ECLI:NL:RBMNE:2023:6575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
UTR 22/2823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dispensatie van algemeen verbindend verklaarde cao in de particuliere beveiliging

Op 8 december 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de FNV, CNV Vakmensen en de Nederlandse Veiligheidsbranche (NVB) tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eisers kwamen in beroep tegen de dispensatie die aan derde-partijen was verleend van het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de cao Particuliere Beveiliging. De minister had dispensatie verleend op basis van specifieke bedrijfskenmerken die wezenlijk verschillen van de ondernemingen die onder de werkingssfeer van de avv verklaarde bepalingen van de cao vallen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de minister materieel tegenstrijdig was met een later dispensatiebesluit en dat de minister de zwaarwegende argumenten voor dispensatie zelfstandig moest onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat de bedrijfsspecifieke kenmerken van de VBe-leden voldoende zwaarwegend waren voor de dispensatieverlening. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2823

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

de FNV, CNV Vakmensen en de Nederlandse Veiligheidsbranche (NVB),gevestigd in Utrecht respectievelijk in Gorinchem, eisers
(gemachtigden: mr. M.H.D. Vergouwen en mr. C. de Blaeij),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigden: mr. A.D. Brouwers-Wozniak en mr. A.S.M.J. Bol).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
Vereniging Beveiligingsorganisaties Nederland (VBe NL),gevestigd in Maastricht en
Alternatief voor vakbond (AvV), gevestigd in Amsterdam
(gemachtigde: mr. J.P.C. Obbink)

Inleiding

1. VBe NL en De Unie zijn partij bij de cao Veiligheidsdomein 2019-2021 (stilzwijgend verlengd tot 1 oktober 2022) en de cao Sociaal Fonds Veiligheidsdomein (2020-2025). Eisers zijn partij bij de cao Particuliere Beveiliging 2021-2023 (cao PB) en Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging 2021-2026 (cao SFPB). De cao PB en de cao SFPB zijn op 20 oktober 2021 en 22 oktober 2021 algemeen verbindend verklaard (deze cao’s worden hierna gezamenlijk genoemd: avv cao’s).
2. VBe NL en de Unie hebben dispensatieverzoeken ingediend op grond van directe gebondenheid aan hun eigen cao’s. De minister heeft deze dispensatieverzoeken met de primaire besluiten van 20 en 21 oktober 2021 afgewezen. VBe NL en De Unie hebben vervolgens bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat leden van VBe NL hun ondernemingen mogen blijven exploiteren als waren zij zijn gedispenseerd van de bepalingen van de avv cao’s. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft dit verzoek bij uitspraak van 17 maart 2022 toegewezen vanaf het moment dat de cao’s algemeen verbindend zijn verklaard en zolang de looptijd van de cao Veiligheidsdomein duurt, maar niet langer dan tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. [1]
3. Op 20 september 2022 is een nieuwe cao Veiligheidsdomein aangemeld bij de minister die is overeengekomen tussen derde-partijen VBe NL en AvV (lopend van 1 oktober 2022 tot 30 september 2024).
4. Eisers hebben op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar.
5. De minister heeft met het besluit op bezwaar van 5 oktober 2022 het bezwaar van VBe NL gegrond verklaard en alsnog dispensatie verleend aan de derde-partijen.
6. Eisers hebben de gronden van hun beroep aangevuld. Daarnaast hebben eisers de voorzieningenrechter gevraagd om hangende hun beroep een voorlopige voorziening te treffen. Zij hebben onder meer verzocht om te bepalen dat (i) alle leden van VBe NL vanaf 1 oktober 2022 in ieder geval het minimum uit de cao PB aan hun werknemers moeten betalen; en (ii) de verleende dispensatie van de cao SFPB te schorsen tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak.
7. Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken van eisers om een voorlopige voorziening afgewezen. [2]
8. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
9. VBe NL heeft een zienswijze gegeven en heeft aanvullende stukken overgelegd.
10. De rechtbank heeft ambtshalve de stukken van de voorlopige voorzieningenprocedure toegevoegd aan het dossier.
11. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers: [A] en [B] (SFPB), [C] (NVB) en hun gemachtigden, namens de minister: zijn gemachtigden, namens derde-partijen: [D] , [E] , [F] en [G] (VBe NL), [H] en [I] (AvV) en hun gemachtigde. Tevens was aanwezig prof. dr. [J] van SEO Economisch onderzoek .

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep niet tijdig beslissen
12. Eisers hebben verklaard dat zij geen belang meer hebben bij dit beroep, omdat de minister een besluit op het bezwaar heeft genomen. Het beroep dat eisers hebben ingesteld tegen niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
Is het dispensatieverzoek rechtsgeldig?
13. Eisers voeren aan dat niet is voldaan aan de vereisten van een geldig dispensatieverzoek, omdat VBe NL na de opzegging door De Unie op 1 oktober 2022 gedurende de looptijd van de avv cao’s met AvV een nieuwe Cao Veiligheidsdomein heeft afgesloten.
14. De minister en VBe NL stellen zich op het standpunt dat wel is voldaan aan het constitutieve vereiste voor het hebben van een geldige cao.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
16. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (de Wet avv) is de minister bevoegd om ondernemingen van het avv-besluit uit te zonderen. Nadere regels over deze bevoegdheid zijn neergelegd in het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeenverbindendverklaring (Besluit aanmelding) en het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (hierna Toetsingskader Avv).
17. Artikel 2.7, eerste lid, Besluit aanmelding bepaalt dat een verzoek om dispensatie kan worden ingediend gedurende de periode dat tevens de toepasselijke werkingssfeerbepalingen ter visie liggen, maar buiten die periode niet. Het tweede lid van artikel 2.7 Besluit aanmelding bepaalt dat het dispensatieverzoek moet worden ingediend en ondertekend door of namens alle partijen die de rechtsgeldige cao hebben afgesloten op grond waarvan dispensatie wordt gevraagd.
18. Op grond van het Toetsingskader avv kan een verzoek om dispensatie onder voorwaarden worden verleend aan werkgevers die direct gebonden zijn aan een andere rechtsgeldige cao. Verder bepaalt het Toetsingskader avv dat door de minister van een besluit tot avv verleende dispensaties voor de duur van de verlenging van dat besluit tot avv automatisch blijven gelden.
19. Dispensatie van de avv wordt alleen verleend als er sprake is van zwaarwegende argumenten waardoor toepassing van de bedrijfstak-cao door middel van die avv redelijkerwijze niet gevergd kan worden. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao gerekend kunnen worden. Daarbij vindt geen weging plaats van de afzonderlijke arbeidsvoorwaardenpakketten. Het is aan degene die om dispensatie verzoekt om te motiveren dat wegens zwaarwegende argumenten toepassing van de desbetreffende algemeen verbindend verklaarde cao redelijkerwijze niet kan worden gevergd. Uitzondering van de avv maakt in die gevallen maatwerk in de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming in een afzonderlijk onderneming of subsector mogelijk.
20. AvV heeft in de brief van 6 juli 2022 aan de minister bericht dat zij bereid is om de Cao Veiligheidsdomein te ondertekenen en daarmee de plaats van De Unie als werknemersorganisatie over te nemen. Daarmee zijn de cao Veiligheidsdomein en de cao Sociaal Fonds Veiligheidsdomein vanaf 1 oktober 2022 gaan gelden tussen VBe NL en AvV. De rechtbank stelt hiermee vast dat er gedurende de looptijd van de avv cao’s weliswaar een wisseling van cao partijen is geweest, maar dat deze wisseling aan de kant van de werknemers ligt en daarom minder zwaar weegt dan een wisseling aan de werkgeverskant. Dit omdat daarmee de redenen van de dispensatieverlening niet zijn veranderd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wijziging van de afsluitende cao-partijen niet als gevolg heeft dat geen sprake meer is van een rechtsgeldig verzoek om dispensatie en als gevolg daarvan geen rechtsgeldig verleende dispensatie. Van strijd met de voorschriften van artikel 2.7 van Besluit aanmelding is daarom geen sprake. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe cao Veiligheidsdomein en de cao Sociaal Fonds Veiligheidsdomein op relevante onderdelen, zoals de werkingssfeer, zodanig zijn gewijzigd dat VBe NL en AvV hiervoor een nieuw verzoek om dispensatie bij de minister hadden moeten indienen omdat er geen sprake meer zou zijn van een rechtsgeldige cao. Voor zover er sprake zou zijn van inhoudelijke wijzigingen in de nieuwe cao’s, zijn die in beginsel niet relevant omdat bij een verzoek om dispensatie geen vergelijking plaatsvindt van de pakketten van arbeidsvoorwaarden in die cao’s. Dat eisers pas laat bekend waren met de partijwisseling, neemt niet weg dat de minister deze wisseling ook gelet op de algehele heroverweging in bezwaar bij het bestreden besluit heeft kunnen meenemen.
21. Eisers voeren verder aan dat VBe NL een ondernemersvereniging is met een verscheidenheid aan leden en VBe NL geen subsector is die een dispensatieaanvraag kan doen namens al haar leden. Omdat het Toetsingskader Avv alleen spreekt over bedrijven of subsectoren bij het avv-verzoek, kan ook daarom geen sprake zijn van een rechtsgeldig dispensatieverzoek.
22. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Vaststaat dat VBe NL het verzoek om dispensatie heeft gedaan namens alle bedrijven die VBe-lid zijn. Daargelaten de vraag of VBe NL is aan te merken als een subsector als bedoeld in het Toetsingskader avv, zijn partijen het erover eens dat de verleende dispensatie in dit geval geldt voor alle ondernemingen die VBe-lid zijn. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
Heeft de minister de gevraagde dispensatie kunnen verlenen?
23. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat VBe NL met het onderzoek van SEO [3] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zwaarwegende argumenten op grond waarvan toepassing van bepalingen van de avv cao’s in redelijkheid niet van de VBe-leden kan worden gevraagd. Volgens de minister is voor wat betreft de aard van de werkzaamheden (meer gecombineerde werkzaamheden regulier- en crowd beveiliging) en de organisatie van de arbeid (o.a. noodzaak tot inzet flexibele arbeidskrachten), sprake van specifieke bedrijfskenmerken van werkgevers aangesloten bij VBe NL, die op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de avv cao’s gerekend kunnen worden.
24. Eisers zijn het hiermee niet eens. Zij voeren aan dat VBe-leden verschillen in omvang (groot, midden en klein) en in bedrijfskenmerken (uitsluitend particuliere (ofwel: reguliere) beveiligingswerkzaamheden, uitsluitend crowd management of gecombineerde werkzaamheden) en dat deze groep ondernemingen niet als één en dezelfde groep kan worden afgezet tegen de ondernemingen die onder avv cao’s vallen. Eisers wijzen erop dat de toewijzing van de dispensatie in het bestreden besluit haaks staat op de afwijzing daarvan in het primaire besluit en ook op het dispensatiebesluit van 15 december 2022. In dat besluit heeft de minister de dispensatie voor de cao PAWW [4] niet meer toegewezen aan VBe-leden die alleen reguliere beveiligingswerkzaamheden verrichten.
Het dispensatiebesluit van 15 december 2022
25. De rechtbank overweegt dat de beoordeling van het dispensatieverzoek in het bestreden besluit berust op het uitgangspunt dat alle ondernemingen van VBe-leden gedispenseerd worden. In het besluit van 15 december 2022 is de minister echter van dit uitgangspunt afgeweken door VBe-leden die gecombineerde werkzaamheden verrichten wel te dispenseren en VBe-leden die alleen reguliere beveiligingswerkzaamheden verrichten, niet (meer) te dispenseren voor de cao PAWW. Dit onderscheid heeft de minister in het bestreden besluit voor de dispensatie van VBe-leden niet gemaakt. Dit terwijl de minister voor de beoordeling van het dispensatieverzoek blijkens het besluit van 15 december 2022 van dezelfde feiten en omstandigheden is uitgegaan als voor het dispensatieverzoek in het bestreden besluit. Daarmee is het besluit op het dispensatieverzoek in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank materieel tegenstrijdig met het dispensatiebesluit van 15 december 2022. Op de zitting heeft de rechtbank aan de minister gevraagd hoe het dispensatiebesluit van 15 december 2022 zich verhoudt tot het bestreden besluit. De minister heeft hierop slechts geantwoord dat zij in het besluit van 15 december 2022 een mogelijkheid heeft gezien om gedeeltelijk te dispenseren, waar de minister die mogelijkheid in het besluit van 5 oktober 2022 niet heeft gezien. Daarmee heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitleg gegeven over het in beide besluiten gemaakte onderscheid. Dat de minister, naar gesteld, niet wist dat een gedeeltelijke dispensatie mogelijk was, is daarvoor geen verklaring. De beroepsgrond van eisers dat de minister ten onrechte alle VBe-leden voor de avv cao’s heeft gedispenseerd, slaagt. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd en komt daarom op dat punt voor vernietiging in aanmerking. Wat de gevolgen hiervan zijn, bespreekt de rechtbank hierna onder punt 33.
Is het SEO -onderzoek valide?
26. Eisers voeren aan dat het rapport van SEO van juni 2021 geen onderbouwing biedt voor een toewijzing van het dispensatieverzoek. In dit SEO -rapport wordt alleen een vergelijking gemaakt tussen de VBe-leden en de leden van NVB en niet ook tussen de leden van VBe NL en alle ondernemingen die onder de werkingssfeer avv cao’s vallen waardoor het rapport niet voldoende representatief is. De uitkomst van het rapport is daarom onvoldoende om dispensatie te kunnen verlenen. De latere SEO -rapporten [5] zijn pas van na het dispensatieverzoek en daarmee volgens eisers te laat ingediend.
27. De minister en VBe NL stellen zich op het standpunt dat het SEO -rapport van juni 2021, gezien de uitbreiding in de latere SEO -rapporten, voor de verleende dispensatie voldoende representatief is. Het SEO -rapport berust op een zelfstandig onderzoek van bedrijven die wilden meewerken. Een onderzoek naar alle ondernemingen die onder de avv cao’s vallen, zou betekenen dat een vergelijking moet worden gemaakt met 420 bedrijven. Volgens de minister en VBe NL kan dat in redelijkheid niet van de dispensatieverzoeker worden gevraagd. Bovendien geeft SEO aan dat NVB voor ruim 60% en VBe NL voor 20% deel uitmaken van de werkingssfeer. Daarmee wordt in ieder geval een vergelijking gemaakt met 80% van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de avv cao’s. De minister beschouwt dat percentage als voldoende representatief.
28. De rechtbank overweegt als volgt.
29. Volgens de minister heeft VBe NL met het SEO -onderzoek aangetoond dat VBe-leden voor het merendeel gecombineerde werkzaamheden uitvoeren en dat zij op dit punt verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de avv cao’s gerekend kunnen worden. Volgens de minister zijn er tussen Vbe NL en NVB verschillen in bedrijfskenmerken, omdat een gemiddeld Vbe-lid zijn omzet haalt uit twee verschillende activiteiten, terwijl een NVB-lid zijn omzet enkel uit reguliere beveiligingswerkzaamheden haalt. Daarmee is volgens de minister aangetoond dat NVB-leden een groter deel van de omzet halen uit reguliere beveiliging. Dat het merendeel van de gecombineerde werkzaamheden van VBe-leden uit reguliere beveiligingswerkzaamheden bestaat (80% van de 72% en 19% alleen reguliere beveiliging), vindt de minister op zichzelf niet relevant, omdat dit aandeel moet worden vergeleken met het aandeel reguliere beveiligingswerkzaamheden van de NVB-leden. Daarbij vindt de minister het aannemelijk dat het aandeel reguliere beveiligingswerkzaamheden in 2020 groter is geweest, omdat door de coronapandemie vrijwel geen evenementen hebben plaatsgevonden.
30. Eisers voeren daartegen aan dat SEO zich baseert op onjuist percentages. Eisers verwijzen hiervoor gemotiveerd naar de rapporten van onderzoeksbureau Panteia [6] , die zij hebben ingebracht en waarin kritiek is gegeven op de feiten en de cijfers in het onderzoek van SEO .
31. De rechtbank is van oordeel dat de minister gelet op het dispensatiebesluit van 15 december 2022, enkel op basis van het SEO -rapport niet, althans niet zonder meer, heeft kunnen aannemen dat er onder de VBe-leden sprake is van vergelijkbare bedrijven en dat er vanuit dispensatieoogpunt geen reden is om groepen bedrijven te onderscheiden. De omzet van NVB-leden bestaat voor 99% uit regulier beveiligingswerk en bij VBe-leden bedraagt die omzet 79%. Uit het besluit van 15 december 2022 blijkt dat de minister voor het verlenen van dispensatie onderscheid maakt tussen VBe-leden die alleen reguliere beveiligingswerkzaamheden doen, VBe-leden die gecombineerde beveiligingswerkzaamheden doen (dus regulier en crowd management) en VBe-leden die uitsluitend crowd management doen. Alleen VBe-leden die gecombineerde beveiligingswerkzaamheden doen, worden daarbij nog gedispenseerd. Daarbij vallen de VBe-leden die uitsluitend (particuliere) evenementen- en horecabeveiliging doen, onder een aparte Cao Evenementen en Horecabeveiliging (Cao EHB). Van deze VBe-leden kan dus niet worden gezegd dat er sprake is van specifieke bedrijfskenmerken die op essentiële punten verschillen met ondernemingen die onder de werkingssfeer van de avv cao’s vallen. Dit betekent dat de minister niet, althans niet zonder een nadere motivering, de dispensatie heeft kunnen verlenen aan alle VBe-leden zonder het hiervoor bedoelde onderscheid te maken.
32. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank dat de minister, naar zij op zitting heeft gezegd, de SEO -rapporten zelf niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat zij ook niet deskundig is om de juistheid van die rapporten te kunnen beoordelen. Volgens de minister is de dispensatieverzoeker verantwoordelijk om het verzoek te onderbouwen. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank moet de minister een zelfstandig onderzoek doen naar de feiten en de cijfermatige onderbouwing die aan het dispensatieverzoek ten grondslag liggen en kan zij die onderbouwing niet zonder meer voor waar aannemen. Van belang is dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen alle VBe-leden, maar dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende groepen VBe-leden, dus ook de VBe-leden die naast gecombineerde beveiligingswerkzaamheden of alleen reguliere beveiligingswerkzaamheden doen en/of alleen crowd-management. Of de verschillen tussen VBe-leden en NVB-leden zo essentieel zijn, dat dit dispensatie van de avv cao’s rechtvaardigt, heeft de minister echter niet duidelijk kunnen maken. De minister neemt in haar besluit van 15 december 2022 zelf aan dat VBe leden die alleen reguliere beveiligingswerkzaamheden doen, niet langer gedispenseerd hoeven te worden. De rechtbank vindt het daarom onbegrijpelijk dat de minister de SEO -rapporten niet heeft beoordeeld en deze rapporten ook niet heeft vergeleken met de rapporten van Panteia. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de minister om zich te vergewissen van de juistheid van de conclusies neergelegd in de SEO -rapporten. Als de minister dat niet zelf kan beoordelen, moet zij daarvoor de hulp inschakelen van een (externe) deskundige. De minister moet inzichtelijk maken waarom de bedrijfsspecifieke kenmerken voldoende zwaarwegend zijn voor de dispensatieverlening, mede in het licht van de kritiek die in de rapporten van Panteia op de cijfers neergelegd in de SEO -rapporten is gegeven. Omdat de minister dit niet of onvoldoende heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de minister geen weloverwogen dispensatiebesluit heeft genomen. Daarmee is het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Als de minister ervoor kiest om geen eigen onderzoek te doen, moet dit worden opgenomen in het toetsingskader, waarbij moet worden aangegeven welke maatstaf de minister hanteert bij de beoordeling van een dispensatieverlening.

Conclusie en gevolgen

33. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit van de minister onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt om die reden vernietigd.
34. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat de minister een nader onderzoek moet doen en de uitkomst daarvan niet op voorhand duidelijk is. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Daarbij moet de minister ook motiveren waarom de VEB-leden geen probleem hebben met de avv cao’s, zoals in de brief van 17 februari 2022 staat. In deze brief, die eisers bij hun beroepschrift hebben overgelegd, wordt gesteld dat VEB evenveel MKB-bedrijven vertegenwoordigt als VBe-leden. Ook dat moet de minister bij zijn nieuwe beslissing betrekken.
35. Partijen verschillen ook van mening of er in de organisatie van het werk, met name op het punt van de behoefte aan flexibele arbeid, zwaarwegende argumenten liggen om dispensatie te verlenen. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om dit punt te bespreken. De minister zal ook dit aspect bij zijn nieuw te nemen besluit moeten betrekken.
36. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 837,-).
37. Ook moet de minister het griffierecht van eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eisers;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, mr. L.A. Banga en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Rapport ‘Analyse Beveiligingsbranche. Verschillen in werkzaamheden en organisatie van arbeid’, juni 2021 van SEO Economisch Onderzoek .
4.Cao PAWW, sector dienstverlening-niet (semi) publiek domein; sector 4-nummer 9.
5.SEO rapporten van 8 april 2022 en 7 mei 2022.
6.Rapport Vergelijking activiteiten en organisatie leden NVB en VBe NL van 25 juni 2021 en de vervolgrapporten van 14 januari 2022 en 15 april 2022.