ECLI:NL:RBMNE:2023:6407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/3338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J.R. Es-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor opleiding met behoud van WW-uitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van toestemming voor het volgen van een opleiding met behoud van een WW-uitkering. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd en wilde de Bachelor Psychologie aan de Open Universiteit volgen. Het Uwv had in een eerder besluit geen toestemming verleend, ondanks een positief advies van de ex-werkgever van eiser. Eiser stelde dat er toezeggingen waren gedaan door het Uwv, waar hij op mocht vertrouwen, en dat de weigering in strijd was met het vertrouwensbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan door een medewerker van het Uwv, die hem had verzekerd dat hij de opleiding mocht volgen als zijn werkgever ook akkoord ging. De rechtbank vond dat het Uwv niet had voldaan aan de gerechtvaardigde verwachtingen van eiser en dat het algemeen belang in dit geval minder zwaar woog dan het belang van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en zelf in de zaak voorzien door toestemming te verlenen voor de opleiding met behoud van WW-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv waarin geen toestemming wordt verleend voor het volgen van de Bachelor Psychologie aan de Open Universiteit met behoud van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Aan eiser is vanaf 1 februari 2023 een WW-uitkering toegekend tot en met 31 januari 2025. Op 14 maart 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor toestemming voor het volgen van de opleiding Bachelor Psychologie (hierna ook wel: de opleiding) met behoud van zijn WW-uitkering.
1.2.
Met het besluit van 16 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv geen toestemming verleend voor het volgen van een opleiding met behoud van WW-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
De ex-werkgever van eiser (als eigenrisicodrager voor de WW) heeft op 13 april 2023 op het formulier ‘Advies van exwerkgever over reintegratie ex-werknemer’ een positief advies afgegeven voor de zesjarige opleiding Bachelor Psychologie aan de Open Universiteit. Daarnaast heeft de ex-werkgever op het formulier onder 3.1 aangekruist dat eiser mag afwijken van de sollicitatieplicht. Eiser heeft dit formulier in bezwaar overgelegd.
1.4.
Met het besluit van 22 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met de opleiding niet voldoet aan de Beleidsregels Scholing UWV 2021.
3. Eiser vindt dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat er toezeggingen zijn gedaan waar hij op mocht vertrouwen. Verder voert eiser aan dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd om gebruik te maken van zijn bevoegdheid van de beleidsregels af te wijken [1] . Ook is sprake van strijd met het (algemene) evenredigheidsbeginsel. Volgens eiser is het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser vier geluidsopnamen overgelegd.
4. Het Uwv is van mening dat de gevraagde toestemming terecht is geweigerd. Het Uwv stelt zich onder verwijzing naar de wet- en regelgeving [2] op het standpunt dat het in de situatie van eiser niet aannemelijk is dat de gewenste zesjarige opleiding de snelste en meest efficiënte weg naar werk is. Volgens het Uwv wordt met deze opleidingsduur de maximale duur van de WWuitkering fors overschreden. Daarnaast is geen sprake van een bemiddelingsgroep, is eiser niet aangewezen op een meerjarige scholing en is geen sprake van een combinatie van werk en leren. Dat ex-werkgever toestemming heeft gegeven doet hieraan niet af en levert volgens het Uwv geen bijzondere omstandigheid op waardoor het besluit onevenredig is in verhouding met de beleidsregels te dienen doelen.

Overwegingen

De geluidsopnamen
5. Aan de rechtbank ligt allereerst de vraag voor of de door eiser gemaakte geluidsopnamen bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Het Uwv heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de geluidsopnamen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat heimelijk gemaakte opnamen niet als bewijsmiddel kunnen worden geaccepteerd.
6. De rechtbank heeft besloten de geluidsopnamen niet te beluisteren. Zij legt dat hierna uit.
7. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat de medewerkers van het Uwv niet duidelijk kenbaar van tevoren op de hoogte zijn gesteld dat hij van de vier telefoongesprekken een geluidsopname zou gaan maken. Hoewel het opnemen van een gesprek waaraan eiser zelf deelneemt niet strafbaar is, is een van de uitgangspunten van het Uwv voor het maken van een geluidsopname door een burger in contacten met het Uwv dat de burger vooraf duidelijk kenbaar maakt dat er een dergelijke opname zal worden gemaakt. Dat stelt het Uwv in staat zelf ook een tegenopname te maken. [3] De Nationale ombudsman heeft twee rapporten gepubliceerd over het maken van geluidsopnamen door een burger in contacten met de overheid. [4] In die rapporten maakt de ombudsman duidelijk dat één van de grondregels voor het maken van een geluidsopname door een burger in contacten met de overheid is, dat de burger vooraf duidelijk kenbaar maakt dat er een dergelijke opname zal worden gemaakt. De burger die heimelijke geluidsopnames maakt, kan immers het gesprek of de omstandigheden waaronder het gesprek plaatsvindt, manipuleren. Ook is bewerking van de geluidsopname achteraf mogelijk. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de door de ombudsman geformuleerde grondregels voor het maken van geluidsopnamen [5] .
8. De rechtbank vindt dat alleen in het geval van bijzondere omstandigheden heimelijk opgenomen geluidsopnamen als bewijs kan worden toegelaten. Van dergelijke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval een burger een misstand in een overheidsorganisatie aan de kaak wil stellen (een klokkenluider) of in gevallen waarin de burger niet op andere manieren bewijs tegen de overheid kan vergaren en dus in bewijsnood verkeert. De rechtbank stelt vast dat deze aanvraag op zichzelf niet zodanig bijzonder is dat daarom de heimelijk gemaakte geluidsopnamen moeten worden toegelaten. Verder overweegt de rechtbank dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat eiser niet op andere manieren aan bewijs had kunnen komen. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij de geluidsopnamen vooral voor zichzelf maakte. Volgens eiser heeft hij aan de Uwvmedewerkster gevraagd of er een schriftelijke notitie zou worden gemaakt van het gesprek waarop de Uwv-medewerkster heeft bevestigd dat er een telefoonnotitie van zal worden gemaakt. Eiser had ook om een schriftelijke bevestiging of een bevestiging per email van het gesprek kunnen vragen, maar dat heeft eiser niet gedaan.
9. Aangezien eiser niet voorafgaand aan de telefoongesprekken toestemming heeft gevraagd aan de Uwv-medewerker om geluidsopnamen te mogen maken en de rechtbank niet gebleken is dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiser in bewijsnood komt, betekent dit dat de rechtbank de geluidsopnamen niet zal beluisteren en niet bij de beoordeling zal betrekken.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
Beoordeling door de rechtbank
10.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak [6] vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
10.2.
Eiser voert aan dat aan hem op 13 juli 2022 telefonisch een toezegging is gedaan dat hij de door hem gewenste opleiding Psychologie mag gaan volgen, als zijn werkgever ook akkoord gaat. Volgens eiser heeft hij in dat gesprek zijn situatie nauwkeurig besproken. Eiser heeft schriftelijk en op de zitting daarover de volgende uitleg gegeven. Eiser heeft diverse keren telefonisch contact met het Uwv gehad. Het belangrijkste contact was het gesprek op 13 juli 2022 met mevrouw [UWV medewerker] van het Uwv. Eiser was in die periode nog in dienst bij zijn werkgever, maar wist dat hij niet in dienst kon blijven. Hij was in onderhandeling met zijn werkgever over de voorwaarden om het dienstverband te beëindigen. Een onderdeel van de vaststellingsovereenkomst was dat eiser zich wilde omscholen en een zesjarige opleiding Psychologie wilde gaan volgen. Daarvoor heeft hij contact gezocht met het Uwv. Op 13 juli 2022 heeft eiser aan mevrouw [UWV medewerker] van het Uwv de vraag voorgelegd of hij, met toestemming van het Uwv, deze opleiding mocht gaan volgen. Daarbij heeft hij expliciet gevraagd of zij de vraag kon beantwoorden. Volgens eiser heeft deze medewerkster vervolgens intern afgestemd en daarna geantwoord dat het Uwv ook akkoord gaat met deze opleiding als de werkgever akkoord gaat. Dit gesprek heeft volgens eiser circa 25 minuten geduurd. Kort daarna heeft eiser de vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever ondertekend. Vervolgens heeft eiser de betreffende aanvraag ingediend bij het Uwv. Ook heeft eiser het formulier ingestuurd waarop de werkgever toestemming heeft verleend voor de door eiser gekozen opleiding.
10.3.
Niet ter discussie staat dat eiser op 13 juli 2022 telefonisch contact heeft gehad met mevrouw [UWV medewerker], werkzaam bij het klantcontactcentrum (KCC) van het Uwv. Het Uwv heeft in beroep een KCC-notitie ingebracht van die datum met de genoemde medewerkster. Daaruit blijkt dat het contact circa 24 minuten heeft geduurd. In de telefoonnotitie staat voor zover relevant:
“Vraag Kan ik vrijstelling krijgen van de sollicitatieplicht?
Antwoord U kunt (gedeeltelijk) vrijstelling van de sollicitatieplicht krijgen als:
- U gaat werken via een proefplaatsing. Vraag de vrijstelling aan met het formulier
Aanvraag
toestemming proefplaatsing tijdens WW;
- U mantelzorg doet. Vraag de vrijstelling aan met het formulier
Aanvraag vrijstelling
sollicitatieplicht bij mantelzorg.
- U gaat weer werken en u verdient met dit werk minder dan 87,5 % van uw WW-maandloon.
Dan heeft u een periode van 3 maanden vrijstelling van de sollicitatieplicht als u weer
minimaal 3 maanden gaat werken. Ook moet één van de volgende situaties voor u gelden:
- U werkt hetzelfde aantal uren als in uw oude baan.
- U werkt meer uren dan in uw oude baan.
- U werkt minimaal 36 uur per week.
In de volgende situaties kunt u vrijstelling krijgen als uw (ex-)werkgever een positief advies
geeft over:
- de opleiding die u wilt gaan doen. Uw (ex-)werkgever vult daarvoor het formulier
Aanvragen
toestemming voor volgen opleiding tijdens WWin;
- een onderzoeks-/startperiode als zelfstandige waarvoor u in aanmerking wilt komen. Uw
(ex-)werkgever vult daarvoor het formulier
Adviseren van e-werkgever over de re-integratie
ex-werknemer O&Oin.
De (ex-)werkgever stuurt zijn positieve advies naar:
Servicedesk eigenrisicodragers WW
Postbus 30008
9700 RK Groningen”
10.4.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor weergegeven inhoud van de KCC-notitie geen weergave is van een gesprek, maar meer lijkt op algemene voorlichting. De rechtbank heeft dit ook voorgehouden aan het Uwv op de zitting. Het Uwv heeft op de zitting erkend dat de telefoonnotitie een algemeen verhaal is en dat het aannemelijk is dat er dingen zijn besproken die niet in de telefoonnotitie staan. De rechtbank is – gelet op de gedetailleerde verklaring van eiser en de in algemene bewoordingen vervatte KCC-notitie – van oordeel dat eiser in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde toezegging is gedaan waardoor bij eiser een gerechtvaardigde verwachting is ontstaan. Dat betekent dat eiser ervan mocht uitgaan dat als de werkgever akkoord zou gaan met de voorgestelde opleiding, ook het Uwv akkoord zou gaan en de gevraagde toestemming zou verlenen. Dat deze toezegging voorwaardelijk is, maakt dit niet anders, omdat het Uwv duidelijk heeft gemaakt hoe hij – in geval de voorwaarde zou worden vervuld – in de situatie van eiser zou handelen. Omdat het telefoongesprek op 13 juli 2022 is gevoerd met een medewerkster in dienst van het Uwv, is deze toezegging het Uwv ook toe te rekenen [7] .
11. Eiser heeft op grond van de toezegging de vaststellingovereenkomst met zijn werkgever getekend en is uit dienst gegaan. Indien de gedane toezeggingen niet waren gedaan, had eiser naar eigen zeggen op een andere manier de onderhandelingen ingestoken en de vaststellingsovereenkomst zoals die er nu ligt niet getekend. Dit heeft het Uwv niet betwist. Daarnaast wordt de exwerkgever van eiser ook niet benadeeld door uitvoering te geven aan de gedane toezeggingen. Die is eigenrisicodrager en is immers akkoord gegaan met de opleiding tijdens de WW-periode. Ook dit is niet betwist door het Uwv. Het belang – zo begrijpt de rechtbank – van het Uwv bestaat uit het voorkomen dat, in strijd met het toepasselijke beleid, aan eiser een WW-uitkering moet worden toegekend met toestemming om de door eiser gewenste opleiding te volgen. De rechtbank oordeelt dat het algemeen belang in dit geval minder zwaar weegt dan het belang van eiser.
12. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv aan de gerechtvaardigde verwachting dat eiser met behoud van zijn WW-uitkering de opleiding mag volgen moet voldoen. Dit betekent dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt.
13. Omdat deze beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

14. Het Uwv heeft ten onrechte de toestemming voor het volgen van de opleiding met behoud van uitkering geweigerd. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Dat doet zij door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser de gevraagde toestemming wordt verleend om de opleiding te mogen volgen met behoud van WWuitkering.
15. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
16. Er bestaat bovendien aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1 en verder 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen ook de reiskosten tot een bedrag van € 4,92 voor vergoeding in aanmerking. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 2.872,92.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.872,92;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels Scholing UWV 2021 samen met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Het Uwv verwijst naar artikel 30, eerste lid, onder a van de Wet SUWI, artikel 76, eerste lid, van de WW en de Beleidsregels Scholing UWV 2021.
3.‘Een geluidsopname maken van uw gesprek bij UWV’, uwv.nl
4.Spelregels voor het maken van geluidsopnamen van 27 november 2014, nr. 2014/166 en Terugblikonderzoek spelregels geluidsopnamen van 9 november 2016, nr. 2016/105.
5.Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:2593.
6.Zie onder meer CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559 en CRvB 25 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1156.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.