In deze zaak heeft eiser op 27 december 2022 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten, woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen. Eiser, die onder bewind stond, gaf aan dat hij per 1 december 2022 op de hoogte was van zijn verhuizing en per 5 december 2022 de sleutel van zijn nieuwe woning had ontvangen. Vanwege schulden was het volgens eiser niet mogelijk om eerder voor deze kosten te sparen.
Het college heeft de aanvraag op 9 januari 2023 afgewezen en bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiser op 22 mei 2023. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag terecht was.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft terecht gesteld dat verhuis- en inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen in beginsel geen recht geven op bijzondere bijstand, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft niet aangetoond dat er dergelijke omstandigheden zijn, en zijn argumenten over zijn geestelijke gesteldheid en de gevolgen van de afwijzing zijn niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens de richtlijnen van de gemeente Utrecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2023.