ECLI:NL:RBMNE:2023:6686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/5232
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Minister van Financiën om private schulden van gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire over te nemen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de Minister van Financiën om de private schulden van eiseres, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigden van de minister aanwezig waren.

Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire, heeft een schuld van € 35.668,18 aan haar zwager, voortkomend uit twee overeenkomsten van geldlening. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de schuld niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze een zogenaamde 'informele schuld' is en niet is opgenomen in een notariële akte. Eiseres betoogt dat deze eis onredelijk bezwarend is en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de minister de private schulden van eiseres terecht niet heeft overgenomen, omdat er niet is voldaan aan het vereiste van de notariële akte, zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).

De rechtbank stelt vast dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte in de Wht. De rechtbank kan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven als er sprake is van bijzondere omstandigheden, wat in dit geval niet aan de orde is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat de minister wel het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: V.N. Giang en mr. M.P. van der Eerden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om de private schulden van eiseres, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Zij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) een lijst van schulden verstrekt. Daarop staat dat eiseres (onder andere) een schuld heeft van € 35.668,18 aan haar zwager, [A] . Deze schuld komt voort uit twee overeenkomsten van geldlening.
2.1.
De minister heeft deze aanvraag afgewezen en overwogen dat de schuld niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze een zogenaamde ‘informele schuld’ is en niet is opgenomen in een notariële akte.
2.2.
Eiseres betoogt dat de eis dat de lening moet zijn vastgelegd in een notariële akte onredelijk bezwarend en in strijd met het evenredigheidsbeginsel is. Volgens eiseres zal in de praktijk geen enkele gedupeerde ouder een notariële akte opmaken voor een persoonlijke lening. Een notariële akte is bovendien niet nodig om het bestaan (en de inhoud) van een overeenkomst aan te tonen. Eiseres heeft aangetoond dat er sprake is van een lening door middel van een leenovereenkomst, betalingen per bank en een terugbetalingsverplichting. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022. [1] Dat eiseres niet beschikt over een notariële akte – en daardoor een bewijsmiddel tekort komt – maakt dat zij alsnog in een problematische schuldpositie komt, terwijl zij kan bewijzen dat er een schuld bestaat. Ook vindt eiseres het onredelijk dat door de invoering van hoofdstuk 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen (de Wht), als codificatie van het Besluit private schulden, het niet meer mogelijk is om het besluit van de minister volledig te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Eiseres meent dat er alsnog een volledige evenredigheidstoetsing moet plaatsvinden, omdat de terugwerkende kracht van de Wht onredelijk bezwarend voor eiseres is. Daarmee vormt die terugwerkende kracht een inbreuk op een fundamenteel recht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Verder is eiseres van mening dat de schuld opeisbaar is geworden volgens de leenovereenkomst. Tot slot beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

Welk bestuursorgaan is bevoegd?
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de Minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het primaire besluit en het bestreden besluit genomen in (onder)mandaat.
Had de minister de schuld moeten overnemen?
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister de private schulden van eiseres terecht niet heeft overgenomen omdat er niet is voldaan aan het vereiste van de notariële akte. De rechtbank heeft op 24 april 2023 een uitspraak gedaan over een aantal van de rechtsvragen die in deze zaak ook aan de orde zijn. [2] De rechtbank verwijst naar deze uitspraak en overweegt als volgt.
4.1.
Uit de memorie van toelichting van de Wht volgt dat het doel van de regeling voor het overnemen voor private schulden bedoeld is om openstaande betalingsachterstanden op geldschulden van gedupeerden over te nemen. De Wht heeft niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [3] De schulden die worden overgenomen vloeien voort uit een privaatrechtelijke vordering tot betaling van een geldschuld. Zogenaamde ‘informele schulden’ worden ook overgenomen, voor zover deze zijn vastgelegd in een notariële akte, en voor zover die schulden opeisbaar zijn vóór 1 juni 2021.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de lening die eiseres bij haar zwager heeft een informele schuld is, waaraan geen notariële akte of een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister terecht dat eiseres niet heeft voldaan aan het vereiste zoals vastgelegd in artikel 4.1, derde lid, sub b van de Wht.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het vereiste van een notariële akte (of rechterlijke uitspraak) is vastgelegd in de Wht. Dat is een wet in formele zin. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven, als er sprake is van bijzondere omstandigheden. [4] Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet heeft verdisconteerd bij zijn afweging. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat deze bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen, omdat de wetgever juist bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte in de Wht. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een motie ingediend waarin wordt geconstateerd dat informele schulden niet in aanmerking komen voor overname omdat die niet in een notariële akte zijn vastgelegd en waarin de regering wordt verzocht om met voorstellen te komen om ook die schulden terug te betalen. [5] Deze motie is ingetrokken. Bij de behandeling in de Eerste Kamer is vervolgens een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om met een regeling te komen waarbij het mogelijk wordt om ook op een andere manier dan een notariële akte bewijs te leveren van door ouders aangegane informele leningen. [6] Deze motie is wel aangenomen maar de Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben het wetsvoorstel vervolgens aangenomen zonder dat de eis van de notariële akte is aangepast. Daaruit moet worden afgeleid dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Uit de opvolging die aan de motie van de Eerste Kamer is gegeven volgt bovendien dat het niet te verwachten is dat de wettelijke eis alsnog zal komen te vervallen en dat er alternatieve mogelijkheden worden geïntroduceerd om aan de bewijslast voor het bestaan van informele leningen te voldoen. [7]
4.5.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de bepaling waarmee terugwerkende kracht is gegeven aan de Wht [8] buiten toepassing moet worden gelaten, zodat het bestreden besluit (ook) moet worden getoetst aan het Besluit betalen private schulden overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de rechtbank in eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2023 heeft geoordeeld, heeft de Staatssecretaris bij het opstellen van buitenwettelijk en begunstigend beleid veel beleidsruimte om keuzes te maken met het oog op een duidelijke afbakening van het bestaan van private schulden. Deze beleidsruimte vereist terughoudendheid van de bestuursrechter. [9] Het beleid ten aanzien van de notariële akte-eis ten tijde van het Besluit betalen private schulden acht de rechtbank niet onevenredig. Dit kan in een concreet geval anders zijn als zich bijzondere omstandigheden voordoen. De rechtbank oordeelt dat eiseres zulke bijzondere omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook is niet gebleken dat eiseres op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert. Er bestaat geen grond om artikel 8.6 van de Wht in het geval van eiseres buiten toepassing te laten.
4.6.
Omdat er niet voldaan is aan het vereiste van de notariële akte, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of de (gehele) schuld opeisbaar is geworden. Daarbij merkt de rechtbank nog wel op dat de minister op de zitting heeft erkend dat het ‘eerste deel’ van de vordering, het leningdeel ter grootte van (toentertijd) € 20.000,- dat zijn oorsprong heeft in de overeenkomst van 26 oktober 2018, wél opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. [10] Dit omdat eiseres na 1 november 2019 is opgehouden met het betalen van de maandelijkse termijnen. In dit opzicht is de minister gedeeltelijk tegemoet gekomen aan eiseres’ bezwaren. Vanwege de uitkomst van de beoordeling van haar beroepsgrond op het punt van de notariële akte, heeft eiseres feitelijk niets aan deze constatering. De rechtbank ziet in de aanvulling/wijziging van het standpunt ten aanzien van de opeisbaarheid echter wel aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
Heeft de minister in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel?
5. Voor zover eiseres stelt dat zij vertrouwen mocht ontlenen aan wat de minister in de media heeft aangegeven over het overnemen van private schulden, kan haar stelling niet slagen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij eiseres gerechtvaardigde verwachtingen hebben opgewekt en waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe de minister in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [11] In het geval van eiseres zijn de uitlatingen van de minister in de media algemene toezeggingen die niet toegespitst zijn op haar concrete situatie.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De minister moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 44-45.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.
5.Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 965.
6.Zie hiervoor de onder voetnoot 2 aangehaalde Kamerstukken.
7.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1899.
8.Artikel 8.6 van de Wht.
9.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.
10.Het opeisbare bedrag bestaat uit de hoofdsom verminderd met hetgeen eiseres heeft afgelost en vermeerderd met rente. De uitkomst van deze som is niet op de zitting besproken.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4057).