ECLI:NL:RBMNE:2023:6625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
22/4507
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser ontving een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze beëindigd op basis van de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser stelt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd, omdat hij niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, ondanks dat het telefonisch is uitgevoerd. De rechtbank benadrukt dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalt dat het Uwv de proceskosten en het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het Uwv,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser ontving een WIA-uitkering. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering.
1.1.
Eiser heeft op 21 mei 2021 aan het Uwv doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is veranderd. In het besluit van 1 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser laten weten hij vanaf 17 augustus 2022 geen WIA-uitkering meer ontvangt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 21,51% arbeidsongeschikt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is in bezwaar gewijzigd vastgesteld op 25,07%.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 20 juli 2023 een aanvullend beroepschrift met (medische) stukken ingediend. Het Uwv heeft op 9 mei 2023 een nadere reactie ingediend van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2023. Het Uwv heeft op 27 juli 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend met een reactie van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juli 2023. Het Uwv heeft vervolgens op 4 augustus 2023 een nadere reactie ingediend van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 augustus 2023.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Geschil

2. Eiser vindt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht, omdat hij in bezwaar niet is gezien op een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts. Eiser is het ook niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Hij vindt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft gedaan en of de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 25,07%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 18 augustus 2022 (de datum in geding).

Beoordelingskader

3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
4. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Beoordeling door de rechtbank

5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
6. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is verricht omdat eiser niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een fysiek spreekuurcontact is gezien, maar slechts telefonisch is gesproken. Dit terwijl de primaire arts geen geregistreerd verzekeringsarts is.
7. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft vastgesteld dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden [1] , maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact kan zijn. [2] Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank legt dit uit.
9. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op een fysiek spreekuur. Eiser is tijdens dit spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht. Het sociaal medisch oordeel van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en eiser tijdens een telefonische hoorzitting onderzocht en gesproken. In zijn rapport van 27 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat er geen medische noodzaak was voor een fysiek spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat het om een tweede achtereenvolgende bezwaarprocedure gaat waardoor er al veel over de situatie van eiser bekend was bij de verzekeringsarts. Daarnaast is er steeds voldoende informatie aanwezig geweest van de behandelaren van eiser, met daardoor een volledig beeld van de klachten die aanwezig zijn en waren. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
10. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze aanvullende onderbouwing pas geeft nadat de beslissing op bezwaar is genomen, vindt de rechtbank dat het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk was gemotiveerd. Het besluit is aldus in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat geen sprake is van benadeling door de aanvulling van de motivering, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb deze schending worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het beroep niet slaagt. Wel bestaat er aanleiding om proceskosten te vergoeden, waar later in deze uitspaak op in zal worden gegaan.
Medische beoordeling
11. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling. Hij vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn cognitieve beperkingen en zijn vermoeidheidsklachten. Eiser vergeet veel en kan niet volgen waarom de beperking op herinneren is komen te vervallen. Ook kan hij niet volgen waarom de beperking op persoonlijk risico is komen te vervallen, gelet op zijn cognitieve en vermoeidheidsklachten. Eiser vindt ook dat hij niet in staat is om veertig uur per week te werken.
12. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 juli 2022 toegelicht dat er geen sprake is van cognitieve stoornissen bij eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn medische beoordeling de medische informatie van de huisarts, de psycholoog en de revalidatiearts betrokken. Uit deze informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat er sprake is van cognitieve stoornissen. In zijn rapport van 5 augustus 2023 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder ook aan dat het hebben van klachten een beleving is en geen objectieve maat. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet aannemelijk dat eiser cognitieve stoornissen heeft, omdat er bij eiser geen sprake is van hersenletsel.
13. In het rapport van 12 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom er geen medische noodzaak is om een urenbeperking voor eiser aan te nemen. Uit het medische dossier van eiser blijken geen aandoeningen die gepaard gaan met substantieel verlies aan basale energie, noch blijkt uit het dossier een consistent verhaal van invaliderende vermoeidheidsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er daarbij op dat uit het verslag van de revalidatiearts volgt dat een activerende houding de slaap en de conditie van eiser blijkt te verbeteren.
14. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor het eerst in zijn rapport van 4 augustus 2023 gemotiveerd waarom geen beperking op herinneren en persoonlijk risico is aangenomen. Om van een beperking in het herinneren te kunnen spreken moet de continuïteit van het handelen gevaar lopen. Dit komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het algemeen alleen voor bij mensen met een ernstige stoornis (zoal een uitgebreide cognitieve stoornis bij dementie en ernstige schade in de hersenen). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt uit het dossier niet op te maken dat er sprake is van een uitgebreide cognitieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt daarbij ook op dat een beperking van dit beoordelingspunt eerder is aangenomen zonder dat dit medisch was onderbouwd. Dit geldt ook voor het beoordelingspunt persoonlijk risico. Het aannemen van een beperking op persoonlijk risico op dat moment was wel navolgbaar vanwege de depressie waarvoor eiser het antidepressivum Citalopram gebruikte. Eiser gebruikte deze medicatie op 18 augustus 2023 (de datum in geding) echter niet meer.
15. De rechtbank kan de gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Bij eiser is sprake van een status na Post Intensive Care Syndroom (PICS), waarbij wel sprake is van klachten maar geen sprake is van stoornissen die maken dat er een beperking nodig is voor herinneren, persoonlijk risico of werktijden (urenbeperking). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen en klachten van eiser niet onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Omdat ook de aanvullende onderbouwing waarom geen beperking op herinneren en persoonlijk risico is aangenomen voor het eerst in beroep is gegeven, is het besluit in zoverre wederom niet deugdelijk gemotiveerd. Het besluit is ook op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat geen sprake is van benadeling door de aanvulling van de motivering, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb deze schending worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het beroep niet slaagt.
16.1
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, zoals subsidiair door eiser is verzocht.
Arbeidskundige beoordeling
17. Eiser heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv met het arbeidskundig rapport van 21 juli 2022 deugdelijk heeft gemotiveerd dat de voorbeeldfuncties de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en dus passend zijn. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv de verdiencapaciteit van eiser juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

18. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv de WIA-uitkering terecht beëindigd. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
19. Vanwege het passeren van de motiveringsgebreken, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- per punt, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het Uwv op de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,- te vergoeden;
- draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
2.Zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.