ECLI:NL:RBMNE:2023:2168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/5662
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot cao dispensatie

Op 2 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de Nederlandse Veiligheidsbranche (NVB) als verzoekers optraden tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over cao-dispenstatie. De verzoekers stelden dat de belangen van derde partijen zwaarder wegen dan hun eigen belangen om het besluit van de minister te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang en dat de zaak te complex was voor een voorlopige voorziening. De rechter concludeerde dat de belangen van de derde partijen, waaronder de Vereniging Beveiligingsorganisaties Nederland (VBe NL) en Alternatief voor Vakbond (AvV), om de huidige situatie te handhaven, zwaarder wegen dan de belangen van de verzoekers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5662

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2023 in de zaak tussen

de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)en
de Nederlandse Veiligheidsbranche (NVB)gevestigd in Utrecht respectievelijk in Gorinchem, verzoekers
(gemachtigden: mr. M.H.D. Vergouwen en mr. C. de Blaeij),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigden: mr. A.D. Brouwers-Wozniak en mr. A.S.M.J. Bol).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
de Vereniging Beveiligingsorganisaties Nederland (VBe NL), gevestigd in Maastricht en
Alternatief voor Vakbond (AvV), gevestigd in Amsterdam, derde partijen
(gemachtigde: mr. J.P.C. Obbink).

Inleiding

1. VBe NL en De Unie zijn partij bij de cao Veiligheidsdomein 2019-2021 (stilzwijgend verlengd tot 1 oktober 2022) en de cao Sociaal Fonds Veiligheidsdomein (2020-2025). Verzoekers zijn partij bij de cao Particuliere Beveiliging 2021-2023 (cao PB) en Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging 2021-2026 (cao SFPB). De cao PB en de cao SFPB zijn op 20 oktober 2021 en 22 oktober 2021 algemeen verbindend verklaard (deze cao’s worden hierna gezamenlijk genoemd: avv cao’s).
2. VBe NL en de Unie hebben dispensatieverzoeken ingediend op grond van directe gebondenheid aan hun eigen cao’s. De minister heeft deze dispensatieverzoeken met het primaire besluit van 20 oktober 2021 afgewezen. VBe NL en De Unie hebben vervolgens bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat leden van VBe NL hun ondernemingen mogen blijven exploiteren als ware zij zijn gedispenseerd van bepalingen van de avv cao’s. De voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg heeft dit verzoek bij uitspraak van 17 maart 2022 [1] toegewezen vanaf het moment dat de cao’s algemeen verbindend zijn verklaard en zolang de looptijd van de cao Veiligheidsdomein duurt, maar niet langer dan tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] , waarin de Afdeling een door VBe NL ingediend verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen en een uitspraak van deze rechtbank [3] heeft geschorst.
3. Op 20 september 2020 is een nieuwe cao Veiligheidsdomein aangemeld bij de minister die is overeengekomen tussen derde-partijen VBe NL en AvV (lopend van 1 oktober 2022 tot 30 september 2024). Vervolgens heeft de minister met het besluit op bezwaar van 5 oktober 2022 het bezwaar van VBe NL gegrond verklaard en alsnog dispensatie verleend aan de derde-partijen.
4. Verzoekers zijn het hiermee niet eens en hebben beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter in de eerste plaats om een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit en vragen de voorzieningenrechter daarom om de zaak kort te sluiten. Als de voorzieningenrechter daartoe niet overgaat, dan verzoeken verzoekers om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat (i) alle leden van VBe NL vanaf 1 oktober 2022 in ieder geval het minimum uit de cao PB aan hun werknemers moeten betalen; en (ii) de verleende dispensatie van de cao SFPB te schorsen tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure.
5. De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers: [A] (SFPB), [B] (CNV), [C] (NVB) en hun gemachtigden; namens de minister zijn gemachtigden; namens derde-partijen: [D] (VBe NL), [E] (VBe NL), [F] (AvV) en hun gemachtigde. Verder was aanwezig: [G] (SEO Economisch Onderzoek).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin het spoedeisend belang geheel ontbreekt. De voorzieningenrechter begrijpt verder dat verzoekers duidelijkheid willen over deze kwestie. De voorzieningenrechter vindt dat het geschil echter te complex is en nader onderzoek vergt. Deze procedure over een verzoek om een voorlopige voorziening leent zich niet hiervoor. De zaak is qua zwaarte geschikt om door de meervoudige kamer af te doen. De voorzieningenrechter zal daarom geen uitspraak doen in de hoofdzaak zoals verzoekers hebben verzocht. De voorzieningenrechter zal het verzoek beoordelen aan de hand van een belangenafweging, zonder een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hierin een onderscheid te maken tussen het standpunt van verzoekers dat dispensatie niet aan de orde kan zijn, omdat de cao Veiligheidsdomein waarop de dispensatieverzoeken betrekking hebben niet meer bestaat, en de overige standpunten ten aanzien van het bestreden besluit.
9. De belangenafweging gaat over de belangen van partijen bij het al dan niet toewijzen van de voorlopige voorziening. Verzoekers stellen belang te hebben bij het treffen van de voorlopige voorziening, omdat zij duidelijkheid willen. Er is volgens verzoekers sprake van een evident onrechtmatig besluit. Bovendien verwachten verzoekers dat de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank van 20 juli 2021 zal bevestigen en daarom kan de dispensatie maar beter nu alvast worden teruggedraaid. Zolang de dispensatie voortduurt, vallen de werknemers van de leden van VBe NL namelijk niet onder de avv cao’s. Dit betekent volgens verzoekers dat de werknemers van leden van VBe NL onderbetaald blijven, wat bovendien leidt tot een concurrentievoordeel ten opzichte van andere werkgevers in de markt. Dit merken verzoekers ook doordat steeds meer werkgevers zich bij VBe NL aanmelden om zo de avv cao’s te ontlopen en beter uit de bus te komen bij aanbestedingsprocedures. Daarnaast is er nu geen controle mogelijk op leden van VBe NL en dat zou – als zij onder de avv cao’s vallen – wel kunnen.
10. Daartegenover staan de belangen van de derde-partijen. Volgens de derde-partijen leidt het treffen van de voorlopige voorziening tot onomkeerbare gevolgen. Dit betekent namelijk dat er ingrijpende wijzigingen moeten plaatsvinden in de arbeidsvoorwaarden met zowel grote financiële als organisatorische gevolgen. Bovendien leidt dit volgens de derde-partijen tot onzekerheid, nu de voorzieningenrechters in de eerdere procedures juist hebben besloten de dispensatie – totdat er een inhoudelijk oordeel is gegeven over de kwestie – in stand te houden. Het is in het belang van de derde-partijen dat er nu geen wijziging plaatsvindt, want haar leden zijn gebaat bij rechtszekerheid en rust op de arbeidsmarkt. De minister deelt het standpunt van de derde-partijen dat het belang bij het behouden van de status quo zwaarder weegt dan de belangen van verzoekers bij het treffen van de voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter vindt dat de belangen van verzoekers bij het treffen van de voorlopige voorziening niet opwegen tegen de belangen van de derde-partijen bij het in stand laten van de huidige situatie. De voorzieningenrechter stelt voorop dat toewijzing van de voorlopige voorziening zou betekenen dat de avv cao’s alsnog voor de resterende looptijd van de avv cao’s (en als het primaire verzoek van verzoekers zou worden gevolgd: met terugwerkende kracht) op de derde-partijen van toepassing worden. Dit zou tot gevolg hebben dat de derde-partijen nu allerlei wijzigingen moeten doorvoeren, terwijl nog niet vaststaat of zij wel of niet onder de avv cao’s vallen. Mocht in de bodemzaak de dispensatie in stand worden gelaten, dan zouden de derde-partijen dit weer moeten terugdraaien. De voorzieningenrechters van de Afdeling en de rechtbank Limburg hebben – gelet op de zwaarwegende belangen van VBe NL – de door haar gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen. Op de zitting hebben verzoekers bevestigd dat er in deze procedure geen andere belangen spelen dan die in de procedures bij de Afdeling en bij de rechtbank Limburg aan de orde zijn geweest. Gelet op het bovenstaande, ligt toewijzing van de door verzoekers gevraagde voorlopige voorziening niet direct voor de hand. Alleen als verzoekers goed onderbouwde en dermate zwaarwegende belangen naar voren brengen, kan er aanleiding zijn om te bepalen dat aan die belangen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van de derde-partijen.
12. Daarvan is de voorzieningenrechter echter niet gebleken. Een deel van de door verzoekers genoemde belangen ziet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat is iets voor de bodemprocedure. Zo noemen verzoekers de verwachting dat de Afdeling in hun standpunten zal meegaan, dat er sprake is van een evident onrechtmatig besluit en dat het mogelijk zou moeten zijn om controles uit te oefenen (wat kan als wordt besloten dat de derde-partijen onder de avv cao’s vallen). Andere belangen van verzoekers zijn onvoldoende onderbouwd. Zo hebben verzoekers niet onderbouwd dat leden van VBe NL hun werknemers onderbetalen en dat er daardoor sprake is van een concurrentievoordeel ten opzichte van andere werkgevers in de markt. Het schema met meldingen waarnaar verzoekers in dit verband verwijzen is onvoldoende, omdat daaruit niet concreet blijkt dat er sprake is van onderbetaling ten opzichte van werkgevers die onder de avv cao’s vallen en waaruit die onderbetaling dan precies bestaat. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook relevant dat de derde-partijen een salarisvergelijking hebben overgelegd waaruit zou blijken dat hun eigen cao’s betere arbeidsvoorwaarden kennen dan de avv cao’s en verzoekers die vergelijking onvoldoende hebben weersproken. Dat, naar verzoekers op zitting hebben gesteld, werkgevers die zich houden aan de avv cao’s lijden onder de concurrentie van het toenemend aantal leden bij VBe NL, omdat zij daardoor aanbestedingen voor opdrachten op de veiligheidsmarkt verliezen, is daarnaast onvoldoende concreet gemaakt. Niet is gebleken dat het daarbij gaat om leden van VBe NL waarvoor de dispensatie geldt. De voorzieningenrechter ziet kortom in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding om nu tot de conclusie te komen dat hun belangen zwaarder wegen dan de belangen van de derde-partijen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat de belangen van de derde-partijen om in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak de huidige situatie te handhaven zwaarder wegen dan het belang van verzoekers om in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Uitspraak van 15 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2531.
3.Uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3573.