ECLI:NL:RBMNE:2023:6145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/16/560288 / FL RK 23-701
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over minderjarige en afwijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2023 uitspraak gedaan over de gezagsbeëindiging van de ouders over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen en het gezag van de moeder over [minderjarige 2] te beëindigen, met benoeming van de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om zijn gezag uit te oefenen, gezien zijn onbetrouwbaarheid en de negatieve impact daarvan op de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toegewezen, maar het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen. De moeder heeft laten zien dat zij in goed contact staat met de pleegouders en de GI, en dat zij de belangen van de kinderen vooropstelt. De rechtbank oordeelt dat het in stand houden van de familieband niet schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, en dat de moeder haar gezag op een positieve manier invult, ondanks dat de kinderen niet bij haar kunnen opgroeien. De rechtbank heeft het perspectief van de kinderen bepaald, waarbij is vastgesteld dat zij in het pleeggezin zullen blijven wonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/560288 / FL RK 23-701
Datum uitspraak: 9 november 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.W. Kempenaar-van Ittersum,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. K.N. Holtrop,
De gecertificeerde instelling
LJ&R, gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen de GI.
de heer
[pleegouder 1]en mevrouw
[pleegouder 2](pleegouders),
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank Overijssel heeft zich op 21 juli 2023 onbevoegd verklaard om van het verzoek van de Raad kennis te nemen en de zaak doorverwezen naar deze rechtbank. De rechtbank heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 18 juli 2023;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 29 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- mr. Holtrop namens de vader;
- de moeder met haar advocaat mr. Kempenaar-van Ittersum;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- de heer [B] namens de GI;
- de heer [pleegouder 1] , pleegouder.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 december 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 17 december 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 december 2022 ook de machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 17 december 2023.
2.2.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds maart 2021 in het perspectief biedend pleeggezin van de pleegouders.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 11 juli 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige 1] te beëindigen en het gezag van de moeder over [minderjarige 2] te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De vader refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Zijn advocaat heeft naar voren gebracht dat de vader veel frustratie voelt, omdat hij niet aan de verwachtingen kan voldoen.
4.2.
De moeder is het niet eens met de verzoeken. Zij voert aan dat het perspectiefbesluit een pedagogisch besluit is waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen enerzijds en de opvoedings(on)mogelijkheden van de ouders anderzijds. Bij een gezagsbeëindiging gaat het over de vraag wie de kinderen wettelijk zou mogen vertegenwoordigen. De moeder stelt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een strengere toets hanteert bij een verzoek tot gezagsbeëindiging dan de Nederlandse wet. Er kan slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag in uitzonderlijke situaties en op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. [1] De moeder is van mening dat dat niet het geval is. Zij werkt hard aan zichzelf, pakt adviezen van de GI op en stemt altijd in met omgangsbeslissingen. De omgangsmomenten worden ook uitgebreid. Verder heeft zij zich nooit verzet tegen de (verlengingen) van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder beseft dat de kinderen niet bij haar op kunnen groeien. Zij is van mening dat de kinderen een goede plek hebben bij de pleegouders en staat ook achter deze plaatsing. Wat de moeder betreft is het perspectief van de kinderen duidelijk. Voor deze duidelijkheid is het niet noodzakelijk dat haar gezag wordt beëindigd.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank wijst het verzoek om het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen toe. Het verzoek om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
5.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen zicht is op verbetering binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarbinnen voor het kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. [2]
Ten aanzien van de vader
5.3.
De GI is van mening dat er duidelijkheid moet komen voor de kinderen waar zij opgroeien. De zittingen brengen met name voor [minderjarige 1] onduidelijkheid met zich mee. De begeleide omgang met de vader is gewijzigd naar een keer per zes weken, omdat hij niet bij omgangsmomenten kwam opdagen. Dit heeft grote impact op de kinderen. Bij [minderjarige 1] veroorzaakte dit hartkloppingen en hyperventilatie. Ook het feit dat de vader niet naar haar afscheidsmusical is gekomen, heeft [minderjarige 1] veel verdriet gedaan. Doordat de vader het laat afweten, voelen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich niet belangrijk en in de steek gelaten. Er is nu al enige tijd geen omgang geweest. Daarnaast ervaart de GI problemen om de vader te bereiken, waardoor gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige 1] vertraging oplopen. Dit alles samen maakt dat de GI van mening is dat de vader niet in staat is om zijn gezag uit te voeren.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het gezag van de vader moet worden beëindigd, om de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] weg te nemen. Duidelijk is dat [minderjarige 1] niet bij de vader op kan groeien en dat hij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Uit het raadsrapport volgt dat er tijdens de relatie van de ouders sprake is geweest van escalaties en middelengebruik in het bijzijn van de kinderen. Er was geen sprake van een veilige leefomgeving. In december 2020 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst en vanaf maart 2021 verblijven zij in hun huidige pleeggezin. Tijdens het raadsonderzoek is de vader vaak onbereikbaar geweest en wilde hij niet meewerken aan behandeling, terwijl dat een eis was. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het de vader niet lukt om zijn verantwoordelijkheid te nemen en (omgangs)afspraken ten aanzien van de kinderen na te komen. Daardoor is er al enkele maanden geen omgang geweest. In het eerdere onderzoek van de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel (april 2022) is reeds vastgesteld dat de situatie van de vader onvoldoende perspectief biedt. De rechtbank stelt dan ook vast dat het perspectief van [minderjarige 1] in het pleeggezin ligt, zodat er duidelijkheid is dat [minderjarige 1] niet bij de vader op zal groeien. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het de vader niet lukt om zelf de opvoeding voor de kinderen in te vullen.
Ten aanzien van de moeder
5.4.
De GI heeft verklaard dat de omgang tussen de kinderen en de moeder is uitgebreid. De omgang met [minderjarige 1] vindt deels onbegeleid plaats. Aansturing en het stellen van grenzen blijft een aandachtspunt, met name bij de omgangsmomenten met [minderjarige 2] . De GI geeft aan dat er ook wordt gekeken of er tijdens de omgang familiemomenten met de familie van de moeder kunnen plaatsvinden. De GI vindt het belangrijk dat er voor de kinderen duidelijkheid komt over waar zij opgroeien. In aanloop naar zittingen lopen de spanningen bij [minderjarige 1] op en ook bij [minderjarige 2] wordt onrust opgemerkt over de vraag waar hij opgroeit.
5.5.
De Raad heeft in het onderzoek van april 2022 naar de gezagsbeëindigende maatregel geconcludeerd dat de moeder een positieve ontwikkeling liet zien en hulpverlening ontving om verandering aan te brengen. Er is toen geen verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend. Ten tijde van het onderzoek dat aan onderhavig verzoek ten grondslag ligt, blijkt dat de ouders nog regelmatig contact hebben en de vader af en toe ook bij de moeder op de woongroep verblijft. Volgens de Raad is het de moeder niet gelukt om verandering aan te brengen om aan de eisen die zijn gesteld te voldoen. De woonbegeleiders van de moeder geven wel aan dat zij nu hulp vraagt bij het contact met de vader. De Raad ziet verder dat de moeder transparant is en openstaat voor adviezen van de hulpverlening. Daarnaast is zij goed bereikbaar en stelt zij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop. De moeder functioneert goed nu zij de geborgenheid en ondersteuning heeft van de woongroep. De Raad heeft twijfels of het verblijf van de kinderen in het pleeggezin, ondanks dat het perspectief duidelijk is, in het vrijwillig kader goed zal blijven verlopen.
5.6.
De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af. Dat betekent dat de moeder het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behoudt. De rechtbank is van oordeel dat, zoals de moeder heeft gesteld, niet is voldaan aan de vereisten die artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt aan een gezagsbeëindiging.
5.7.
Volgens artikel 8 EVRM is beëindiging van het ouderlijk gezag een verstrekkende inmenging in het familie- en gezinsleven. Daarom moet de inmenging in een redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd en dient een lichtere maatregel te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt. Kortom: het dient noodzakelijk te zijn. Het beëindigen van ouderlijk gezag behoeft dus een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouder(s) en de belangen van het kind.
5.8.
De moeder beseft dat de kinderen niet bij haar kunnen opgroeien en dat doet haar pijn. Zij zal ze echter niet weghalen uit het pleeggezin en hun leven daarmee overhoop gooien. De moeder vindt het belangrijk dat het goed gaat met de kinderen en heeft haar vertrouwen in de pleegouders uitgesproken. Ook tegenover de kinderen bevestigt zij dat de pleegouders het beste met hen voor hebben en zij ondermijnt de beslissingen of regels die de pleegouders aan de kinderen opleggen niet. Daarnaast heeft de moeder nooit hoger beroep ingesteld tegen de ondertoezichtstelling of de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij staat in goed contact met de pleegouders en de GI en geeft haar toestemming als dat nodig is. Verwijzend naar de jurisprudentie van het EHRM (zie voetnoot 1) is de rechtbank dan ook van oordeel dat het in stand houden van de familieband tussen de moeder en de kinderen niet dermate schadelijk is dat de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geschaad en het gezag van de moeder moet worden beëindigd. De manier waarop de moeder nu op afstand invulling geeft aan haar gezag kan naar het oordeel van de rechtbank in stand blijven.
5.9.
De rechtbank benadrukt dat in deze situatie een wijziging kan optreden, indien de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling, machtiging tot uithuisplaatsing of haar benodigde toestemming gaat onthouden en de (loyaliteit van de) kinderen hiermee belast.
5.10.
Verder is gebleken dat [minderjarige 1] veel spanningen heeft in aanloop naar een zitting. Bij [minderjarige 2] speelt dit minder. De GI, de Raad en de pleegouders geven aan dat deze spanningen voortkomen uit het feit dat er onduidelijkheid is over het perspectief van de kinderen. Gelet op haar leeftijd lijkt [minderjarige 1] beter in staat dan [minderjarige 2] om te begrijpen dat de moeder niet in staat is om haar op te voeden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat een gezagsbeëindiging zal bijdragen aan het feit dat [minderjarige 2] zich meer bewust wordt van het feit dat hij niet bij de moeder zal kunnen wonen. Om toch de gewenste duidelijkheid te geven, zal de rechtbank het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepalen [3] . Zoals hiervoor (onder 5.4.) is overwogen hebben de kinderen als gevolg van de onveilige gezinssituatie bij de ouders een verzwaarde opvoedvraag. De moeder is, net als de vader, niet in staat om in deze opvoedbehoefte te voorzien. De moeder woont momenteel in een beschermd wonen vorm. De omgang met de kinderen is nog steeds (deels) begeleid. Inmiddels verblijven de kinderen al een aantal jaren in het pleeggezin van de pleegouders. De rechtbank begrijpt dat er bij de kinderen behoefte is aan duidelijkheid over waar zij op zullen groeien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de moeder ligt. Dat betekent dat zij in het pleeggezin verder zullen opgroeien en niet bij de moeder zullen terugkeren.
Voogdij
5.11.
De rechtbank wijst het verzoek van de Raad om de GI met de voogdij te belasten af, omdat er door de moeder wordt voorzien in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1986 in [geboorteplaats 3] over [minderjarige 1] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. de Haas, voorzitter, mr. K.G. van de Streek,
mr. M. Weistra, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.J. Terpstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:76
2.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.De rechtbank heeft deze bevoegdheid ook, zo is recent door de Hoge Raad bevestigd in