceskostenvergoeding toe van € 492,50 aan eiser. Tevens moet de invorderingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

Op 13 augustus 2022 heeft de invorderingsambtenaar eiser een dwangbevel gestuurd. Daaraan ging vooraf dat aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelastingen was opgelegd en dat de invorderingsambtenaar een herinneringsbrief en een aanmaning heeft geschreven.
Met de uitspraak op bezwaar van 21 november 2022 heeft de invorderingsambtenaar als reactie op het bezwaar van eiser de kosten van het dwangbevel van € 45,- uit coulance ingetrokken.
Eiser heeft beroep ingesteld, omdat de invorderingsambtenaar geen proceskosten heeft vergoed voor de kosten die hij heeft gemaakt voor zijn bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de invorderingsambtenaar deelgenomen.
Na de zitting is de zaak toegewezen aan de rechter die de zaak nu behandelt. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om door deze rechter op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

1. De invorderingsambtenaar heeft de kosten voor het dwangbevel herroepen. Het geschil gaat over de vraag of dat is gebeurd wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Alleen in dat geval moet de invorderingsambtenaar de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar vergoeden, op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat de invorderingsambtenaar de kosten uit coulance heeft herroepen hierbij geen betekenis heeft. De rechtbank beoordeelt of de kosten voor het dwangbevel rechtmatig zijn opgelegd.
2. Voordat de invorderingsambtenaar een dwangbevel oplegt en daarvan de kosten invordert, moet een belastingschuldige eerst zijn aangemaand. Dat volgt uit artikel 11 en 12 van de Invorderingswet 1990. Een belastingplichtige mag in een bezwaar- of beroepschrift niet aanvoeren dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen, tenzij hij aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Dat volgt uit artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op de invordering van parkeerbelastingen, op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet.
3. Eiser voert aan dat hij de aan het dwangbevel voorafgaande aanmaning niet heeft ontvangen.
4. Met betrekking tot het door de rechtbank te hanteren beoordelingskader heeft eiser op de zitting gewezen op een arrest van de Hoge Raad uit 2009, waarbij is geoordeeld dat het toenmalige artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen in strijd is met artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [1] Daarmee gaat eiser er echter aan voorbij dat de wetgever deze wetsbepaling daarna heeft aangepast, juist naar aanleiding van dit arrest. Met die aanpassing is de zinsnede “tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld” ingevoegd. [2] De rechtbank oordeelt in het licht van genoemd arrest dat de strijdigheid met het Protocol hiermee is weggenomen.
5. De rechtbank moet beoordelen of de ontvangst van de aanmaning redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Voor die vraag is bepalend of de invorderingsambtenaar aannemelijk maakt dat de aanmaning op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt.
6. De rechtbank oordeelt dat de invorderingsambtenaar hierin niet is geslaagd. Op de zitting heeft hij toegelicht dat geen verzendadministratie (meer) beschikbaar is van de aanmaning. Daardoor heeft de invorderingsambtenaar niet bewezen dat hij de aanmaning naar eisers adres heeft verzonden. De stelling dat er eerder een aanslag en een herinneringsbrief is gestuurd en dat geen van de brieven retour is gekomen, is daarvoor onvoldoende, in licht van de bewijslast van de invorderingsambtenaar. De beroepsgrond slaagt.
7. Omdat redelijkerwijs aan de ontvangst van de aanmaning moet worden getwijfeld, mocht de invorderingsambtenaar geen dwangbevelkosten invorderen. De herroeping van die kosten moeten daarom worden aangemerkt als een gevolg van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. De invorderingsambtenaar heeft daarom ten onrechte geen proceskosten voor de bezwaarfase vergoed. De uitspraak op bezwaar is in strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar op dit punt vernietigen en zal zelf in de vergoeding van de proceskosten voorzien.
9. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast. Voor de bezwaarfase wordt 1 punt toegekend voor het bezwaarschrift, met een waarde van € 296,-, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de beroepsfase wordt 1 punt toegekend voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde van € 837, op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad. [3] Voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase hanteert de rechtbank in lijn met haar eigen uitgangspunten een wegingsfactor 0,25, omdat het gaat om een geschil dat beperkt is tot proceskosten. [4] De proceskostenvergoeding wordt aldus vastgesteld op € 492,50.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet de invorderingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover daarin niet is voorzien in een vergoeding van proceskosten;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 492,50;
  • draagt de invorderingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4156.
2.Wet van 23 december 2010 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011).
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
4.Zie de uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.