ECLI:NL:RBMNE:2023:6426

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
22/4136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek om aanleg uitweg zonder omgevingsvergunning

In deze zaak hebben eisers op 17 januari 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een uitweg zonder de benodigde omgevingsvergunning aan de [adres] in [woonplaats]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen heeft dit handhavingsverzoek op 7 april 2022 afgewezen, met de stelling dat er geen uitweg is aangelegd, maar slechts een parkeerplek. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft bij besluit van 12 juli 2022 het eerdere besluit gehandhaafd. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 27 januari 2023 de zaak behandeld. In geschil is of er sprake is van een uitweg. Eisers stellen dat er een uitweg is gerealiseerd, terwijl het college van mening is dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor het aanleggen van een uitweg een omgevingsvergunning vereist is volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er geen definitie van 'uitweg' in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rhenen is opgenomen.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen uitweg is aangelegd, omdat er geen fysieke voorzieningen zijn getroffen en er geen uiterlijke kenmerken zijn die een uitweg kenbaar maken voor andere weggebruikers. De rechtbank volgt het college in zijn beoordeling en verklaart het beroep ongegrond. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

mr. [eiser 1] en mr. drs. [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, het college

(gemachtigde: R.I.S. van Haaren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de heer [bewoner] en mevrouw [bewoonster] uit [woonplaats] (de bewoners van het woonhuis aan de [adres] in [woonplaats] ).

Inleiding

1. Op 17 januari 2022 hebben eisers verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een uitweg zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning aan de [adres] in [woonplaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 april 2022 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens het college is er op het perceel [adres] geen uitweg aangelegd, het betreft slechts een parkeerplek. Er zijn geen fysieke voorzieningen getroffen en er zijn geen uiterlijke kenmerken waardoor voor de overige weggebruikers een uitweg kenbaar is, zoals een verlaagde trottoirband.
1.2.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van
12 juli 2022 is het college bij het besluit gebleven.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college.

Geschil en beoordelingskader

2. In geschil is de vraag of sprake is van een uitweg. Eisers vinden dat aan de [adres] een uitweg is gerealiseerd. Het college vindt dat geen uitweg is gerealiseerd, waardoor geen overtreding is gepleegd waartegen handhavend kan worden opgetreden.
Geldende bestemming
3. Voor het perceel [adres] in [woonplaats] geldt het bestemmingsplan ‘‘ [bestemmingsplan] ’’. De bestemming is ‘‘Wonen-1’’. Op grond van artikel 6.1.1 van de planregels zijn gronden met de bestemming ‘‘Wonen-1’’ onder andere bestemd voor straten en paden, parkeerdoeleinden, groenvoorzieningen en water.
Toetsingskader uitweg
4. Het toetsingskader voor het maken van een uitweg is als volgt. Uit artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat voor het aanleggen van een uitweg een omgevingsvergunning is vereist. Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. Met “de betrokken verordening” wordt in het geval van de gemeente Rhenen bedoeld de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Rhenen 2020 (de APV). Op grond van artikel 2:12, eerste lid, van de APV, is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg.
De rechtbank stelt vast dat de APV geen definitie bevat van het begrip “uitweg” en dat er geen beleidsregels zijn vastgesteld die een nadere invulling geven aan het begrip “uitweg” voor de toepassing van artikel 2:12 van de APV.
Rechtspraak uitweg
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor het bestaan van een uitweg bepalend dat de aanwezigheid van een dergelijke voorziening door de uiterlijke kenmerken ervan voor de overige weggebruikers duidelijk kenbaar is. Doorgaans worden ten behoeve van een uitweg fysieke voorzieningen getroffen, zoals bijvoorbeeld een verlaagde trottoirband. Volgens de Afdeling gaat het bij een uitweg in de regel om een aansluiting voor rijdend wegverkeer vanaf een particulier erf op de openbare weg. [1] Van een uitweg is niet reeds sprake, indien men met de auto over een trottoir en eventueel een fietspad en een groenstrook heen rijdt om een perceel te bereiken. [2]

Beoordeling door de rechtbank

6. Bij afwezigheid van een definitie van het begrip “uitweg” en beleid over de toepassing van dit begrip, heeft het college aansluiting gezocht bij vaste rechtspraak van de ABRvS. [3] Volgens het college is geen uitweg aangelegd omdat er geen fysieke voorzieningen zijn getroffen en er geen uiterlijke kenmerken zijn waardoor voor de overige weggebruikers een uitweg kenbaar is. Het college wijst daarbij als voorbeeld op een verlaagde trottoirband, die aan de [adres] ontbreekt. Volgens het college ligt de rabatstrook voor de voortuin van de woningen op gelijke hoogte als de voortuinen en ook op gelijke hoogte met de straat. Daarnaast hebben er geen fysieke veranderingen aan de openbare weg plaatsgevonden, of zijn er geen andere constructies aangebracht om ervoor te zorgen dat de verharding van het perceel aansluit op de openbare weg. Dat de met de weg en tuin gelijkliggende stoep het makkelijk maakt de voortuin als parkeerplek te gebruiken maakt nog niet dat daarmee sprake is van een uitweg waarvoor op grond van de APV een vergunning nodig is. Er wordt immers niks gemaakt of aangelegd om de verharding te ontsluiten op de weg.
7. Eisers voeren aan dat volgens vaste rechtspraak van de ABRvS sprake is van een uitweg wanneer een dergelijke voorziening door de uiterlijke kenmerken daarvan voor de overige weggebruikers duidelijk kenbaar is. Eisers wijzen erop dat de bewoners van het woonhuis aan de [adres] de zwerfkeien hebben verwijderd en bestrating hebben aangelegd. Volgens eisers heeft het college ten onrechte nagelaten de feitelijke situatie te beoordelen en zijn de overwegingen van het college in strijd met vaste rechtspraak. Eisers menen dat de onderhavige zaak anders is dan de zaken waarbij het college heeft aangesloten, omdat in de onderhavige zaak geen sprake is van een definitie van het begrip “uitweg” en geen beleid is vastgesteld.
8. Anders dan eisers menen, heeft het college gekeken naar de uiterlijke kenmerken en de feitelijke situatie beoordeeld. De rechtbank overweegt dat het door het college gehanteerde beoordelingskader niet afwijkt van het beoordelingskader dat eisers voor ogen hebben. De vraag of sprake is van uiterlijke kenmerken, die maken dat sprake is van een uitweg, wordt echter wel anders door het college beantwoord dan door eisers. De rechtbank kan de toelichting van het college, dat geen sprake is van een uitweg, volgen. Daarbij is van belang dat er geen verlaagde trottoirband is aangelegd en er geen fysieke veranderingen aan de openbare weg hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat het feit dat bestrating is aangelegd, waardoor het makkelijk is de voortuin als parkeerplek te gebruiken, niet maakt dat sprake is van een uitweg. [4] Daarbij komt nog dat het volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan om op het perceel te parkeren. De rechtbank overweegt verder dat het besluit van het college niet inhoudt dat het college is uitgegaan van beleid of van een nadere definitie van het begrip “uitweg”. Het college heeft ook niet de beleidsnotities van andere gemeentes aan het primaire besluit en het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit terecht bij de afwijzing van het verzoek om handhaving is gebleven.
10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 maart 2023. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1112.
2.Uitspraak van de ABRvS van 14 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD1486.
3.Uitspraak van de ABRvS van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1605, uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1112 en uitspraak van de ABRvS van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3913.
4.Uitspraak van de ABRvS van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1605.