In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ZEKER Financiële Zorgverlening, als bewindvoerder van eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser, die van 23 september 2021 tot 10 februari 2022 gedetineerd was, heeft na zijn detentie geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft op verschillende adressen in Almere. Hij heeft op 4 maart 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw), welke aanvraag door het college is ingewilligd, maar met een verlaging van 20% vanwege het ontbreken van woonkosten. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering en de toegepaste verlaging, en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 september 2023. De rechtbank oordeelt dat het college de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht op 4 maart 2022 heeft vastgesteld, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht moet ingaan. Eiser heeft pas in bezwaar verzocht om een terugwerkende kracht, terwijl hij bij de aanvraag zelf heeft aangegeven dat hij vanaf de meldingsdatum bijstand wenst te ontvangen. De rechtbank concludeert dat het college ook de bijstandsuitkering met 20% mocht verlagen, conform de Beleidsregel verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten. Eiser heeft geen bijzondere bijstand voor opvangkosten aangevraagd, en de rechtbank oordeelt dat het college voldoende ruimte voor maatwerk biedt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.