Overwegingen
2. De woning is een in 1969 gebouwde vrijstaande woning, met een aangebouwde garage. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 169 m2 en is gelegen op een perceel van 700 m2.
3. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 950.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 1.147.000,-
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 24 september 2019 voor € 1.290.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 23 oktober 2020 voor € 1.450.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 8 februari 2020 voor € 1.375.000,-; en
- [adres 5] , verkocht op 26 november 2020 voor € 1.025.000,-.
7. Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond over de in bezwaar gehanteerde referentiewoning [adres 6] ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet meer bespreken in haar uitspraak.
Artikel 40 van de Wet WOZ
8. Eiser stelt dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij voert aan dat verweerder de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de door verweerder gehanteerde referentiewoningen heeft verzocht. Deze heeft verweerder niet verstrekt. Daarnaast stelt eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen zijn gecorrigeerd, of en hoe de verkoopcijfers worden geïndexeerd en geen inzicht heeft gegeven in de waarde van alle objectonderdelen van de referentiewoningen en de woning.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift, ingekomen op 11 april 2022, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ het volgende verzoek heeft gedaan: “Ik verzoek u om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. (…) Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden” etc.
10. In een e-mail van 16 mei 2022 worden door verweerder de grondstaffels toegestuurd alsook de gemiddelde indexatiepercentages van de referenties voor type woningen in de betreffende gemeente of waardegebied. Op 20 mei 2022 verzoekt eiser in het aanvullende bezwaarschrift met een herhaling van bovenstaand verzoek om de op de zaak betrekking hebbende stukken. In de uitspraak op bezwaar is niet opgenomen dat eiser tijdens de hoorzitting op 24 mei 2022 heeft verzocht om (ontbrekende) stukken in de zin van artikel 40 van de Wet WOZ. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek in het kader van artikel 40 van de Wet WOZ, dat door de gemachtigde van eiser niet alleen in zijn zaak maar in veel meer zaken is gedaan, per brief van 28 oktober 2022 de KOUDV-factoren met waardecorrecties en eenheidsprijzen voor dakkappelen, garages, bergingen en dergelijken verstrekt. In de brief van 28 oktober 2022 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken zijn bezwaargronden aan te vullen. Vaststaat dat eiser, vóór het instellen van beroep op 20 december 2022, zijn gronden niet heeft aangevuld dan wel heeft verzocht om (nog) ontbrekende stukken.
11. Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbankvolgt dat als een belanghebbende eerder wel, maar in een later stadium van het proces (zoals op de hoorzitting) niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken, ervan uit mag worden gegaan dat betrokkene de stukken kennelijk niet meer nodig heeft. Verweerder heeft op meerdere momenten (met de e-mail van 16 mei 2022 en de brief van 28 oktober 2022) de door eiser gevraagde gegevens toegestuurd. Eiser heeft na het verstrekken van stukken door verweerder, op de hoorzitting dan wel na de mogelijkheid om zijn bezwaargronden aan te vullen, niet aangeven dat hij nog steeds op de zaak betrekking hebbende stukken mist. Pas in het beroepschrift wordt het zeer algemene verzoek herhaald. Vervolgens geeft de gemachtigde van eiser eerst ter zitting aan om welke specifieke gegevens het zou gaan. Niet valt in te zien waarom eiser dit niet in een eerder stadium van het geding naar voren had kunnen brengen. Dit maakt dat de rechtbank deze beroepsgronden met betrekking tot artikel 40 van de Wet WOZ buiten beschouwing laat, omdat het in strijd met de goede procesorde is ingebracht.
De WOZ-waarde van de woning
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, de toelichting die daarop ter zitting is gegeven en het verweerschrift aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde buurt liggen (Rijnsweerd) niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning.
13. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer de staat van onderhoud en de voorzieningen door voor de woningwaarde de laagste eenheidsprijs te hanteren (€ 3.729,-). [adres 2] heeft in de taxatiematrix namelijk een m2-prijs van € 5.514,-, [adres 3] een m2-prijs van € 4.799,-, [adres 4] een m2prijs van € 4.002,- en [adres 5] een m2-prijs van € 4.001,-. Op de zitting heeft de taxateur van verweerder erkend dat er een fout is gemaakt bij het corrigeren van de koopsom. De taxateur heeft gemotiveerd dat met de gecorrigeerde koopsom voor [adres 2] een m2-prijs van € 5.088,- geldt.
14. Eisers standpunt dat de [adres 2] juist een lagere waarde zou onderbouwen, volgt de rechtbank niet. Het is juist dat de staat van onderhoud en de voorzieningen van de [adres 2] beter zijn dan de woning van eiser. Echter, zoals de taxateur van verweerder ter zitting heeft toegelicht, is er gelet op het verschil in m2-prijs tussen beide woningen voldoende investeringsmogelijkheid om zowel het onderhoud als de voorzieningen naar een hoger peil te brengen.
15. Aldus heeft verweerder met de taxatiematrix de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het taxatierapport van eiser
16. Alleen als verweerder niet in de bewijslast slaagt om de waarde van de woning aannemelijk te maken, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op 1 januari 2021 niet te hoog is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan het door eiser overlegde taxatierapport.