ECLI:NL:RBMNE:2023:6688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/1779
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering; ingangsdatum en verlaging bij ontbreken woonkosten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ZEKER Financiële Zorgverlening, als bewindvoerder van eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser, die van 23 september 2021 tot 10 februari 2022 gedetineerd was, heeft na zijn detentie geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft op verschillende adressen in Almere. Hij heeft op 4 maart 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw), welke aanvraag door het college is ingewilligd, maar met een verlaging van 20% vanwege het ontbreken van woonkosten. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering en de toegepaste verlaging, en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 september 2023. De rechtbank oordeelt dat het college de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht op 4 maart 2022 heeft vastgesteld, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht moet ingaan. Eiser heeft pas in bezwaar verzocht om een terugwerkende kracht, terwijl hij bij de aanvraag zelf heeft aangegeven dat hij vanaf de meldingsdatum bijstand wenst te ontvangen. De rechtbank concludeert dat het college ook de bijstandsuitkering met 20% mocht verlagen, conform de Beleidsregel verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten. Eiser heeft geen bijzondere bijstand voor opvangkosten aangevraagd, en de rechtbank oordeelt dat het college voldoende ruimte voor maatwerk biedt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

ZEKER Financiële Zorgverlening, bewindvoerdergevestigd te [plaats]

in de hoedanigheid van bewindvoerder van
[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere(het college), verweerder
(gemachtigde: M.W. Meijer).

Inleiding en procesverloop

Eiser was van 23 september 2021 tot en met 10 februari 2022 gedetineerd. Sinds eiser uit detentie is gekomen heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser verblijft op verschillende adressen en plekken in Almere. Vanaf 3 maart 2022 heeft eiser een briefadres bij het Leger des Heils in Almere. Eiser heeft zich vervolgens op 4 maart 2022 bij het college gemeld om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) aan te vragen.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2022 (het primaire besluit) ingewilligd. Het college kent aan eiser met ingang van 4 maart 2022 een bijstandsuitkering toe. Hierop past het college een verlaging van 20% toe, omdat eiser geen of lagere woonkosten heeft.
Eiser is het niet eens met de ingangsdatum en de toegepaste verlaging. Eiser heeft daarom tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 19 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college handhaaft de vastgestelde ingangsdatum en de toegepaste verlaging.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Heeft het college de ingangsdatum juist vastgesteld?

6. Het college stelt dat zij terecht de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 4 maart 2022 heeft vastgesteld. Dit is de dag waarop eiser zich bij het college heeft gemeld. Er doet zich geen situatie voor als neergelegd in het buitenwettelijk begunstigend beleid, waardoor het college de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht moet laten ingaan. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat aan eiser met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering moet worden toegekend. Hierbij hecht het college veel belang aan de omstandigheid dat eiser niet bij de aanvraag maar pas in bezwaar heeft aangegeven dat hij in aanmerking wil komen voor bijstand met terugwerkende kracht. Ook vindt het college van belang dat eiser een bewindvoerder heeft die verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van de aanvraag. De belangenafweging valt daarom in het nadeel van eiser uit
.
7. Eiser stelt dat het college in strijd handelt met het evenredigheidsbeginsel door hem niet met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toe te kennen. [1] Er is niet gebleken dat het college ten tijde van de aanvraag niet meer zorgvuldig kon beoordelen of eiser per 10 februari 2022 in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde, terwijl eiser wel groot financieel nadeel ondervindt door de latere ingangsdatum. Eiser wijst er hierbij op dat de rechtbank de belangenafweging intensief moet toetsen. [2] Ook doet eiser een beroep op de strategische agenda van de rechtbank. Gelet op de nieuwe koers die de rechtbank voert moet de rechtbank meer aandacht hebben voor de menselijke maat en de mens achter het juridische dossier.
8. De rechtbank oordeelt dat het college de ingangsdatum terecht op 4 maart 2022 heeft vastgesteld. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw is de hoofdregel dat het college bijstand toekent vanaf de datum dat iemand zich bij het college meldt voor bijstand. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat het college met ingang van een eerdere datum een bijstandsuitkering toekent. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom het college met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering moet verlenen. De enkele omstandigheid dat eiser vanaf 10 februari 2022 – het moment dat hij uit detentie komt - mogelijk in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. [3]
10. De rechtbank oordeelt verder dat het toekennen van een bijstandsuitkering met ingang van 4 maart 2022 ook niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser pas laat in de procedure heeft gesteld dat hij met terugwerkende kracht vanaf 10 februari 2022 een bijstandsuitkering wenst te ontvangen. Op zijn aanvraag heeft eiser vermeld dat hij vanaf de meldingsdatum een bijstandsuitkering wil ontvangen. Pas in bezwaar heeft eiser verzocht om met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering te krijgen. Daarnaast heeft eiser vanaf 28 april 2021 een bewindvoerder, die eiser ondersteunt bij het behartigen van zijn financiële belangen. Verder overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de latere ingangsdatum tot verstrekkende nadelige gevolgen, zoals bijvoorbeeld schulden, heeft geleid. Onder deze omstandigheden is het niet toekennen van een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht niet onevenredig. De rechtspraak waar eiser op wijst leidt niet tot een andere conclusie. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel ging het om kosten die niet uit de algemene bijstand konden worden voldaan, waardoor de vergelijking niet opgaat. De beroepsgronden slagen niet.
Mocht het college de bijstandsuitkering verlagen?
11. Het college vindt dat zij terecht eisers bijstandsuitkering met 20% van de gehuwdennorm heeft verlaagd, omdat eiser geen of lagere woonlasten heeft. [4] Deze verlaging is conform de Beleidsregel verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten (de Beleidsregel). Hierbij wijst het college erop dat eiser geen woning heeft en een briefadres bij het Leger des Heils. Eiser heeft verder zijn woonkosten niet geconcretiseerd of onderbouwd. Ook is niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het college op grond van artikel 18 van de Pw de bijstand moet verhogen.
12. Eiser voert aan dat het college ten onrechte zijn bijstandsuitkering met 20% van de gehuwdennorm heeft verlaagd. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een standaardverlaging van 20% wordt toegepast terwijl uit de Memorie van Toelichting bij artikel 27 WWB blijkt dat maatwerk is vereist vanwege de kosten die daklozen moeten maken voor opvang en het waarborgen van een voldoende voorzieningenniveau. Er blijkt verder niet dat het college bij de verlaging rekening heeft gehouden met dat eiser moet reserveren voor onvoorziene uitgaven zoals de kosten voor het inrichten van een woning wanneer hij deze ter beschikking krijgt. Ook is de korting die eiser nu op zijn bijstandsuitkering ontvangt hoger dan de woonlasten die eiser zou hebben als hij een woning had en huurtoeslag zou krijgen.
12. De rechtbank oordeelt dat het college de bijstandsuitkering van eiser met 20% van de gehuwdennorm mocht verlagen. Dit is conform zowel de Beleidsregel als de specifiek voor daklozen geldende beleidsregel ‘Beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen’(hierna: de Daklozenbeleidsregel).
14. Op grond van artikel 27 van de Participatiewet (Pw) kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Pw, lager vaststellen als iemand lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Over de situatie van dak- en thuislozen staat in de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Pw het volgende: ‘Afzonderlijke aandacht verdient de situatie van dak- en thuislozen. In de regel zullen zij geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De intentie van artikel 27 is niet dat gemeenten kunnen volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau voor deze kwetsbare groep tekortschieten. Het is aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 biedt daartoe de mogelijkheden. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken.’
14. Uit de Daklozenbeleidsregel volgt dat als eiser kosten maakt voor de opvang hij ter compensatie bijzondere bijstand kan aanvragen. Het college kent hiervoor een standaardbedrag van € 5,- per nacht toe. Tijdens de zitting heeft het college uitgelegd dat als de kosten voor opvang hoger uitvallen zij dit ook door het toekennen van bijzondere bijstand compenseert. Eiser heeft geen bijzondere bijstand voor opvangkosten aangevraagd, omdat hij zoals zijn gemachtigde ter zitting aangaf voornamelijk bij vrienden verbleef en dus geen kosten had voor opvang. Hoewel het college een standaardkorting op de bijstandsuitkering toepast, biedt het in Almere geldende beleid naar het oordeel van de rechtbank op deze manier voldoende ruimte voor maatwerk en is voldoende gewaarborgd dat eiser toegang heeft tot een adequaat voorzieningenniveau zoals omschreven in de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Pw. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat als eiser een woning krijgt en financiële ondersteuning nodig heeft bij de inrichting hiervan eiser bijzondere bijstand aan kan vragen. Het college werpt dan in beginsel niet tegen dat eiser moest reserveren. Daarbij is dit naar het oordeel van de rechtbank een vraag die in de toekomst aan bod moet komen en geen reden om van toepassing van de beleidsregels af te zien. De rechtbank oordeelt dat het college onder toepassing van het beleid de bijstandsuitkering van eiser met 20% mocht verlagen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser wijst op ECLI:NL:RBOVE:2022:2223.
4.Op grond van artikel 27 van de Pw.